98
DONDERDAG 24
DECEMBER 1896.
2°. De heer Dr. J. M. Van Bemmelen met 21 stemmen,
Eén biljet is in blanco.
8°. De heer Dr. M. J. De Goeje met 19 stemmen. Eén stem
is uitgebracht op den heer Dr. H. D. Van Gelder, terwijl 2
biljetten in blanco zijn.
De Voorzitter. Is de heer De Goeje bereid zich de benoe
ming te laten welgevallen?
De heer De Goeje. Jawel, M. d. V.
4°. De heer J. A. Van Hamel met 20 stemmen. Eén stem
is uitgebracht op den heer J. A. Van Dijk, terwijl 1 biljet in
blanco is.
II. Idem van een lid der Commissie voor de Bewaarscholen.
(Zie Ing. St. n°. 299).
Benoemd wordt de heer J. A. Van Dijk met algemeene
stemmen.
De Voorzitter. Ik dank de heeren voor hunne welwillende
medewerking.
(De heer Van Lidth de Jeude verlaat de vergadering).
III. Voorstel om aan de Werklieden-zangvereeniging «Kunst
na arbeid" vergunning te verleenen het Gymnastiek- en
Zanglokaal der school 3e klasse n°. 2, te gebruiken voor de
repetitiën.
(Zie Ing. St. n°. 287.)
IV. Idem om eene toelage te verleenen aan de IJsclub-
vereeniging Leiderdorp en Zoeterwoude.
(Zie Ing. St. n°. 289.)
V. Idem omtrent de regeling der vee- en vleeschkeuring.
(Zie Ing. St. n°. 288.)
VI. Verzoek van J. B. Van der Valk Bonmanom terug
betaling van schoolgeld, lager onderwijs.
(Zie Ing. St. n°. 290.)
VII. Begrooting voor 1897, van het H. G. of Arme-Wees-
en Kinderhuis.
(Zie Ing. St. n°. 292.)
VIII. Idem als voren van het R. K. Armbestuur.
(Zie Ing. St. n°. 300.)
IX. Idem als voren van het R. K, Wees-en Oudeliedenhuis.
(Zie Ing. St. n°. 300.)
X. Verzoek van J. G. Rietbergen, om kwijtschelding van
boete wegens te late oplevering van het werk aan de
Beestenmarkt.
(Zie Ing. St. n°. 293.)
XI. Voorstel omtrent de vaststelling van het bedrag van het
schoolgeld voor Anna Van Dooren en A. Luhrman, leerlingen
van de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen.
(Zie Ing. St. n°. 294.)
XII. Staat van af- en overschrijving en suppletoire staat
van begrooting der gemeente, dienst 1896
(Zie Ing. St. n°. 295 en 304.)
XIII. Voorstel tot het verleenen van afschrijving of terug
betaling van plaatselijke directe belasting.
(Zie Ing. St. n°. 297.)
Worden achtereenvolgens zonder discussie en zonder hoofde
lijke stemming aangenomen toegestaan of goedgekeurd.
-'XIV. Idem omtrent het ophalen van ascli en vuilnis enz.
in de aan Leiden toegevoegde gedeelten der drie omliggende
geméenten.
(Zie Ing. St. n°. 296.)
De heer Zillessen. M. d. V. Wanneer ik over deze zaak
een oogenblik het woord vraag, dan is dat niet zoozeer om
het voorstel te bestrijden daartoe heb ik geen reden, even
min als ik kennis droeg van het nader ingediend adres van
Gebrs. Van Ulden maar omdat ik gaarne eenige ophelde
ring van B. en Ws. ten opzichte van dit voorstel zou ontvan
gen alvorens te bepalen hoe ik mijne stem zal uitbrengen.
De ontworpen regeling heeft plaats gehad in overleg met
de Commissie van Fabricage, en ik twijfel niet of zij is de
vrucht van een grondig onderzoek. Intusschen is mij in deze
zaak iets niet duidelijk. Vóór drie jaren ik geloof, dat het
juist drie jaren geleden is hebben wij het reinhouden der
gemeente, m. a. w. het ophalen van vuilnis en asch en de
daaraan verbonden werkzaamheden, verpacht aan Gebrs. Van
Ulden voor den tijd van tien jaren; en voor zoover ik heb
mogen afleiden uit de besprekingen tusschentijds gehouden,
misschien ook wel in sectie-vergaderingen, meen ik mij te
herinneren, dat zij in het algemeen getrouw aan hunne ver
plichtingen hebben voldaan, ook al hebben zij in den aan
vang wel eens leergeld betaald in den vorm van boete. Toen
de grensregeling heeft plaats gehad en aan de gemeente
Leiden zijn toegevoegd belangrijke deelen der drie omliggende
gemeenten, had het voor de hand gelegen, dat ook het rein
houden dier gedeelten zou zijn gegund aan Gebrs. Van Ulden,
de pachters van het vuil binnen de gemeente. Wie beter dan
zij zouden het werk hebben kunnen uitvoeren Zij zijn be
kend met de locale toestanden, bezitten uitgebreide terreinen
tot berging der specie, waar deze kan blijven liggen tot tijd
en wijle dat zij kan worden vervoerd, en beschikken over
voldoend personeel en materieel. Intusschen, B. en Ws.
hebben die zaakalthans in de toelichting tot hun voorstel
niet aangeroerden doen aan den Raad het voorstel tot eene
partieelsgewijze uitbesteding aan de drie verschillende per
sonen, die dit jaar met het werk zijn belast geweest en dat
wellicht ook vroeger waren, hetgeen mij echter niet bekend
is. Op die personen zelve wil ik niets afdingen misschien
zijn zij zeer geschikt voor dat werk. Ben ik goed ingelicht,
dan zou de reden, dat B. en Ws. voorstellen niet aan Gebrs.
Van Ulden maar aan hen het werk op te dragen, gelegen zijn
in den minderen prijs, dien zij verlangen in vergelijking met
de door Gebrs. Van Ulden gevorderde som. Hoewel natuurlijk
B. en Ws. rekening te houden hebben met de finantieele zijde
der zaak voor de gemeente hetgeen niet anders dan ten
volle kan worden gewaardeerd zou toch, dunkt mij, de
vraag gewettigd zijn, of hier een mindere prijs niet zou
samengaan met eene minder goede uitvoering van het werk?
Wanneer Gebr. Van Ulden niet aan hunne verplichtingen vol
doen, het werk niet goed uitvoeren, worden zij gestraft met
boete, te verhalen op het bedrag, dat zij te vorderen hebben.
Maar bovendien en wat van veel meer kracht is heeft
de gemeente altijd vat op hen, want al hunne eigendommen
zijn als het ware verbonden; en dat is met de andere per
sonen niet het geval. Wanneer ik wel heb, bezitten zij hoe
genaamd geen middelen. Wat zal het geval zijn, wanneer die
personen niet aan hunne verplichtingen voldoen? Zij kunnen
dan worden gestraft met boeten, die op dezelfde manier zijn
te verhalen als bij Gebrs. Van Ulden. Maar verder kunnen
B. en Ws. met hen niet gaan. Het is dus mogelijk, dat een
van hen of allen zullen blijken niet geschikt te zijn voor dit
werk: zij zullen moeten optreden als concurrenten van Gebrs.
Van Ulden, en zoeken naar een débouché om de stollen weg
te voeren, hetgeen tegenwoordig veel moeite in heeft. Blijkt
nu, dat zij niet geschikt zijn, dan zal hun het werk uit de
handen worden genomen, of B. en Ws. zullen geduld oefenen
en het een jaar probeeren, en na verloop van dat jaar een
ander voorstel doen want waarschijnlijk zal wel getracht
worden de reiniging der geheele gemeente in één hand te
brengen of mogelijk ook de zaak laten zooals zij is en
voor de buitengedeelten der gemeente op eene andere wijze
in deze zaak trachten te voorzien. Dan zou ik vreezen, dat de
gemeente in veel slechter conditie zou kunnen komen. Want
indien blijkt, dat deze personen niet geschikt zijn zal een
andere pachter een veel hooger bedrag eischen dan wellicht
nu zal bedragen het verschil tusschen den prijs van Gebr.
Van Ulden en dien van de drie verschillende personen bij het
voorstel genoemd.
Ik heb gemeend deze vraag aan u te mogen voorleggen,
omdat ik er prijs op stel de zaak eenigszins beter te kunnen
beoordeelen dan nu, alvorens hierin mijn stem uit te brengen.
Misschien dat ik een ander inzicht in de zaak zou hebben
gehad, wanneer bekend was geweest het nadere schrijven van
Gebrs. Van Ulden, waarbij zij eene veel lagere aanbieding doen.
De Voorzitter. Ik ben gaarne bereid den heer Zillesen op
de hoogte te stellen van den loop der onderhandelingen.
In de eerste plaats mpet ik er aan herinneren, dat na
1 Aug. onmiddellijk moest worden voorzien in het schoon
houden der omliggende gedeelten, welk werk is opgedragen
aan de personen, die door de verschillende buitengemeenten
met het werk waren belast. Dat was dus een zeer tijdelijke
toestand, die slechts loopen kon van 1 Aug. jl. tot 1 Jan. a. s.
Intusschen hebben wij wel gelegenheid gehad op te merken
dat wij met zeer geschikte menschen te doen hadden In
alle drie de buitengemeenten was de toestand evenwel geheel
anders dan hier. Er was niet gecontracteerd op dezelfde
wijze als in het oude Leiden. Omtrent het schoonvegen van
de straat, b. v. het schoonmaken der riolen enz. was niets
geregeld. Maar voor hetgeen zij moesten doen krijgen zij dan
ook een zeer luttel bedrag tot den eersten Januari.
Begin November of einde October hebben B. en Ws. over
wogen wat hun te doen stond met het reinhouden der buiten
gedeelten van Leiden na 1 Jan. 1897. Toen is het besluit
genomen, om onder nadere goedkeuring van den Raad, Gebr.
Van Ulden en de andere bestaande pachters in de gelegenheid
te stellen in te schrijven naar eene regeling, die ongeveer
gelijk staat met de met Gebr. Van Ulden getroffen regeling
voor de oude gemeente Leiden. Dat is evenwel niet gebeurd,
voordat uitdrukkelijk de zaak is besproken en overlegd met
Gebrs. Van Ulden. Ik heb die onderhandelingen zelf geleid,