54
DONDERDAG 11 JULI 1895.
Vervolgens moet dan het geld er komen en wenden wij ons tot den
Gemeenteraad met de vraag, om ons te verstrekken wat wij noodig
hebben. Doet deze het niet, dan treft hij de school niet alleen in
haren bloei, maar bedreigt hij haar zelfs in haar leven.
Op een dergelijke taktiek mag de Gemeenteraad niet ingaan, vooral
niet daar wij weten dat wij te doen hebben met een Bestuur dat
inderdaad daar twijfel ik geen oogenblik aan de zaak der Am
bachtsschool ernstig ter harte neemt, maar dat nu reeds bij herhaling
bij de uitzetting zijner behoeften geen rekening heeft gehouden met
de financieele draagkracht van het oogenblik. Wy mogen ons inder
daad niet laten nopen, om meer te geven dsn wij tot nu toe hebben
gedaan, eenvoudig op grond hiervan dat anders, bij den gang, dien
men eenmaal aan het onderwijs gegeven heeft, de zaak doodloopt.
Dat gaat niet aan.
En wanneer dan eens de Ministerieele bedreiging aan het slot van
het schrijven, dat wellicht de portefeuilles ter beschikking zullen
worden gesteld, bewaarheid mocht worden, ziet, dan zouden wij het
stellig betreuren dat personen die zooveel tijd en hart voor de Am
bachtsschool over hebben, zich zullen onttrekken aan eene taak die
zij tot heden toe op in menig opzicht verdienstelijke wijze hebben vol
voerd. Maar wij zijn hier om te zorgen ook voor gemeentelijke
financiën, en het komt mij voor dat het Dag. Bestuur volkomen terecht
heeft gezegdop den thans voorgeslagen weg volgen wij het Bestuur
der Ambachtsschool niet langer.
De heer De Goeje. M. d. V.! Ik heb dadelijk weder het woord
gevraagd omdat waar mjjne verklaring dat geene beschuldiging van
kwade trouw tegen het Dag. Bestuur bedoeld was, niet duidelijk ge
noeg schijnt geweest te zijn, ik dit alsnog duidelijk wensch te doen
uitkomen.
De heer Fockema Andreae zegt dat het eene nieuwe beleediging
is, wanneer wij meenen dat Burg. en Weth. een parti pris hadden.
Wellicht is dat woord ook niet goed gekozen, ik bedoelde daarmede
dat van den aanvang af Burg. en Weth. meenden dat een subsidie
van f 4000 voldoende was, en zij van die meening niet waren terug
te brengen.
En wat het kardinale punt betreft: de toelating van leerlingen, de
Voorzitter heeft nu aan het Bestuur der Ambachtsschool eene groote
satisfactie gegeven door de uitdrukking «kunstmatig" terug te nemen.
Maar in het rapport dat wij voor ons hadden stond dat woord wel
degelyk nedergeschreven. Toch was by eenig onderzoek wel te
vinden geweest hoe de werkelijke toestand was. Het zou dan ge
bleken zyn dat tot de school geene andere leerlingen worden toege
laten dan die hebben voldaan aan het admissie-examen van «Mathesis
Scientiarum Genetrix" met uitzondering van twee bij name genoemde
jongens die werkelijk aanleg hadden voor de praktijk, doch het theore
tisch onderwijs niet in alle deelen konden volgen en later alleen de
teekenlessen zullen bywonen.
Overigens wordt alleen vrijheid gegeven aan die jongens welke
op grooten afstand van deze gemeente wonen, van welke slechts
enkelen in de mogelijkheid zyn de avondschool te bezoeken. Toch
worden de leerlingen die de lessen van «Mathesis" niet kunnen bijwonen
nooit toegelaten, dan nadat zij hebben voldaan aan een admissie-examen
met dat van Mathesis volkomen gelijkstaande. Tegenover die feiten
stond de beschuldiging van «kunstmatig" het getal leerlingen te ver
meerderen, en ik vraag of met het oog daarop niet mocht gesproken
worden van een parti pris.
Eene dergelijke beschuldiging was, dat wij de Ambachtsschool maken
tot eene machinistenschool.
Ook op dit punt waren Burg. en Weth. slecht ingelicht en hadden
zy beter kuunen worden ingelicht, wanneer zy de zaak slechts nader
hadden onderzocht.
Ik kan niet inzien dat het eene nieuwe beleediging is wanneer
men ook in dit opzicht aan een parti pris denkt. Als men beschul
digd wordt eene zaak verkeerd te hebben behandeld en men bewijst
dat men gelyk heeft, kan men ten slotte toch voor die beschuldiging
niet nog gaan bedanken.
De heer Fockema Andreae heeft gezegd dat wy in 1894 onze uit
gaven hebben uitgezet. Wy hebben reeds uitvoerig aangetoond dat
wy dit niet gedaan hebben. Wy hebben leerlingen tijdelijk toege
laten, doch verder tot dat de financien beter zullen worden, niets
anders uitgegeven dan eene som voor materialen, om de leerlingen
te doen werken. Die uitgave kan gedekt worden door eene verloting
van werkstukken.
En wat liet verzoek aan den Minister betreft, denkt de heer Fockema
Andreae dat als wy gezegd hadden: wy hebben geld genoeg voor
onze tegenwoordige behoefte, maar vragen een hooger subsidie om de
school te kunnen uitbreiden, de Minister dan gezegd zoude hebben:
goed, ik zal u daarvoor eene zekere som geven? Neen, wy hebben
gezegd wat de waarheid was: wij moeten óf leerlingen ontslaan óf
meer inkomsten hebben.
Eindelijk heeft de heer Fockema Andreae iets gezegd omtrent onze
aanmerking over hetgeen Burg. en Weth. omtrent den geldschieter
hadden geschreven, Ja, de reden van onze ergernis was, dat daardoor
eene kiesche zaak als deze in debat gebracht werd, die niet publiek
behandeld mocht worden.
Wat de uitdrukking betreft dat de school hoewel in het bezit van
eene particuliere vereeniging, werkelyk het eigendom is van de ge
meente, deze durf ik staande houden, want laat heden nog van den
Gemeenteraad de wensch uitgaan dat de Ambachtsschool met al haar
hebben en houden in handen van de gemeente overga, dan zal
stellig geen enkel lid der vereeniging zich daartegen verzetten. Die
toestand zal zoo blijven, en men kan dus in werkelijkheid zeggen,
dat de school eigendom der gemeente is, al is zij op dit oogenblik
in handen eener particuliere vereeniging. Deze is geen industrieele
ondernemer, maar eenvoudig eene vereeniging van burgers die een
gemeentebelang behartigt.
Nog een enkel woord, en dat is van beteekenis.
De heer Fockema Andreae beschuldigt het Bestuur der Praktische
Ambachtsschool een wonderbaarlijke financieele taktiek te volgen, nl.
door altijd eerst de uitgaven te doen en dan aan te kloppen om
steun. Hij beroept zich op hetzelfde als de Voorzitter, nl. dat men
indertyd de school heeft uitgebreid en daardoor werkelyk in moeilyk-
heden kwam. Dit is waar. Hoe het gekomen is, kan bezwaarlijk hier
behandeld worden. Er is echter geen samenhang tusschen hetgeen
toen geschied is en hetgeen thans aan de orde is, en men doet on
recht met van een doorgaande financieele politiek van het Bestuur
in bedoelden zin te spreken. Men kan het Bestuur werkelijk niet
ten laste leggen, dergelijke politiek gevolgd te hebben. Want vóór
het Bestuur de uitgaven doet, heeft het zich tot den Minister gewend
en wendt het zich nu tot het Gemeentebestuur.
(De heer Van Hoeken verlaat de vergadering.)
De Voorzitter. Ik wil nog een enkel woord zeggen.
Ik constateer tot mijn groot leedwezen, dat de heer De Goeje niet
ridderlijk heeft ingetrokken de aantijgingen tegen het Dag. Bestuur.
Het gaat niet aan, te zeggen: wy hebben dat niet zoo bedoeld.
De heer De Goeje is te lang Schoolopziener geweest om niet goed
Hollandsch Ie kennen, om te weten dat beleedigingen niet zijn weg
te nemen door te zeggen dat het niet zoo bedoeld is. Ik had van
het Bestuur verwacht dat het, zooals het eerlijke mannen past, zou
zeggen, dat het er spijt van had en zijn woorden introk.
Ik zal echter niet verder spreken over dit incident.
Ik wensch nog een enkel woord te zeggen over de zaak zelve,
vooral omdat de heer De Goeje heeft gezegd, dat de Voorzitter niet
heeft weersproken wat door hem omtrent de uitbreiding van het
onderwijs in de stoomwerktuigkunde en over het cijfer van de toe
gelaten leerlingen werd opgemerkt.
Ik was nog niet in de gelegenheid geweest dit te bespreken. Ik
heb alleen behandeld de financieele geschiedenis van de Ambachtsschool
en het incident.
Wat nu in de eerste plaats het cijfer der leerlingen betreft, diene
het volgende.
Op het oogenblik zijn er 143 leerlingen op de Ambachtsschool;
daarvan volgen 102 de lessen op Mathesis, en onder dat getal zyn
begrepen ook de twee extra-ordinarii, in het rapport der heeren van
de Ambachtsschool vermeld. Er zijn dus 41 leerlingen van de Am
bachtsschool, die de lessen van Mathesis niet volgen.
In de tweede plaats wat het onderwijs in de stoomwerktuigkunde
betreft. Door Burg. en Weth. is beweerd dat men aan de Ambachts
school niet, zooals wij wenschen, op bescheiden schaal onderwys in de
stoomwerktuigkunde geeft, hetgeen ook door de Gedeputeerde Staten
verlangd was, maar dat men het onderwijs in dit vak zóózeer heeft
uitgebreid, dal een jongen niet naar een maehinistenschool behoeft te
gaan, maar, volgens de uitdrukkelijke verklaring van den directeur,
hier alles kan leeren, behalve natuurlyk de practijk, die hij later
elders moet opdoen.
Nu hebben de heeren in hun rapport gezegd dat zij het voorbeeld
hebben gevolgd van Amsterdam, Rotterdam, Utrecht, Groningen en
Den Haag.
Volkomen waar, in zooverre daar ook onderwijs in stoomwerk
tuigkunde gegeven wordt, maar daar geschiedt dit op bescheiden
schaal. Daar maakt men van de Ambachtsschool geen machinisten-
school en men heeft er ook geen stoomwerktuig. Burg. en Weth.
loopen niet over een nacht's ijs; zij hebben eerst goed geinformeerd.
In Amsterdam heeft men geen stoomwerktuig, in Den Haag alleen
een gasmotor; in Utrecht voor theorie eene kleine machine van
paardekracht; geheel wat anders dus dan de machine en ketel hier
die f 5000 hebben gekost.
Groningen heeft een gebruikte machine met ketel ten geschenke
gekregen, geen f 5000 er voor uitgegeven.
Botterdam heeft eene machine zoodanig ontworpen geschikt voor
het onderwys, die geheel vervaardigd is door de leerlingen zeiven,
behalve het gietwerk.
Als de heeren dus het voorbeeld van de door hen genoemde plaatsen
hadden gevolgd, dan hadden zij zulk een duur stoomwerktuig niet
geplaatst.
Ik heb dit aangehaald om de leden van den Raad te doen zien
dat Burg. en Weth. de zaak wel hebben onderzocht.
De heer Van Kempen. M. d. V.! Het spijt mij dat ik niet dadeljjk
het woord heb kunnen ontvangen na den heer De Goeje, om zoo
mogelijk aan den, als ik het zoo noemen mag, twist, niet tusschen
vijanden maar tusschen vrienden, een einde te maken.
Indien er toch quaestie is van appreciatie van hetgeen door het
Dag. Bestuur en inzonderheid door het geacht hoofd daarvan gedaan
wordt, dan zoude zeer zeker die appreciatie ook bij het Bestuur der
Ambachtsschool gevonden worden. De leden daarvan zullen zekerde
laatsten zijn om het Dag. Bestuur van kwade trouw te verdenken,
laat staan te betichten.
Indien ik in den brief van het Bestuur eene dergelijke bedoeling
had gezien, ik verzeker u dat ik mijne handteekening daaronder niet
had gezet. Van eene beschuldiging van kwade trouw is geen sprake
geweest, en wordt door u die bedoeling daarin gelezen, dan wil ik
dadeljjk verklaren en ik meen hiermede in den geest van al de
leden van het Bestuur te handelen dat door ons alles wordt in
getrokken wat die bedoeling zou kunnen doen vermoeden. Het zou
toch immers bespottelijk zijn dat men ten opzichte van een Dag.
Bestuur, waarvan het hoofd is een Burgemeester die zoo aller sym
pathie heeft, zoude spreken van kwade trouw en dat nog wel by
verschil van opinie over eene betrekkelijk zoo geringe zaak.
Nu de quaestie echter zóó is geloopen, moeten wij, vóórdat wy
over de f 1000 verhooging zelve debatteeren, u, M. d. V., de ver
zekering geven dat het van het Bestuur der Ambachtsschool en in
zonderheid van de drie leden van den Raad, de waarachtige bedoeling
niet is geweest persoonlijk noch het Dag. Bestuur te beleedigen door