MAANDAG 28 OCTOBER 1895. 81 Nu wensch ik over de zaak zelve een paar woorden te zeggen. Welke zijn de redenen, die aangevoerd worden ter aanbeveling van de vermeerdering van liet aantal politieagenten? Van den eenen kant wordt aangevoerd en op den voorgrond gesteld de behoefte aan meerdere Zondagsrust voor die ambtenaren. Van den anderen kant en vooral van dien van den Burgemeester wordt die behoefte ook wel erkend en beaamd, maar wordt, afgescheiden daarvan, meer op den voor grond gesteld bet wenscbelijke, ook op gewone werkdagen, van een tal rijker politiepersoneel. Deze twee beweegredenen, boewei lot hetzelfde eind-doel moetende leiden en elk op zich zelve zeer verdedigbaar, loopen eciiter in de gevolgen eenigszins uiteen, zóó zelfs dal zij min of meer met elkaar in strijd schijnen te komen. Zij, bij wien de Zondagsrust op den voorgrond staat, zullen wordt het voorstel aangenomen hun hoofdwensch tot op eene zekere hoogte vervuld zien. doch tevens iets verkrijgen, wat hun vrij onverschillig is of waarvan zij het drin gend noodzakelijke niet inzien, namelijk vermeerderd politie-personeel gedurende de weekdagen. De anderen, bij wien juist dit laatste op den voorgrond staat, zullen dezen hun wensch, wat de weekdagen betreft, vervuld zien, maar zullen daarentegen op de Zondagen hun wensch niet alleen geheel onvervuld zien, maar zells het tegendeel van dien wensch zien plaats hebben, namelijk dit: dat tengevolge van de nieuwe regeling op de Zondagen, dus op de drukste dagen, het disponibele aantal agenten, in stede van te vermeerderen, eerder iets zal verminderen en kleiner worden dan op dit oogenblik des Zondags bet geval is, bij het tegenwoordige beperkte aantal politieagenten. Immers wjj hebben thans ongeveer 52 agenten, de Inspecteurs, Controleurs enz. enz. niet medegerekend. Om bij de tegenwoordige regeling (3 a 4 vrije dagen per jaaraan elk dezer 52 mannen eenige weinige Zondagsrust te vcrleenen, moet men reeds nu aan 3 of hoogstens aan 4 man eiken Zondag vrij af geven. Daaruit ont staat natuurljjk des Zondags eene lacune of onvoltalligheid van even zoo vele mannen. Voert men de nieuwe regeling iu, dan zal men wel is waar tien agenten meer hebben en dus 62, maar om aan elk dezer alsdan zijn vrijen dag te geven (één Zondag der maand) zal men genoodzaakt zijn iederen Zondag gemiddeld aan 15 of 16 man van deze 62 vrij af te geven. Aldus zal er bij de nieuwe regeling des Zondags een incompleet ontstaan, dat eerstens in verhouding tot liet totaal aantal agenten veel grooter zal zijn dan thans en dat tweedens, ook zonder op die proportie te letten, nog iels grooter zal zijn dan thans onder de oude regeling en bij tien agenten minder. Men zou wellicht tot nog veel ongunstiger resultaten komen, indien men eene andere wijze van berekening volgde, bijvoorbeeld eene wijze, waarop meer op den voorgrond stond het verlies, dat op Zon dag op het totaal der politiekrachten geleden wordt, naarmate men de oude of de nieuw voorgestelde regeling volgt. Daarom verwerp ik niet gaarne de berekening zoo even door het geachte lid Dek- huyzen gegeven, al moet ik erkennen, dat ik onvoorbereid zijnde ze niet goed heb kunnen volgen en dus ook niet kan beoordeelen. Het voorstel lacht mij dus niet toe. En toch zegge men niet, dat ik niets of weinig voor de Zondagsrust gevoel, liet tegendeel is waar. Doch er zijn nu eenmaal hier op de aarde betrekkingen en bedieningen, wier behoorlijke vervulling met eene behoorlijke Zon dagsrust helaas onvereenigbaar is. En wat geeft het voorstel in dit opzicht nog? Twaalf, hoogstens dertien, vrije Zondagen per jaar! En nu de financieele zijde der zaak. Het voorstel van den heer Fockema Andreae zal eene jaarlijksche uitgave eischen van 6000, eene uitgave, die eerder voor uilzetting dan voor inkrimping vatbaar is en die, eens gevoteerd, telken jare noodzakelijk moet terugkeeren. Wij hebben nu voor ons liggen eene conceptbegrooting, waarop (en dit is een verblijdend teeken) voor het eerst sedert vele jaren ook eene nieuwe bron van inkomsten voorkomt, namelijk de Havengelden. Ik schat het bedrag daarvan op ongeveer eene kleine f 7000, name lijk opbrengst 10.000 a 11.000 verminderd met f 4000 wegens hoogere perceptiekosten, alles zeer globaal berekend. Sedert tal van jaren ben ik gewoon bij de behandeling van onze begrooting de posten van uilgaaf aanhoudend te zien toenemen, zoowel in aan tal als in bedrag, terwijl die van inkomst slechts onbeduidend vari eerden, uitgezonderd helaas die van het percentage van onze onge lukkige inkomstenbelasting. Nu was er eindelijk eens eene verande ring gekomen, dacht ik, en ik verblijdde mij daarover. En ziet, die pas verkregen nieuwe inkomst zullen wij nu maar terstond weer verteren, bijna nog voor dat zij genoten is,, minstens voordat zij nog op onze begrooting officieel is vastgesteld! Is dat niet wat heel snel? Doch ook builen deze laatste beschouwingen om meen ik, dat wij ons wel eens tweemaal moeten bedenken alvorens wij ons budget belasten met eene uitgave van 6000, die nimmer van onze begroo ting zal verdwijnen. Voor en aleer ik daartoe kom, moet ik diep overtuigd zijn, dat de uitgave onvermijdelijk noodzakelijk is. Nu er toch in allen gevalle geen haast bij de zaak is, wensch ik nader rijp overleg af te wachten. Ik betwijfel bovendien of het hoofddoel namelijk Zondagsrust maar eenigszins voldoende zal bereikt wor den, terwijl ik zeker weet dat het voorstel veel geld zal kosten. Mocht het niet nader worden toegelicht, dan zal ik er tegen stemmen. De heer Van Hoeken. Ik zal niet behoeven te zeggen dat ik het volkomen eens ben met de vorige sprekers, dat den agenten meer Zondagsrust toekomt. Die wenschen wij allen voor ons en ook voor onze ambtenaren. Maar ik ben toch wel eenigszins van het gevoelen van den heer Cock, dat die zaak eerst door Burg. en VVeth. ernstig overwogen moet worden, bijv. hoeveel agenten in dit geval noodig zijn. Als de Raad hier aan Burg. en Weill, opdraagt om ons daar omtrent een uitgewerkt voorstel te doen toekomen, dan zou ik mij daarmede zeer gaarne vereenigen, maar voor het oogenblik ben ik evenals de heer Cock huiverig om in eens 6000 op de begrooting te brengen, daar wij alles uitzuinigen om deze laag te houden en Burg. en Weth. dit niet dringend noodig achten, vind ik het niet paadzaain, die daarmede te verhoogen. De heer Fookema Andreae. M. d. V.! Ik wensch even het juri disch geweten van den heer Cock gerust te stellen. De heer Cock heeft mij zeker niet goed verstaan; ik heb niet voorgesteld het getal agenten met 10 te vermeerderen en daarvoor den post te verhoogen met 6000 maar eenvoudig: den post te verhoogen met f 6000. Ik heb dit gedaan op grond van dezelfde overweging dien de heer Cock te berde bracht. Ik kan ook niet inzien, dat in deze geen voorstel behoort uit te gaan van een lid dezer vergadering. Natuurlijk be staal er onderscheid tusschen een besluit van den Raad tot verhoo ging van den post voor politieagenten en het uittrekken van tracte- ment voor een anderen ambtenaar. Het laatstgenoemde besluit moet door Burg, en Weth. worden uitgevoerd, maar waar het besluit de politie geldt is de verhooging van den post niets anders dan een crediet verleend aan het hoofd der politie. Wij kunnen vermeerde ring van het getal agenten niet eischen, maar alleen het geld daar voor beschikbaar te stellen. Dat nu tot dit beschikbaarstellen een lid van den Raad niet het initiatief zoude mogen nemen, indien gronden als de onderhavige daartoe leiden, kan ik niet inzien. Ik blijf derhalve mijn voorstel handhaven. De heer Cock. M. d. V.! Ik heb zeer goed gehoord in welke voorzichtige termen de heer Fockema Andreae zijn voorstel heeft gedaan, maar ieder lid van den Raad wist, dat de bedoeling er van is oin het getal agenten van politie uit te breiden. Ik heb ook niet ontkend de bevoegdheid van een lid van den Raad een dergelijk voorstel in te dienen, maar alleen gezegd dat de Burgemeester er geen gevolg aan behoefde te geven. Ik heb er slechts op willen wijzen, dat het hier geldt een voorstel niet uitgegaan, van het Dag. Bestuur, maar van een lid van den Raad, ten einde mijn twijfel te rechtvaardigen omtrent de vraag, of Burg. en Weth., ja zelfs of de Burgemeester alleen zoo heel vast overtuigd zijn vau de noodzake lijkheid van deze uitbreiding. De heer Pera. M. d. V.! Een paar opmerkingen. Er wordt aan merking op gemaakt, dat het voorstel niet is uitgegaan van het Dag. Bestuur of van den Burgemeester. Ik meen, dat het echter duidelijk is gebleken, dat het Dag. Bestuur de behoefte aan uitbreiding van de politie wel erkent, waar door u is gezegd dat wellicht later toch een voorstel tot uitbreiding bij den Raad zal worden ingediend. Wij hebben hier dus niet te doen, dien indruk heb ik althans niet ver kregen, met een voorstel, dat in strijd is met de wenschen van het Dag. Bestuur. Waar dit het geval is, meen ik dat de Raad de vraag mag stellen of de toestand van de agenten van politie van dien aard is, dat deze zoo kan en mag blijven voortdureu, Mijus inziens is het meer dan duidelijk geworden, dat van de agenten meer wordt ge vergd dan in billijkheid mag geschieden. En waar wij dit mogen constateeren, daar meen ik, dat wij verlichting van lasten door het geven van meer Zondagsrust niet mogen laten afhangen van iets, dat nog in het verschiet ligt. van de abnormale omstandigheid waarin deze gemeente verkeert ten aanzien van de grensuitbreiding. Naar mijn oordeel is het plicht deze ambtenareu een behoorlijke positie te verschaffen; en naarmate de positie verbetert bestaat er ook kans, dat het gehalte van de sollicitanten voor deze betrekking er bij zal winnen. De Voorzitter. Ik wensch even den heer Cock te beantwoorden. De meening van Burg. en Weth. blijkt genoegzaam uit hun ant woord. Zij hebben den Raad niet voorgedragen uitbreiding van het aantal politieagenten op dit oogenblik, maar zeer zeker bestaat bij hen de meening dat uitbreiding noodig is, niet, zooals de heer Pera heeft opgemerkt, omdat waar zou zjjn dat de agenten te veel werk hebben, maar omdat enkele plaatsen zonder politietoezicht moeten blijven. Men heeft om eene uitbreiding van de behoorlijke surveillance te krijgen een aantal mannen noodig en die kunnen aan den eenen kant van de stad niet dubbel werken om te voorzien in de behoeften van de andere gedeelten der stad, waar het politietoezicht onvol doende is. De toestand is deze. Bij mijn optreden als Burgemeester heb ik al gezegd, dat er te weinig politieagenten zijn en dat er langzamerhand verbetering moet komen. Het gaat nu vrijwel: de orde wordt in onze stad nog al goed gehandhaafd maar ten nadeelc van den dienst en van de politie agenten. Er is op ééne wijze al verbetering in gebracht, maar wij zullen ten slotte niet buiten de vermeerdering van het aantal agenten kunnen. Wat mijne berekening betreft, ik sta er voor in, dat bij aanneming van de voorgestelde uitbreiding aan de agenten ten minste eens per maand een vrije Zondag kan worden gegeven. Die berekening is niet vluchtig opgemaakt, maar zij bestond al lang vóór de zaak in de afdeelingen ter sprake kwam, en is daarna nog eens opzettelijk door mij met den Commissaris van Politie nagegaan. De heer Dekhuizen. M. d. V. Mag ik nog even vragen waarom u zelf in uw eerste rede gezegd hebt: ik weet het zoo precies niet, ik moet het narekenen. De Voorzitter, Ik zeide dit: zeer stellig zijn er 8 agenten noodig, maar er is nog twijfel of ik het daarmede kan doen. Dit is geheel iets anders dan wanneer men zegt: ik heb geene berekening. De Raad zal trouwens wel begrijpen, dat mijne berekening veel meer vertrouwen verdient, dan die van den heer Dekhuyzcn, die vluchtig een staatje van diensturen heeft ingezien. Doch wat hiervan zijn moge, de dienstregeling van de politie behoort noch aan den Raad noch aan de Wethouders maar bij het hoofd der politie. En dit recht zal ik altijd in handen houden. De heer Drucker. Ik overwoog daar juist bij mij zelf de vraag, wat zou kunnen gebeuren in het geval, onverhoopt noem ik het, dat het amendement van den heer Fockema Andreae mocht worden ver worpen. Men zou dan, zoo dacht ik, bij wijze van motie den Bur gemeester als hoofd der politic kunnen uitnoodigen, eene zoodanige

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 7