88 DONDERDAG 3 DECEMBER 1896.
is. noch den gemeente-architect. Wij hebben er geen enkel
oogenblik aan gedacht hunne bekwaamheden in twijfel te
trekken;, maar zulke omvanrgijke plannen hebben wij nooit
bij de hand gehad, en er zijn deskundigen in ons land, die
dat wel hebben gedaan. De heer Fockema Andreae heeft zelf
gewezen op Nijmegen, en daar is de zaak volkomen gelukt.
Nu zal de heer FockemaAndreae toegeven, dat Nijmegen
ook niet een plaats is, die uitmunt door publieke vermakelijk
heden. Het komt mij voor, dat wij juist om een slecht plan
tegen te gaan eerst omtrent elk plan eene aanwijzing van
deskundigen noodig hebben; van deskundigen, die wij hier
ter stede niet gevonden hebben, omdat wij nog nooit zoo
gelukkig zijn geweest het uitleggen onzer stad ter hand te
kunnen nethen.
De heer De Vries. Ik ondersteun volkomen het denkbeeld
van het Dag. Bestuur, dat het noodig is ons een bepaald
plan voor oogen te stellen alvorens aan het uitleggen der
stad te beginnen. Ik geloof niet, dat het noodig is nog vele
punten toe te voegen aan hetgeen door u, M. d. V. in ant
woord op het gesprokene door den heer Fockema Andreae
reeds is gezegd. Mij dunkt, een hoofdpunt is, dat wij door
het bezitten van een goed plan in staat zullen zijn inbreuk
op eene goede uitlegging der stad te werendie anders ge
decideerd van den kant van particulieren komen zal. Dat is
de groote kracht van het voorstel. Ik ben met den heer
Fockema Andreae eens, dat de groote kracht niet is de mo
gelijkheid om in zekeren zin te dwingen tot bouwen zooals
wij dat wenschen.
Ik heb echter eigenlijk niet daarom het woord gevraagd,
maar heb dat gedaan meer uit nieuwsgierigheid. Ik kon mij
n. 1. geen voorstelling maken, wie in deze eigenlijk deskundige
zou zijn. Als het mogelijk was, zou ik daaromtrent gaarne
eene kleine inlichting willen hebben.
De Voorzitter. Wij hebben op dit oogenblik geen bepaalden
deskundige op het oog, maar er zijn er toch wel. Er zijn
deskundigendie op het gebied van het uitleggen yan steden
en den aanleg van parken een grooten naam hebben
De heer De Vries. De aanleg van parken is iets anders dan
de aanleg van straten!
De Voorzitter. Ik zeg: die ook op het gebied van een
uitleg van steden een grooten naam hebben. Ik acht het niet
gewenscht hier namen te noemenparticulier wil ik den heer
De Vries wel zeggen wat ik daarover denk. Ik wensch eerst
de beslissing van den Raad over het voorstel af te wachten
maar dat er dergelijke deskundigen in ons land zijn, valt
niet te betwijfelen.
De heer Fockema Andrew. M. d. V. Nog een enkel woord
in antwoord op wat u mij tegemoet hebt gevoerd. U zegt:
wanneer het Dag. Bestuur nu erkent niet in staat te zijn dat
alles te doen zonder voorlichting van deskundigen, zou de
Raad ons dan die deskundige voorlichting niet willen geven
Het komt mij voor, dat de Raad gerust tot B. en Ws. mag
zeggenonderschat u zelf nietgij zijt zeer goed bevoegd tot
datgene wat in deze te doen valt. En dat zal de Raaddunkt
mijzeggenwanneer hij meent dat op dit oogenblik nog niet
zooveel te doen valt, dat het de tijd nog niet is voor zulke
wijdsche plannen als dergelijke deskundigen ons wellicht
zouden voorspiegelen.
In de tweede plaats hebt u eene opmerking gemaakt over
wat ik heb gezegd over de mogelijkheid van verwezenlijking
der op te maken plannen. U hebt mij gewezen op de rijzing
der waarde van bet land, dat van weiland bouwterrein zou
worden, en op de mogelijkheid van uitvoering der plannen
in de toekomst, waarin het waarschijnlijk zou komen tot ont
eigening par zóne. Het komt mij voordat U slechts één van
die twee argumenten kunt gebruiken. Wanneer het tot de
onteigening par zóne komtzal de grond worden vergoed naar
de waarde van weiland; dat is juist het voordeel daarvan
hetgeen dus zeggen wil, dat het voordeel voor de eigenaars
niet meer zal bestaan.
U hebt ook gezegd, dat men in Nijmegen, welke plaatsik
ook genoemd hebt, inderdaad toch goed succes heeft gehad
met aldus te handelen als hier wordt voorgesteld. Maar ik
herhaaldat hier juist twee ongelijksoortige gevallen worden
vergeleken. Waar Nijmegen zelf terrein beschikbaar had,
was het volkomen rationeel, dat men de vraag stelde: hoe
zullen wij dat aanwendenvoor welk gebruik is dat geschikt,
waar zullen wij eene straat leggenwaar een park maken
enz. Maar wij hebben geen grond beschikbaar dan alleen het
Raamland en het Schuttersveldwelk laatste waarschijnlijk
niet voor bouwterrein zal gebruikt worden. Nu vraag ik dus,
hoe kan met goeden uitslag en eenigszins rationeel een des
kundige ik neem nu aan, dat hij er is een plan van
uitbreiding der stad opmakenwanneer wij niet weten of wij
daarvoor de beschikking zullen hebben over dit of dat terrein
wanneer men hier en daar stuit op een eigenaar, b. v. op den
Zoeterwoudschen Singel de heeren De Graaff, die er naar ik
mij voorstel wel voor bedanken zullenhunne bollenkwee-
kerij tot bouwterrein te bestemmen; wanneer men stuit op
andere weigeringendie men niet heeft voorzienb. v. dat
een eigenaar zegt zijn terrein als tuin voor zichzelf te willen
behouden en niet te gedoogen dat daardoor eene straat in de
voorgenomen richting wordt gelegd? Men zal eerst moeten
weten over welke gedeelten men zal kunnen beschikken.
En wat de deskundigen betreft, de deskundigen b.v. in
het aanleggen van parkenhet komt mij voordat het aan
parken vooreerst hier wel niet zal toe komen, en dat de
uitbreiding van de stad zeker allereerst zal plaats hebben op
zeer kleine schaal. En zoolang de behoefte aan die uitbreiding
niet duidelijk blijkt de grensuitbreiding was noodig, en
die hebben wij zoolang er geen behoefte blijkt aan uit
breiding van de bebouwde kom der stad, zou ik het eenigs
zins gevaarlijk achten door wijdsche plannen tot bouw-
speculatie uit te lokken.
En uw voorbeeld van Vreewijk, M. d, V., het komt mij
voordat dat volstrekt geen steek houdt. Wij vinden dien aanleg
zeker allen leelijk en wij betreuren, dat wij dat uitbouwsel
aan de stad hebben. Maar zou dat ook zoo leelijk zijn geworden,
indien het Dag. Bestuur van Leiden het recht had gehad te
zeggenhier mag eene straat komen, daar niet, of zij moeten
zus of zoo worden ingericht? Ik ben volkomen overtuigd,
dat ook zonder voorlichting van een deskundige in steden
bouw het Dag. Bestuur van Leiden zich wel degelijk zou
hebben gewacht te veroorloven te bouwen zooals dat op
Vreewijk heeft plaats gehad. En uit het feit. dat het Gemeente
bestuur van Zoeterwoude daar de bewoners maar heeft laten
begaanmag niet worden afgeleiddat het Dag. Bestuur van
Leiden de bouwers voortaan ook maar zal laten begaan;
allerminst nu men zich heeft kunnen spiegelen aan wat er
komt van eene bouwwijze als die op Vreewijk.
Ik moet dus zeggen, M.d.V., dat uwe argumenten mij
nog niet heben overtuigd.
De Voorzitter. Hoe vleiend de lof van den heer Fockema
Andreae ook is over de kracht, waarover het Dag. Bestuur
zou beschikken, ik geloof zelf beter onze bekwaamheid te
te kunnen schatten dan de heer Fockema Andreae, die zoo
vriendelijk is ons den lof toe te schrijven, dat wij bekwaam
genoeg zouden zijn om zelf een plan te ontwerpen voor den
uitleg der gemeente.
Nu geloof ik, dat er tusschen den heer Fockema Andreae
en het Dag. Bestuur een principieel verschil bestaat. De heer
Fockema Andreae, het doet mij leed bet te moeten zeggen,
twijfelt aan de toekomst van Leiden, terwijl het Dag. Bestuur
meent, dat die toekomst uitstekend zal zijn. Wij gelooven,
dat Leiden eene grootere toekomst tegemoet gaat en dat wij
waarlijk niet gering moeten schatten de groote voordeelen,
verkregen door de grensuitbreiding. Nu mag het waar wezen,
dat wij bij de tegenwoordige wettelijke voorschriften omtrent
onteigening groote bezwaren zullen kunnen ondervinden, doch
in de toekomst kunnen door een bétere wet op de onteigening
die bezwaren worden opgeheven. De heer Fockema Andreae
tracht mij op eene inconsequentie in mijn betoog te wijzen,
doch ik geloof, dat dat niet geheel juist is. Ik weet ook, dat
er een groot onderscheid is tusschen onteigening par zone en
gewone onteigening; maar ik heb die twee maatregelen noe
mende, ze ook naast elkander gesteld en bij de gewone ont
eigening zullen de eigenaars der gronden, waardoor de nieuwe
straten moeten komen, bevoordeeld worden. Ik weet niet wat
de wetgever in de toekomst zal doen, maar zeker zal hij er
voor zorgen dat de gemeentebesturen op eene betere en ge
makkelijker wijze eigenaar kunnen worden van de terreinen,
welke zij voor de ontwikkeling van hun rechtsgebied noodig
hebben.
Wij vreezen, dat wij juist door onze onbekwaamheid op dit
gebied maatregelen zullen voorstellen, waarvan wij ten slotte
spijt zouden hebben. Maar daarnaast zijn wij volstrekt niet
van plan het voor te stellen plan als dit in beginsel door den
Raad zal zijn aangenomen, plotseling geheel te gaan uitvoeren.
Wij blijven erbij, dat wij de hulp van deskundigen noodig
hebben om een algemeen plan te ontwerpen. Wil de Raad
die niet geven, welnu dan zullen wij werkelijk genoodzaakt
zijn met kleine middelen voor den dag te komen, met voor
stellen om hier een bruggetje te maken en daar een slootje
te dempen. En waarschijnlijk zullen wij dan voor de toekomst
den toestand van onze gemeente gaan bederven. Dat is onze vrees.
De heer Van Kempen. M. d. V.Toen het plan van B. en
Ws. voor mij lag, moet ik eerlijk bekennen niet van plan te
zijn geweest daar voor te stemmen, en wel om deze reden
dat ik vreesde, dat het de stad ten slotte enorm veel geld
zou kosten, en ik niet wensch de ingezetenen anders dan
hoog noodig te bezwaren. Maar na hetgeen u hebt gezegd
ben ik van meening veranderd. Ik vind het een zeer goed
denkbeeld, nu wij niet terstond verplicht zullen wezen het
uit te voerenmaar om een begin te makendient men toch