DONDERDAG 3 DECEMBER 1890. 89 het plan en gros op het papier te hebben. Dat u beweert, dat B. en Ws. geen kennis hebben om zoo'n plan op te maken en daarin een specialiteit willen kennen, dat bewijst, M. d. V., dat B en Ws. verstandig handelen, daar iemand, die zich te hoog taxeertallicht fouten maakt. Dat men voor een speciaal doel een specialiteit in den arm neemt, die dikwijls dergelijke werken heeft uitgevoerd, is zeer begrijpelijk. Wat de heer Fockema Androea zegt, dat Leiden wat de omgeving betreft niet veel aantrekkelijks heeft dat vind ik bepaald onjuist. Wanneer men rondom Leiden toert, vindt men in de omgeving zeer mooie strekenzelfs buiten landers hebben er zich wel over verwonderd, det wij hier zoo'n mooie omgeving hebben. Dat Leiden dus in de toekomst eene stad van beteekenis zal kunnen worden is dus gansch niet onwaarschijnlijk. En dat B. en Ws. geen lust hebben telkens met een stukje aan te komen en ons ten slotte geen plan te bezorgen waarin één goed denkbeeld is gelegenkan ik zeer goed begrijpen. Nu ik dus tevreden gesteld ben in dien zin, dat wij niet ineens alles zullen moeten doen maar het plan alleen op papier zullen hebben om dan de zaken te overwegen en lang zamerhand tot een vast plan te komen, dat in verloop van jaren zal worden uitgevoerd, kan ik het voorstel toejuichen en zal daarom het gevraagde crediet gaarne toestaan. De heer Pera. M. d. V.Ik wil beginnen met instemming te betuigen met het gesprokene van den heer Fockema An- dreae Alleen wil ik daar nog meer speciaal de opmerking aan toevoegen, dat het Dag. Bestuur nadruk legt op den nieuwen toestand, dien men ingetreden is; alsof die nieuwe toestand ons zekerheid geeft, dat de uitbreiding der gemeente aanleiding zal geven tot eene belangrijke vermeerdering van huizen en aanleg van straten in de buitenwijken Ik zou zeggen, er is reden om het tegendeel te verwachten. Het is reeds op gemerkt, dat wij tusschen twee steden in wonen, waar zeer belangrijk gebouwd wordt, n. 1. Den Haag en Haarlem. Deze steden hebben door ligging, omgeving enz. eene aantrekke lijkheid voor velen, die in het kiezen van hun woonplaats geheel vrij zijn, waarop Leiden niet zoo sterk kan roemen. In mijn oog bestaat het vooruitzicht op veel uitbreiding van Leiden niet, en de redenen die tot hiertoe bestonden om buiten de grenzen te gaan bouwen zijn nu vervallen. Was er vooruitzicht voor een belangrijken aanbouw van huizen, dan zou ik mij beter in het voorstel van B. en Ws. kunnen vinden. Ik kan er daarom onmogelik toe meewerken om de zaak zoo op te zetten als door het Dag. Bestuur wordt voor gesteld, en waarvan de kosten niet te overzien zijn. De Voorzitter. Het is al wel, dal uwe rede niet vernomen is vóór de grensuitbreidingde tegenstanders der grensuit- breiding zouden daarin zeker aanleiding hebben gevonden zich te beroepen op den Leidschen Gemeenteraad. Het Dag. Bestuur deelt in geen enkel opzicht uwe meening. Wanneer ik mij herinner hoe Leiden er uitzag vóór vijf-en- twintig jaren, toen aan het Plantsoen, den Zoeterwoudschen en den Witten Singel niet anders woonden dan hier een schaapherder en daar een bleeker, en we zien hoe Leiden, dat in de verdrukking zat, toch is uitgebreid, wie kan dan nog twijfelen aan de toekomst van Leiden? Ik zou meenen, dat de heer Pera mocht wenschen die rede niet te hebben uitgesproken. De heer Van Hoeken. M. d, V., ik verblijd mij met u over de grensuitbreiding, hetgeen trouwens wel bekend is. Maar ik zie niet in, waarom wij juist eene commissie van deskun digen buiten de stad moeten zoeken. Ik vind het zeer goed, dat naar een vast plan zal worden gewerkt zonder dat be paald direct alles zal worden uitgevoerd. Maar het komt mij voor, dat wij, al zijn het er wellicht niet velen, toch wel enkele knappe mannen in onze stad hebben, die dat zouden kunnen beoordeelen. Waarom moet dat juist een commissie van buiten de stad zijn. Iemand uit de oouwkundige vakken en die Leidenaar is, hetzij door geboorte of door zijne woon plaats, is dunkt mij wel in staat zulk een plan aan B. en Ws. voor te leggen. En kan één man het niet af, dan twee of drie. Daarom zal ik tot mijn leedwezen niet voor het voor stel kunnen stemmentenzij ik anders en beter overtuigd word. De Voorzitter. Als dat het eenige bezwaar van den heer Van Hoeken is, kan ik hem misschien eenigen troost geven, üns voorstel spreekt niet van deskundigen buiten of binnen Leiden. Ik meen mij te hebben laten ontvallen, dat ik geloofde, dat dergelijke deskundigen in Leiden niet te vinden zijn. Maar kent de heer Van Hoeken hen, dan houd ik mij zeer aanbevolen, dat hij mij die namen noemt; het Dag. Bestuur zal die zeker in ernstige overweging nemen. Wanneer de heer Van Hoeken het Dag. Bestuur advies wil geven en op bekwame deskundigen hier in Leiden wenscht, te wijzendan zal dat zeker door ons zeer gewaardeerd worden. De heer Van Hoeken. M. d. V. Ik zal evenmin als u namen noemen; maar ik blijf van meening, dat dergelijke personen hier wel zijn. De heer Van Hamel. M. d. V. Ik wil wel bekennendat toen ik het voorstel van B. en W. lasik daarvan schrikte en weinig neiging had met het voorstel mee te gaan. Even wel, gehoord wat door u in het midden is gebracht en wat de heer De Vries heeft opgemerkt, wil ik toch met het voorstel meegaan. Ik zou niet gaarne medeplichtig willen zijn aan het verwijt, dat B. en W. den Raad later wellicht zouden kunnen doen, wanneer hun de middelen waren ont houden om voorlichting te zoeken, waar zij meenen die te kunnen vinden en waar zij meenen zelf incompetent te zijn om de groote gevolgen van kosten enz. volledig te beoordeelen. Ik wil er dus gaarne toe medewerken hun de middelen te verschaffen om die voorlichting te verkrijgen. Ik wil er even wel dit dadelijk bijvoegen, dat ik vertrouw dat B. en W. zelf begrijpen, dat dat is zonder iets te prejudicieeren voor de verdere gevolgen, die uit eventueele voordrachten kunnen voortvloeien. De Voorzitter, Dat laatste is volkomen juist. Noch de meening van het Dag. Bestuur, noch die van den Raad zijn te prejudicieeren door een advies. In stemming gebracht wordt het voorstel daarna aange nomen met 20 tegen 5 stemmen. Voor stemmen de heeren De Vries, Van Lidth de Jeude, Zaaijer, Du RieuVerster van Wulverhorst, Cock, Juta, De Sturler, Dekhuijzen, Zillesen, Van Hamel, Kroon, Hasselbach, Siegenbeek van Heukelom, Kaiser, Van Kempen, Stadhouder, KerstensDriessen en De Goeje. Tegen stemmen de heeren: Pera, Verheij van Wijk, Van Hoeken, Van Rhijn en Fockema Androea. XII. Verzoek van drie taalleeraren aan de Hoogcre Burger school voor Jongens, om verhooging van jaarwedde. (Zie Ing. St. n°. 279.) De Voorzitter. Voordat ik dit onderwerp in discussie breng, wensch ik zelf enkele opmerkingen te maken. Gisteren heb ik van terzijde vernomen, dat derequestran- ten eene circulaire met hunne bezwaren tegen het advies van B. en Ws, hebben rondgezonden bij de leden van den Raad. Ik merk dadelijk op, dat de heeren mij niet de eer hebben aangedaan een dergelijk stuk toe te zenden, maar dat ik alleen door de welwillendheid van een der Wethouders in staat gesteld ben even daarvan inzage te nemen. Nu heb ik bij eene oppervlakkige inzage kennis genomen van eene op merking, die ik juist acht. In ons advies nl. is abusief aan gehaald de gemeente Utrecht, abusievelijk omdat werkelijk, gelijk mij is gebleken de gemeente H. B, S. daar is van een driejarigen cursus, en er enkele redenen zijn waarom niet steeds de H, B. S met 3 j. cursus is te vergelijken met die met 5 j. cursus. Ik zal later in de gelegenheid zijn aan te toonen, dat die vergissing evenwel de kracht van ons betoog zeer weinig verzwakt. Maar nu wensch ik toch mede te deelendat het niet anders dan eene vergissing is geweest die ik geheel en al voor mijne persoonlijke rekening neem. Hoe is de vergissing ontstaan? Eene geheele collectie ver ordeningen over de regeling der jaarwedden van leeraren aan de H. B. S. in verschillende gemeenten lag voor mij. Mij is uit die verschillende verordeningen de regeling der jaarwedden gedicteerd. Ik heb er toen geen oogenblik aan gedacht, waar wij, zooals ik meende, alleen te doen hadden met Hoogere Burgerscholen met vij/'-jarigen cursus, dat te Utrecht eene Rijks-H. B. S. bestaat en dat daaraan van ge meentewege een II. B. S. met 3-jarigen cursus is toegevoegd. Wanneer men de verordening inziet, zal men zien dat het hoofd der verordening dat niet bevat. Er staat niet met groote letter gedrukt, zooals dat bij andere verordeningen het geval isRegeling der jaarwedden aan de H. B. S. met drie-jarigen cursus, anders ware mij dat zeker opgevallen; maar dat is eerst flauw afgedrukt in een der artikelen waarmede de ver ordening aanvangt, en dit is mij ontgaan, omdat ik de Ver ordening niet gelezen heb, doch de jaarwedden mij zijn gedicteerd. Zoo is de vergissing in de wereld gekomen, die alleen te wijten is aan mij maar niet aan het Dag. Bestuur. Wij hebben alle bescheiden overgelegd, waaruit de Raad be grijpen zal,-dat wanneer ik had gezien, dat de Utrechtsche Verordening betreft eene hoogere burgerschool met drie-jarigen cursus, die Verordening noch zou zijn overgelegd noch in ons advies aangehaald. En dat zou om deze reden niet zijn ge schied, omdat wij zeer gemakkelijk eene vergelijking in ons voordeel hadden kunnen maken tusschen Leiden en Arnhem eene gemeente van ook boven de 50.000 inwoners. Ik heb gemeend dit dadelijk te moeten meedeelen om het debat te vereenvoudigen. Wij erkennen, dat het eene vergis sing ishoewel ik straks zal aantoonen dat zij het betoog van het Dag. Bestuur niet aan kracht doet verliezen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 5