DONDERDAG 24
DECEMBER 1896.
101
en -leerares zijn, zooals ik zeg, voldoende en nu gaat het,
dunkt mij, zeker allerminst bij de jaarwedde bij het teeken-
onderwijs aan, om te zien wat in andere gemeenten wordt
betaald. Met name gaat het niet op, dat men daarbij toepast
de deelsom: de uitkomst, die men verkrijgt door de deeling
van het aantal lesuren per week op de volle jaarwedde. Die
deeling levert in dit geval zoo verschillende resultaten op,
dat men dadelijk zal zien, dat de toepassing van die deeling
gevaarlijk zou zijn om daaraan den grondslag voor de regeling
der jaarwedden te ontleenen. Wanneer ik mededeel, dat in
een van de gemeenten van ons vaderland die deeling de
merkwaardige uitkomst geeft, dat de leeraar in het teekenen
f '106,per wekelijksch lesuur per jaar verdient, dan zal
men wel willen gelooven dat het gevaarlijk zou zijn dat als
argument aan te nemen voor de verhooging dier jaarwedden
hier. De Commissie van Toezicht, aan wie ik het amendement
heb toegezonden om haar licht daarover te doen schijnen,
heeft erkend, dat in sommige plaatsen van ons vaderland
de regelingen gelijk zijn aan de onze; en laat ik dadelijk de
bekende plaats van vergelijking noemen, Haarlemwaar de
teekenleeraar ook f 50,per uur geniet. Maar noch de leeraar
en de leerares, noch de Commissie van Toezicht hebben
ooit geklaagd, dat deze traktementen te laag zijn; in andere
plaatsen vindt men dezelfde regeling en waar men een hooger
bedrag per uur vindt, gaat de deelsom niet op, dus geloof
ik dat deze traktementen hier voldoende zijn. En nu is het
hoogst gevaarlijk, om wanneer niemand der betrokken partijen
verhooging vraagt, die verhooging op te dringen.
Maar bovendienhet amendement is ook daarom af te
keurenomdat het een willekeurigen greep doet in de bestaande
regeling der traktementen. Men mag de traktementen niet
partieel herzien. De geheele verordening hangt zoo nauw
aaneen, er is zooveel verband tusschen de regeling der
jaarwedden van de eene soort leeraren en die der anderen,
dat wanneer men dat doet, men noodwendig zou mistasten.
De heer- Van Rhijn zal zeggendat wij dat de vorige maal
ook hebben gedaan. Ja en neen; B". en Ws. hebben dat ook
afgekeurd, maar dat was niet zoozeer, omdat men beweerde
dat de taalleeraren te weinig traktement hadden, dan wel
omdat er andere leeraren waren, die met hen op gelijken
voet staan, en men de traktementen der taalleeraren wilde
gelijkstellen met die der leeraren in de geschiedenis en der
aardrijkskunde. De indruk althans, dien ik heb gekregen
van het besluit in de voorlaatste vergadering genomen, is,
dat eene voorname reden daartoe was, de wenschelijkheid om
die jaarwedden gelijk te stellen, terwijl eene verhooging van
de jaarwedden der taalleeraren eigenlijk niet werd verlangd.
Nu is het altijd gevaarlijk een greep te doen in eene
regeling, die goed is overdacht en waarin verband bestaat.
Ons derde bezwaar is dus ookdat de consequentie van de
aanneming van het amendement Van Rhijn zou zijn, dat
onmiddellijk ook andere leeraren zullen komen met het ver
zoek om verhooging van traktement. De heer Van Rhijn
zegt, dat dat het geval niet zal zijn, want dat de leeraar
en de leerares in het teekenen op zichzelf staan. Maar dan
heeft hij niet de moeite genomen om de verordening door te
lezen; want onmiddellijk op de regeling der jaarwedden bij
het teekenonderwijs volgt die van de jaarwedden bij de
gymnastiek. En nu zal het geen betoog behoeven, dat wan
neer de Raad meegaat met het amendement Van Rhijn, de
gymnastiekleeraren misschien de volgende vergadering reeds
hier komen met een adres om verhooging van jaarwedde.
Nog een veel ernstiger bezwaar is aan te voeren tegen het
amendement Van Rhijn, n.l. dat het het stelsel van de ver
ordening tot regeling der jaarwedden geheel en al omver
gooit. Welk stelsel geeft onze verordening aan? In de eerste
plaats dat voor het maximum aantal uren de vaste jaarwedde
wordt gegeven; en in de tweede plaats, dat na een zeker
aantal dienstjaren eene periodieke verhooging wordt toe
gekend, zooals ook bij het teekenonderwijs het geval is.
Wat wil nu de heer Van Rhijn? Hij wil laten bestaan het
maximum aantal uren van dertigwant hij wil van art. 3
alleen laten vervallen het 2e lid. Maar hij wil de vaste jaar
wedde ineens gaan verhoogen tot f 1500.en dat niet tot
het maximum aantal uren van dertigmaar tot aan het
getal van vijf-en-twintig uren in strijd dus met het stelsel
der verordening. In de tweede plaats strijdt met het stelsel
der verordening, dat de heer Van Rhijn wel wil behouden
de periodieke verhooging, maar ze niet altijd wil toekennen.
Wat wil de heer Van Rhijn? Wanneer een leeraar meer dan
25 uren les geeft, zal hij eerst na tweejarigen dienst f 60.
voor elk uur boven de 25 uren krijgen. Maar wanneer eens
een opvolger van den heer Kosters wordt benoemd, zal deze
dadelijk dertig uren les moeten geven maar de eerste twee
jaren tegen de vaste wedde van 1500.want de verhoo
ging, die de heer Van Rhijn in uitzicht stelt, van f 60.—
per lesuur boven de vijf-en-twintig, wordt eerst toegekend
wanneer de eerste twee dienstjaren voorbij zijn. De heer
Van Rhijn werpt dus het geheele stelsel van onze verordening
omver, en de periodieke verhoogingen, die hij wil behouden,
kent hij niet toe. Mejuffrouw Tonnet b. v. zal volgens het
voorstel van B. en Ws. 28 lesuren krijgend. i. dus nog
twee uren beneden het maximum. Wordt het amendement
Van Rhijn aangenomen, dan zal zij krijgen f 1500.voor
25 uren en 3 X f 60.voor de drie uren daarboven. Maar
nu zal er misschien binnenkort een andere toestand komen.
De Commissie van Toezicht heeft in haren brief gereleveerd
het wenschelijke om zoo spoedig mogelijk te bevorderendat
op de scholen voor lager onderwijs het teekenonderwijs alleen
zal worden gegeven door de klasse-onderwijzers, waardoor
Mej. Tonnet in plaats van 28, slechts 23 lesuren zal krijgen.
Dat is mogelijk, omdat de akten art. 56a en 56b van de wet
op het lag. onderw. beide de bevoegdheid geven voor teeken
onderwijs; en het is gewenscht, omdat wij van oordeel zijn,
dat op de lagere school zooveel mogelijk /c/asse-onderwijs en
zoo weinig mogelijk vak- onderwijs moet worden gegeven.
Wanneer nu de vijf uren, die mej. Tonnet daar zal moeten
geven twee op de school van mej. Maclaine Pont en drie
op die van mej. Winkler niet meer noodig zullen zijn,
dan zal mej. Tonnet hebben 23 lesuren en daarvoor krijgen
de vaste jaarwedde, die de heer Van Rhijn wil toekennen,
van f 1500.dat is dus niet meer f 60.per uur maar
meer en van periodieke verhoogingen is voor mej. Tonnet
in het stelsel van den heer Van Rhijn geen sprake. Mej.
Tonnet zal dus schijnbaar vooruit gaan, maar ten slotte toch
blijven waar zij was in strijd met den wensch van den heer
Van Rhijn. B. en Ws. moeten dus zeer sterk de aanneming
van het amendement Van Rhijn ontraden.
Ik wil nog een enkel argument weerleggen, dat voorkomt
in het advies der Commissie van Toezicht, die zoo welwillend
is geweest zoo spoedig mogelijk haar advies mede te deelen
en daarin niet zeer sterk het amendement Van Rhijn heeft
ondersteund. De heer Van Rhijn is zeer spoedig dankbaar;
maar als men gewoon is dergelijke officiëele stukken te lezen
ziet men in het advies van de Commissie geen krachtige
ondersteuning van het amendement. De Commissie zegtdat
zij in het algemeen niet tegen deze verhooging zou zijn,
omdat de verhooging een aequivalent zou wezen voor den
meerderen arbeid, die aan de beide betrokken ambtenaren bij
de nieuwe regeling zal worden opgelegd. Ik wensch dat argu
ment even te weerleggen, want het is niet juist. De heer
Kosters zal bij de nieuwe regeling het aantal uren behouden
dat hij twee-en-twintig jaren lang gehad heeft. Dus van ver
zwaring van arbeid is voor den heer Kosters geen sprake;
integendeel zal diens arbeid worden verlicht, want op dit
oogenblik heeft hij drie uren extra aan de kweekschool
waarvoor hij nu ook extra wordt betaald welke 3 extra
uren door deze regeling zullen vervallen. De heer Kosters zal
dus niet meer krijgen dan dertig uren: 24 uren aan de
H. B. S. en 6 uren aan de K weekschool voor het handteeke-
nen, en overigens behouden de lessen in het rechtlijnig tee
kenen, welke hem indertijd overeenkomstig den wensch van
de toenmalige Commissie zijn opgedragen. Ten aanzien van
den heer Kosters is het argument dus bepaald onjuist.
Ten aanzien van mej. Tonnet is het juist, want die zal met
deze regeling drie uren krijgen boven de 25 van thans. Maar
het argument weegt ook hier zeer weinig zwaar, want haar
taak wordt niet verzwaard in dier voegedat zij wordt belast
boven het maximum aantal urenzij zal daar nog altijd twee
uren beneden blijven. Gaat het nu aan, nu mej. Tonnet zoo
gelukkig is geweest altijd gespaard te blijven voor de nadering
van het maximum en nu voor den eersten keer de noodza
kelijkheid gerezen is haar 28 uren op te dragen dus altijd
nog 2 uren minder dan het maximnm gaat het nu aan
dadelijk te gaan zeggen: nu komt haar ook meer traktement
toe als vergoeding voor vermeerdering van werkzaamheden,
terwijl haar altijd minder lesuren zijn opgedragen dan de
verordening toelaat.
Ten slotte moet ik den Raad nog eenmaal ernstig waar
schuwen niet te spoedig in te gaan op een verzoek tot
traktamentsverhoogingvooral niet als zij door de betrokken
partijen niet is begeerd. Vraagt men hun, of zij niet liever
meer dan minder hebben wie zou hun kwalijk nemen,
dat zij opteeren voor de verhooging Maar laat men toch
werkelijk eerst ernstig overwegen, of het niet hoogst gevaar
lijk is op die wijze de gemeente te gaan belasten. Gelooft
vrijdat wanneer B. en W. meenendat de ambtenaren te
weing tractement hebbenzij zonder schroom met een voorstel
tot verhooging voor den dag zullen komen. Ik ben een groot
voorstander van den regel, dat de arbeider z'n geld waard
is, en dat de arbeiders in dienst der gemeente zoo goed
mogelijk moeten worden betaald. Maar men moet niet gaan
overdrijven, want dan zullen de gemeente-financiën dat ten
slotte niet kunnen dragen.
De heer Pera. M. d. V. Ik breng hulde aan de in mijn oog
juiste wijze, waarop door U de aanhangige zaak is voorgesteld.
In 't bijzonder wensch ik even te herinneren aan de ver
gelijking, door U gemaakt tusschen dit amendement en het