GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. IJSTtrEKOüIEJf STUKKEJf. N°. 280. Leiden, 28 November '1896. Bij de overweging van de vraag, welke werken noodig zullen wezen in verband met de grensuitbreiding der gemeenteen de: verdere plannen van uitlegging der gemeente daarmede samen brengende, is het denkbeeld gerezen ter zake het advies van deskundigen in te winnen alvorens voor een en ander voor stellen te ontwerpen. Het zal geen betoog behoeven dat bij eene zoo belangrijke uitbreiding van grenzen als ten aanzien van Leiden het geval is geweest, het dringend noodzakelijk is dat een vast plan voor de uitlegging der gemeente, wat aanleg van nieuwe straten, meerdere verbindingen van de oude met de nieuwe stad, eventueele demping van singels en slooten, rioleering enz. betreft, worde ontworpen, en dat zulks verre de voorkeur verdient boven het successievelijk uitvoeren van eenige werken, die wellicht zouden blijken niet te passen in een later op te maken plan. In de eerste plaats zouden wij wenschen het advies in te winnen van bekwame deskundigen, die reeds vroeger hebben medegewerkt bij de uitlegging van andere gemeenten en den aanleg van parken en andere werken ter versiering van steden. Op dit oogenblik is ons nog niet bekend welke kosten aan het inwinnen van zoodanige adviezen zullen zijn verbondendoch zeer zeker zullen die kosten een bedrag van ƒ3000,niet te boven gaan, hoedariige uitgave, onzes inziens, alleszins zoude zijn gerecht vaardigd met het oog op de groote belangen daarbijzoowel met het oog op de openbare gezondheidals wat betreft het uiterlijk aanzien der nieuwe gemeente Leiden, voor de ge meente betrokken. Wij geven Uwe Vergadering op dien grond in overweging ons college een crediet van 3000 te verleenen voor het inwinnen van adviezen, benoodigd voor het doen opmaken van een algemeen plan van uitbreiding der gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 281. Leiden, 30 November 1896. Door de heeren P. J. Burgersdijk en G. D. Niermans is aanvrage gedaan om van de gemeente in huur te bekomen het gebouw, vroeger gediend hebbende tot drukkerijgelegen achter het perceel Nieuwsteeg n°. 10 en uitgang hebbende door de poort, om te dienen als bergplaats voor een deel van hun antiquarisch magazijn. Tevens is door genoemde heeren verzocht een en ander aan het gebouw te herstellen en te veranderen, n. 1. verwijding van het ingangskozijn, gedeeltelijke vernieuwing van de eerste en de tweede deur van den toegang tot het pand, rooiing van de boomen in het tuintje, omdat deze het licht belem meren in het benedenvertrek, herstelling van den zolder, en van de dakgooten, zoo noodig bepleistering van de muren en het inhangen van eenige nieuwe ruiten alsmede schoon maken van het gebouw. Blijkens ingesteld onderzoek zullen de kosten aan deze her stellingen verbonden ongeveer ƒ130.bedragen, terwijl de verzoekers bereid zijn een huurprijs van 175.— per jaar te betalen. Vermits ons dit aanbod aannemelijk voorkomt, geven wij Uwe Vergadering in overweging: 1°. ons college te machtigen tot de uitvoering van de herstellingen bovenbedoeldzullende alsdan te zijner tijd een voorstel worden ingediend tot ver hooging, voor zooveel noodig, van het betrekkelijk artikel der begrooting; 2°. het gebouw voormeld, gelegen achter perceel Nieuwsteeg n°. 10, te verhuren aan de heeren P. J. Burgersdijk en G. D. Niermans voor een huursom van 175.per jaar voor den tijd van 5 jaren, ingaande 1 Januari 1897, te betalen in 4 termijnen, ingaande 1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 October, bij vooruitbetaling, onder bepaling dat de gemeente bevoegd is de huur ook vóór den afloop van den huurtijd te doen eindigen, mits daarvan minstens zes maanden te voren aan de huurders kennis wordt gegeven, en verder onder de ge wone gebruikelijke voorwaarden. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 282. Leiden, den 30 November 1896. Ter vervulling der vacature van 2«» onderwijzer aan de school der 3e klasse N°. 1tengevolge van de benoeming van W. A. Kriest tot tweeden onderwijzer aan de Jongensschool Ie klasse, hebben wij de eer Uwe vergadering hierbij eene voordracht aan te bieden ter benoeming van een tweeden onderwijzer aan de genoemde school, op eene aanvangsjaar- wedde van 800.—. Die voordracht is opgemaakt in overleg met den arrondisse- ments-schoolopzienerna ingewonnen bericht van het hoofd der school en is 'samengesteld als volgt: 1°. P. C. Schreuder, 2°. P. H. Van der Lelie, én 3°. A. Horree. Onder médedeeling dat de betrekkelijke stukken ter inzage van de leden in de leeskamer zijn nedergelegd, verzoeken wij U tot eene benoeming over te gaan. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 283. Leidenden 3 December 1896. Wij hebben de eer U hier bij over te leggen het adres van Mejuffr. S. M. van Iperen, houdende verzoek om continuatie in de betrekking van stads-vroedvrouw, met het daarop uit gebracht advies van den Stads-vroedmeester waaruit blijkt dat tegen de inwilliging van het verzoek geen bezwaar bestaat. Ons vereenigende met dat advies geven wij Uwe vergade ring in overweging de adressante wederom voor den tijd van drie jaren in bare tegenwoordige betrekking te bestendigen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 1 December 1896. De ondergeteckende, Prof. Veit, heeft de eer U Edel Acht bare. in antwoord op Uwe Missive van 1 December 1896 medé te deelen, dat hij tegen de herbenoeming van de vroed vrouw van Iperen tot stads-vroedvrouw geen bezwaar heeft. J. Veit. Stads- vroed meester. Aan den Edel Achtbaren Heer Mr. Was, Burgemeester van Leiden. Aan den Gemeenteraad van Leiden. Geeft met verschuldigenden eerbied te kennen: Sara Maria van I/peren, dat de termijn van hare benoe ming tot stads-vroedvrouw 30 December a.s. verstreken zal zijn en zij in die betrekking gaarne wenscht te worden ge continueerd. Reden waarom zij de vrijheid neemt Uwe vergadering be leefd te verzoeken haar wel als zoodanig te willen herbe noemen. 'tWelk doende S. M. van Iperen. Leiden, 1 December 1896. N°. 284. Leiden, 10 December 1896. In den Staat behoorende bij het Koninklijk Besluit van den 28sten Juli 1893 N°. 26, betreffende de verordeningen van den 22sten Juni '1893 op de heffing van keurloon van vee en vleesch, gewijzigd bij raadsbesluit van 10 Januari 1895 en van een loon voor het keuren van visch in deze gemeente (Ge meentebladen N°. 12 en 14 van 1893 en N°. 1 van 1895), stond vermeld: tot ulto December 1896, zoodat eene nieuwe Koninklijke machtiging moet worden aangevraagd om met de heffing van bedoelde keurloonen na 31 December 1896 te kunnen voortgaan. Dientengevolge stellen wij U voor de raadsbesluiten van 22 Juni 1893, op de heffing van keurloon van vee en vleesch gewijzigd bij raadsbesluit van 10 Januari 1895 en van een loon voor het keuren van visch in deze ge meente met de verordeningen tot invordering van die keur loonen van 22 Juni 1893, (Gemeentebladen N°. 13 en 15 van 1893) onveranderd vast te stellen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 285. Leiden, 2 December 1896. Onder overlegging van bijgaand adres van D. Fortuin, on derwijzer te Sassenheim, houdende verzoek om vrijstelling van de betaling van schoolgeld voor de bijwoning van lessen aan de kweekschool voor onderwijzers, hebben wij de eer U mede te deelen dat uit een ingesteld onderzoek is gebleken dat de jaarwedde van adressant ongeveer 700 bedraagt. "r i

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 1