DONDERDAG 3
DECEMBER 1896.
87
afleiden, dat zij geen bezwaar hebben tegen deze wijziging?
Dan nemen B. en Ws. die over, zoodat de woorden »de
algemeene" in den vierden regel vervallen.
Wenscht de heer Eerstens ook het woord »algemeene" in
den tweeden regel te doen vervallen?
De heer Eerstens. Dat zou kunnen blijven.
De Voorzitter. Ik zou voorstellen ook daar dat woord weg
te latenhet kan geen kwaad.
Aldus gewijzigd wordt art 15 zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd
Art. 16 en 17.
De Voorzitter. De leden zullen hebben opgemerkt, dat
hier eenige drukfouteu zijn ingeslopen. In art 16 moet:
wenscht te eindigen" in den vierden regel zijn wenscht te
doen eindigenen in den dertienden regel moet »in allen tijd"
worden veranderd in ten allen tijde-, terwijl in art. 17derden
regel »voor wiens rekening" moet luiden voor wier rekening.
Aldus verbeterd worden de artt. 16 en 17 achtereenvolgens
zonder discussie en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd,
evenals daarna art. 18 en ten slotte de verordening in haar
geheel.
De Voorzitter, De heeren weten, dat deze verordening,
wat het finantieele gedeelte betreft, door Ged. St. moet worden
goedgekeurd.
XI. Voorstel tot het verleenen van een crediet voor het
instellen van een deskundig onderzoek in zake de uit te voe
ren werken in verband met. de grensuitbreiding der gemeente.
(Zie Ing. St. n°. 280.)
De heer Fockema Andreae. M. d. V. Ik moet erkennen,
dat zooals het voorstel met de toelichting daar ligt ik nog
weinig neiging gevoel daar vóór te stemmen, daargelaten of
uwe nadere toelichting mij van meening zal kunnen doen
veranderen. Ik weet wel, dat men in verschillende plaatsen,
waar men niet alleen nieuw gebied verwierf maar ook eigen
terrein vrij kreeg, een dergelijken weg heeft bewandeld als
het Dag. Bestuur nu hier ook voorstelt en ik weet ook
wel, dat het aan die gemeenten heel veel geld heeft gekost,
maar ik laat dat daar. Wij zijn echter, naar het mij voor
komt in geheel andere omstandigheden dan de gemeenten
waarvan ik weet, dat zij een dergelijken weg hebben inge
slagen. Immers, wij hebben zelf zeer weinig terrein, waar
over wij kunnen beschikken. Onze bouw-verordening stelt
ons wel in de gelegenheid te verhinderen, dat op anderer
terrein straten worden aangelegd en huizen worden gebouwd
op eene wijze, die in strijd is met onzen wensch; maar zij
stelt ons niet in de gelegenheid om op terreinen, die nu
nog zijn particulier eigendomstraten te doen aanleggen of
indeelingen te maken. Het is mij dus vooreerst niet duidelijk,
hoe men plannen zal kunnen maken met eenige zekerheid
van uitvoering. Wij kunnen toch niet zeggen: zulke straten
zullen we doen aanleggenwant wij hebben daarvoor den
eigendom niet. Wij zijn niet zoo gelukkig als onze voor
vaderen die wanneer zij eene uitbreiding van de stad verkregen
tegelijk een octrooi erlangden om tegen taxatie van het gerecht
te naasten al wat zij noodig hadden. En wij zijn ook niet
zoo gelukkig als degenen, die na ons'zullen komen, die
waarschijnlijk wel te hunner beschikking zullen hebben het
onteigeningsrecht par zóne. Dat is mijn eerste bezwaar.
Mijn tweede bezwaar is, wanneer men niet met zekerheid
weet dat men hier of daar eene straat zal verkrijgen, hoe
wil dan met zekerheid worden beslist waar toegangswegeu
naar de oude stad moeten worden gemaakt. Dat kan toch
alleen worden beslist wanneer men voor zich heeft een plan
van stratenaanleg, waarvan de zekerheid bestaat dat het in
de toekomst zal of althans kan worden verwezenlijkt. Hier
kan men elk oogenblik stuiten op een terreinwaarvan de
eigenaar zegt het te willen behouden. En of men daarvoor
eene onteigeningswet zou kunnen verkrijgen op dezen grond
dat eenmaal een plan was gemaakt om de stad op die wijze
uit te breiden, betwijfel ik.
En dan heb ik nog een derde bezwaar. Ik twijfel er niet
aan, of een eigenlijk plan zou wel heel mooi worden, maar
ik vrees, dat het ook zeer duur zou zijn. Dat kan nu wel
voor eene luxe-stad, maar dat is Leiden tot nog toe niet,
en ik betwijfel ook of Leiden dat gemakkelijk zal worden.
Daartoe toch liggen enkele grootere steden te dicht bij
daarvoor is wat de natuur betreft de omgeving niet mooi
genoeg en daarvoor zijn hier niet genoeg middelen van ver
strooiing. En als Leiden geen luxe-stad wordt, of we hier
dan al maken een mooi plan, zooals in Nijmegen b v., voor
eene groote uitbreiding en voor den aanleg van villa-parken
ik betwijfel of dat wel veel zal geven.
Ik wil gaarne de nadere toelichting en de nadere moti
veering van het Dag. Bestuur hoorenmaar op de genoemde
gronden ben ik voorloopig weinig geneigd in het spoor van
het Dag. Bestuur te treden.
De Voorzitter. De gronden voor ons voorstel zijn reeds
medegedeeldtoen de grensuitbreiding tot stand kwam en
gesproken werd over maatregelen om de nieuwe aan de oude
stad behoorlijk te verbinden. Toen is aangetoond hoe noodig
het zou wezen verbindingswegen te makeneene verbeterde
rioleering aan te brengen en voor de volksgezondheid allerlei
maatregelen te nemen, en tevens is dadelijk door mij gezegd
dat wij, naar het mij voorkwam, zeer verkeerd zouden doen
om hier wat te doen en daar wat aan te brengen zonder te
werken in eene vaste richting. Ziedaar het hoofddoel van ons
voorstel. Wij wenschen van deskundigen, die eentuimen blik
hebben en bekend zijn met het uitleggen en uitbreiden van
steden, te vernemen, hoe dit ten aanzien van onze gemeente
op de beste wijze kan worden ter hand genomen, waarbij
wij natuurlijk ook hunne zienswijze wenschen te vernemen
over nieuw aan te brengen rioleeringen en verdere maatre
gelen tot verbetering van den gezondheidstoestand, terwijl de
Raad nooit verplicht behoeft te zijn dat plan op te volgen
en het ook niet noodig zal zijn hetgeen ook gansch niet
in de bedoeling ligt dat de Raad als hij zich in het al
gemeen met het plan kan vereenigenbesluit dat het geheele
plan in eens moet worden uitgevoerd. Maar wanneer de des
kundigen, gehoord de autoriteiten van Leiden, als de com
missie van Fabricage en den gemeente-architect, die de heeren
op de hoogte zullen moeten stellen van den feitelijken toe
stand van Leiden wanneer die heeren met een groot plan
voor den dag komen en zeggenover dertig jaren zal Leiden
er naar onze meening zóó moeten uitzien, dan zullen wij dit
voordeel hebben, dat wij geen verkeerde dingen zullen doen,
niet op dit oogenblik verbeteringen zullen aanbrengen, waar
van ten slotte blijken kan dat ze dat niet zijn. Eortom, dat
wij in een vaste richting werken zullen. Ik behoef er niet
aan te herinnerenwat toch onbetwist waar isdat wanneer
de grensuitbreiding vijf-en-twintig jaren vroeger was tot
stand gekomen, wij dergelijke misstanden niet zouden hebben
als nu bestaan op Vreewijk en achter den aanliggenden Witten
Singelwaar naar mijn bescheiden meening de toestand reeds
bedorven is. Laten wij ons dus daaraan spiegelen en ons de
geringe uitgave getroosten waar B. en Ws. erkennen niet
genoegzaam op de hoogte te zijn, om, met de hulp, die wij
hier kunnen vinden, een dergelijk plan te ontwerpen.
De heer Fockema Andreae heeft o.a. dit bezwaar tegen ons
voorstel ingebracht, dat wij niet veel gemeentegrond in het
nieuw verkregen gebied hebben. Ik spreek dat niet tegen. De
heer Fockema Andreae heeft ook gezegd: wij kunnen, wanneer
eenmaal de aanleg van straten wordt gevraagd, wel voor
schrijven hoe de inrichting daarvan zal wezen, maar wij kunnen
de eigendommen van particulieren niet vastleggen om in de
toekomst nieuwe straten te verkrijgen Dat alles is waar,
maar de heer Fockema Andreae heeft zelfs terecht gewezen
op het vooruitzicht, dat waarschijnlijk onze op volgers er beter
in zullen slagen om de onteigening par zóne te verkrijgen,
of eene verbetering van de onteigeningswet ten behoeve van
openbare besturen om door onteigening op veel minder
bezwarende voorwaarden dan thans die eigendommen te ver
krijgen, welke zij voor de uitbreiding der gemeente en in het
algemeen voor de publiekrechtelijke doeleinden noodig hebben,
zoodat er niet weinig lichtpunten zijn om dat bezwaar niet
al te zeer te doen wegen. Het is waar, dat er groote bezwaren
aan eiken nieuwen toestand zijn verbondenik weet ook niet
welk plan ons zal worden voorgelegd; doch wanneer wij
nieuwe straten moeten gaan aanleggen, zullen wij zeker op
moeilijkheden stuiten, welke het best door den wetgever
zullen kunnen worden weggenomen. En als dat niet gelukt
zal men door minnelijke onderhandelingen of door onteigening
de benoodigde gronden moeten zien te verkrijgen. Maar in
ieder geval zal het goed zijn, dat een algemeen plan bestaat
om ons tegen latere teleurstellingen te vrijwaren. Zelfs als wij
de particulieren niet kunnen verplichten tot afstand van grond
voor den aanleg van straten noodig, bestaat er m. i. geen
enkele reden waarom de particuliere eigenaars niet bijzonder
zullen toejuichen, dat eenige eigendommen als straten zijn
aangewezen, want het onmiddellijk daaraan gelegen weiland
dat hun eveneens toebehoort zal veranderen in bouwterrein.
Dat is zeker een groot voordeel, hetgeen de particuliere eige
naars zal verlokken onze plannen niet tegen te werken. Zoo
zijn er tal van argumenten om niet aan de toekomst te twijfelen.
Bovendien houdt ons voorstel niet alleen in het projecteeren
van nieuwe straten. Er zullen verbindingen moeten worden
gemaakt en toegangswegen tot de stad verkregen en de rio
leering zal moeten worden vastgesteld en verbeterd. Is het
nu niet wenschelijkwaarB. en Ws. komen met de verklaring,
dat zij niet voldoende bekwaam zijn om daarin te voorzien,
deskundige hulp in te roepen? Dat kan niemand grieven,
noch de Commissie van Fabricage, met wie wij ons plan uit
voerig hebben besproken en die het volkomen met ons eens