24000. 334500. 334500, 11 INGEKOMEN STEKKEN. N'. #8. Leiden, 27 Januari 1896. Wij hebben de eer mede te deelcn dat eerlang zal moeten wor den overgegaan tot het sluiten van eene geldlcening ten laste van de gemeente, tot vinding van de gelden noodig voor de oprichting van het Krankzinnigengesticht op het Buitengoed Endegeest. Zooals be kend is, werd door de Provinciale Staten in hunne vergadering van 12 Juli 1895 aan de gemeente Leiden een subsidie toegekend van de helft in de kosten van op- en inrichting van hel Krankzinnigenge sticht, tot een maximum van 225000, inet inbegrip van de kosten van aankoop van het terrein ad f 75000, na aftrek van de waarde van het Raamland onder Zoelerwoude, geschat op 21500. Door geldleening zal alzoo moeten worden voorzien in eene uitgave van f 225000 21500 246500. Verder wordt voor bedrijf kapitaal voor de exploitatie van het ge sticht noodig geacht een bedrag van ƒ50 000. Wat betreft de wijze van terugbetaling van de voor bedrijfkapilaal op te nemen gelden, zal later een voorstel aan Uwe Vergadering worden ingediend, terwijl, alvorens dienaangaande een plan kan worden vast gesteld, de exploitatie gedurende eenigen tijd in werking moet wezen. In de derde plaats zal bij aanneming van ons voorstel omtrent het brengen van verandering in de inrichting van de veemarkten, Ing. Stukken n°. 9 van dit jaar, een bedrag van 13980, alzoo ongeveer 14000, door leening moeten worden gevonden. Ten slotte moet het uitbreidings- en vernieuwingsfonds en het be drijfkapilaal der Gasfabriek worden verhoogd, waarvoor een bedrag van ongeveer f 26000 noodig wordt geacht. Het totaal der te sluiten geldleening zoude alzoo moeten bedragen f 336500. Daarentegen was nog op 1 Januari 1896 een bedrag van ƒ68021.90 beschikbaar, wegens ontvangen gelden bestemd om tot kapitaal te worden aangelegd. Zooals toch uit de Memorie van Toelichting op Volgn. 1 der be grooting voor 1896 blijkt, is op de begrooling voor 1895 overgebracht eene som van f 44734.90 wegens niet gedanen aankoop van inschrij ving, niet belegde koopsommen van verkochte gemeente-eigendommen en afgeloste kapitalen en is op den dienst 1895 wegens verkoop van grond ontvangen een bedr.ig van 4143, terwijl voor deze ontvang sten op het artikel Aankoop van Inschrijving op het Grootboek dier begrooting was uitgetrokken het gewone bedrag van 500. Verder is op dat artikel voor kapitaalbelegging uitgetrokken een bedrag van 19144, te zaïnen uitmakende een bedrag van 68021 90. Hel bedrag van de aan te gane geldleening ad f 336500 zal alzoo met ongeveer 68000 moeten worden verminderd en derhalve worden bepaald op eene som van 266500. Nu tot het aangaan van eene geldleening moet worden overgegaan is tevens in overweging genomen eene aflossing van de bestaande 3^ percentsgeldleeningen, met het oog op den tegenwoordigen rente standaard. Van de 3^ percenlsgeldleening van 1888 ad f 600,000 is thans 55000 afgelost, blijft 545000. en van de 3^ percenlsgeld leening van 1891 ad 250000 is afgelost f 14000, blijft 236000, totaal 781000, terwijl met 1 Juli 1896 van beide lecningen, te zanten wordt afgelost f 11000, zoodat op 1 Juli a. s. de schuld nog bedragen zal 770000. Het aangaan van eene leening zoude alzoo moeten geschieden tot een bedrag van 1.037 000 reëel. Voor eene conversieleening ad 3 pCt. is ons alsnu een aanbod gedaan door de ttijnlandsclie Bankvereeniging alhier en den heer A. Uppenbeim, bankier te 's Gravenhage, hetwelk ons zeer aannemelijk voorkomt. Genoemd syndicaat heeft namelijk het volgend voorstel gedaan be treffende eene conversie der bestaande schulden ten bedrage van on geveer 770000 en de sluiting van eene nieuwe leening tot een maximum bedrag van 400000. Het syndicaat zal aan de gemeente Leiden verstrekken een bedrag van ten hoogste 1.200.000 nieuwe dricpercents schuld zoowel in conversie als nieuwe Icening, tegen den koers van zeven en negentig en een zestiende percent (97,'j waarbij bet syndicaat alle kosten voor zijne rekening neemt, ook die der gezegelde obligatiën. De storting der leening moet geschieden 1 April 1896 met dien verstande dal het geld, met benoodigd voor conversie of aflossing, later kan gestort worden ter beslising van Burg. en Weill doch uiterlijk yóór of op 1 Juli 1896. De leening kan worden gedelgd door jaarlijksche aflossingen van f 15000 minstens De aanbieding blijft van kracht uilerlyk lot Zater dag 1 Februari a. s. des namiddags zes uren. Wij aarzelen niet U aan te raden dit aanbod aan te nemen, in aan merking nemende dat daardoor eene belungrijke besparing wal de jaarlijksche rentebetaling betreft zal worden verkregen, terwijl het hoogst onzeker is of later voordeeliger voorwaarden zouden kunnen worden bedongen, en van het houden van eene openbare inschrijving, zonder tusschenkomst van bankiers, gcene gunstiger resultaten zijn te wachten. Zooals boven werd medegedeeld, zoude de conversieleening moeten worden aangegaan tot een reëel bedrag van f 1.037.000 overeenko mende bij een koers van 97^ percent met een nominaal bedrag van 1.068.385, alzoo in ronde som f 1.069.000. Wat de jaarlijksche aflossing betreft, wordt het wenschelijk geacht het bedrag daarvan vast te stellen op ten minste 16000, tengevolge waarvan de geldleening in ten hoogste 67 jaren moet zijn afgelost, terwijl de aflossing van de leening ad 600000 van 1888 was ge- steld op ten hoogste 80 jaren en die van de geldleening ad ƒ250000 van 1891 op ten hoogste 77 jaren. llierhij zij opgemerkt dat in de geldleening enkele bedragen zyn begrepen als van de vernieuwing der Turfinarktebrug en van de ver anderingen in de inrichting der veemarkten, die binnen den tijd van tien jaren in de gemeentekas moeten worden teruggebracht, terwyl mede omtrent het voor bedrijfkapilaal voor hel Krankzinnigengesticht door geldleening te vinden bedrag een korter termijn van aflossing zal worden voorgesteld De te sluiten geldleening zal alzoo na be langrijk korter lijd zijn afgelost dan hel hierboven genoemd tijdvak van 67 jaren. Wij geven Uwe Vergadering op grond van het vorenstaande in overweging lol de vaststelling over te gaan van het navolgende concept-besluit: De Raad der gemeente Leiden, gelet op de artt. 136 en 194 der Gemeentewet; Besluit: Art. 1. Ten laste der gemeente Leiden wordt door tusschenkomst van de Rijnlandsche Bankvereeniging te Leiden en deri heer A. Oppen- heim, bankier te 's Gravenhage, aangegaan eene geldleening ten be drage van een millioeu negen en zestig duizend gulden 1.069.000) nominaal kapitaal, rentende drie teil honderd (3 pCt in hel jaar, tegen een koers van zeven en negentig en een zestiende percent (97,'g pCt.) vrij van alle kosten, verdeeld in obligatiën van f 1000 en zoo noodig van 500 en van f 100. Art. 2. De leening strekt tot aflossing op 1 April 1896 van het nog onafgelost gedeelte van de 3} percents geldleening groot 600000, aangegaan krachtens Raadsbesluit van 10 November 1888, goedge keurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, bij beschikking van 20 November d. a. v., en van de 3} pCt. geldleening ad 250000, aangegaan krachtens Raadsbesluit van 10 Februari 1891, goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland bij beschikking van 24 Februari d. a. v. en verder tot voorziening in buitengewone uilgaven. Art. 3. Onverminderd het recht der gemeente om ten allen tijde tot vroegere aflossing over te gaan, zal de aflossing van de uit te geven obligatiën plaats hebben in ten hpogste 67 jaren, te beginnen met het jaar 1897. De aflossing geschiedt pari. Telken jare zal ten minste een bedrag van 16000 worden afge lost, met dien verstande dat, wanneer in één of meer jaren meer dan dat bedrag is afgelost, dat meerdere zal kunnen strekken in mindering van de aflossing in volgende jaren. Art. 4. Het bedrag van rente en aflossing wordt jaarlijks op de begrooting der gemeente gebracht en uit de inkomsten der gemeente bestreden. Art. 5. De bepalingen omtrent de wijze van uitgifte, de betaalbaar stelling der coupons enz, worden door Burg. en Weth. vastgesteld in overleg met het syndicaat in art. 1 vermeld. Art. 6. Alle kosten aan de Icening verbonden, ook van het leveren van de gezegelde obligatiën, komen voor rekening van het syndicaat in de artt. 1 en 5 vermeld. Vistgcsteld in de openbare vergadering van den Gemeenteraad van Leiden, van den N°. 29. Leiden, 30 Januari 1896. Het voorstel van Burg. en Weth. van 27 Januari 1896 is door onze Commissie overwogen met alle aandacht, welke deze bclangryke voordracht verdient. Uver de vraag, of voor het aangaan eener leening a 3 pCt. tot af lossing der beslaande leeningeri en tol verkrijging der noodige gelden voor buitengewone uitgaven de gelegenheid over ecu paar maanden gunstiger of minder gunstig zal zijn dan op dit oogenblik, zal niet licht iemand eenp vooi spelling wagen. Den tegenwoordigen toestand der fondsenmark't in aanmerking genomen, achten wij hel aanbod van de Rijnlandsche Bankvereeniging c. s. alleszins aannemelijk voor dc gemeente. Met de voorstellen van Burg en Weth. omtrent het bedrag en de voorwaarden der te sluiten geldleening kunnen wij ons zeer goed vereenigen. Alleen merken wij op, dat in de becijfering van het bedrag eene kleine fout is ingeslopen, doordien hel verschil van 336590 en 68000 op l 2liö50 i ^in plaats van 26 8.300) is gesteld Wenscht men dit ie herstellen, dan zou hel bedrag der Icening met 1000 of 2000 verhoogd en op 1070000 of 107IÜ0U gebracht moeten worden. Een punt van ernstige overweging heeft bij ons uitgemaakt de regeling der aflossing. Met genoegen constateeren wij, dat terwijl de bestaande leeningen nog 72 jaren hebben te loopen, thans wordt voorgesteld, de nieuwe lecning in ten hoogste 67 jaren af te lossen en dus een gedeelte van het voordeel, door vermindering van den rentevoet verkregen, in ieder geval tot krachtiger aflossing aan te wenden. De vraag zou echter kunnen rijzen, of niet een kortere termijn zou belmoren te worden bepaald. Mel name is in onze Com missie het denkbeeld besproken, met toepassing van het annuïteiten stelsel, de telkens bespaarde rente tot verhoogde aflossing te bezigen. Wat ons weerhoudt een voorstel in dien geest te doen, is de waar schijnlijkheid, dat ook in de toekomst van tijd tot tijd leeningen ter voorziening in buitengewone behoeften noodzakelijk zullen zijn. Werd nu een vast jaarlijksch cijfer voor rente en aflossing te zamen, bijv. voor de eerstvolgende vijftig jaren bepaald, dan zou er een tijd kunnen komen, waarop de druk op de begrooting te sterk werd. Bovendien vergele men niet, dat gelijk terecht door Burg. en Weth. wordt opgemerkt het thans uitsluitend geldt de verplich tingen, welke de gemeente tegenover hare schuldeischers op zich neemt. Tot buitengewone aflossing blyft zy te allen tyde bevoegd,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1896 | | pagina 1