DONDERDAG 11 JULI 1895. 53 de Praktische Ambachtsschool. Daarin lees ik, dat op het eind van 1885 een overschot in kas was van f 2038. Verder, dat dit overschot gebruikt is in 1886 om de school uit te breiden tot vier leerzalen en zes leeraren, het meubclmaken onder de leervakken op te nemen en den leeraar in het menbelmaken te bezoldigen. Nn is toch voor ieder duidelijk, dat, wanneer men een leeraar be zoldigt uit een overschot van het vorige jaar, men het volgende jaar als de inkomsten niet vermeerderen het bedrag van dat tractement zal te kort komen. Dit is inderdaad ook het geval geweest want ik lees verder: 3'. dal die uitbreiding noodig was wegens toeneming van het getal leerlingen, en in 1887 dat er een nadeelig slot is van f 829.45^. Droogweg vpegen Bestuurders van de Ambachtsschool er bij: dat tekort is ontstaan tengevolge van de aanstelling van een leeraar in het meubelmaken. Natuurlijk, dit kon door ieder worden verwacht. Inderdaad, uit alle stukken, voor zoover zij ons bekend zijn, die nu en vroeger van het Bestuur der Ambachtsschool zijn uitgegaan, blijkt naar mijn oor deel, dat steeds gevolgd is die verderfelijke weg: dat men eerst op grond van zoogenaamde behoefte de uitgaven vaststelde en dan zocht ndar inkomsten om de reeds vastgestelde uitgaven te bestrijden. U hebt, M, d. V., reeds gewezen op hetgeen geschied is in 1894 en het heeft mij verbaasd den heer De Goeje daarna nog te hooren betoogen, dal inderdaad de uitzetting der uitgaven in 1894 volkomen gerechtvaardigd was. Men moet toch al zeer weinig op de hoogte zyn van de parlementaire terminologie om op grond van woorden van den Minister een betoog te leveren zooals dit door den beer De Goeje is gedaan. Wanneer by gelegeflfid van de behandeling der Staatsbegrooting door tal van leden der K^er wenschen of verlangens worden geuit, dan is het meest gewone antwoord van den Minister, dat hij die verlangens zal nemen in ernstige overweging. Waar nu het Bestuur der Ambachtsschool zegt: deze Minister van wien men niet weet of hij het volgende jaar nog wel Minister zal zijn heeft ons beloofd ons verzoek om verhooging van het Rijkssubsidie in ernstige overweging im nemen, en daaruit concludeert dat het dat verhoogde subsidie voor volgende jaar zoo goed als in den zak heeft en zelfs al vast voor het loopende jaar de uitgaven maar laat stijgen, daar kan men moeielijk beweren dat het Bestuur blijk geeft van een welberaden financieele politiek. Dit stelsel van het Bestuur blijkt ook volkomen duidelyk, dunkt my, uit bet verzoek tot den Minister gericht. Bet Bestuur zegt daarin: sedert 1894 is de financieele toestand van de school achteruitgegaan, omdat de vermeerdering van inkomsten geen gelijken tred hield met de vermeerdering van uitgaven. Dat wil met andere woorden zeggende uitgaven laten wij stijgen naar behoefte en verder hopen wij dan maar op vermeerdering van in komsten. Ik heb altijd gedacht dat cene voorzichtige financieele politiek medebracht, te zorgen dat de uitgaven niet stegen vóórdat men zefef r was die uit de inkomstem te kunnen bestrijden. Dit zelfde nu heeft het Dag. Bestuur betoogd in zijn rapport, waarby aan den Raad wordt ontraden een nieuw subsidie te geven, een betoog dat, mijns inziens, volkomen is geslaagd; ik heb daartegen nog geen enkel afdoend ar gument gehoord of gelezen. In dc tweede plaats zegt het Bestuur van de Praktische Ambachts school, en ik hoop dal wij daaromtrent nog inlichtingen zullen er langen; onjuist is de beschuldiging van het Dagelijksch Bestuur, dat wy te gemakkelijk zijn met het opnemen van leerlingen. Ik zeg nu met voordacht: »te gemakkelijk zijn met" omdat ik niet wil ge bruiken de uitdrukking die het Dag. Bestuur al, volkomen terecht dunkt mij, heeft uitgewischt. Ik had verwacht dat het Bestuur der Praktische Ambachtsschool zich tegen de bedenking, dat het te ge makkelijk leerlingen opnam zou hebben verdedigd met cjjfers en ge zegd zou hebben: zooveel jongens zijn er op dc Ambachtsschool, zooveel voldoen er aan de voorwaarden; dan hadden wij moeten zwijgen. Nu is het wel mogelijk dat inderdaad het Dag. Bestuur verkeerd ingelicht is geweest, maar wanneer men van onjuistheid wil beschul digen, zooals het Bestuur der Praktische Ambachtsschool in deze doet, moet men die aantoonen. Ik zelf durf niet zeggen goed ingelicht te zijn, maar wanneer ik in art. 20, 3*. lees, dat als leerlingen slechts worden aangenomen zij die de verplichting op zich nemen, dat zij de lessen van het genootschap Mathesis Scientiarum Genitrix geregeld zullen bijwonen, tenzij zjj hiervan door het Bestuur ontheven worden, dan ben ik toch wel nieuwsgierig te weten, hoeveel leerlingen er ontheven zijn van die verplichting. Ik zeg nog eens, ik weet niet of mijne inlichtingen juist zijn, maar wanneer inderdaad waar is wat ik heb vernomen, nl. dat van de 140 leerlingen van de Ambachtsschool ongeveer 40 niet gaan op de school van Mathesis, dan schijnt mij dit wel eenige toelichting te behoeven. Wat nu betreft het misbruik van de vertrouwelijke mededeelingen, ook daaromtrent heb ik niet veel te zeggen, na hetgeen door u is opgemerkt. Mij had het getroffen dat onder de stukken voorkwam een officieël schrijven, waarby gemeld werd dat de heeren De Goeje, Van Driel en Achterberg in eene Vergadering van Burg. en Weth, zouden komen om de noodige inlichtingen te geven. Nu kan men moeilijk als eene vertrouwelijke bijeenkomst beschou wen, eene samenkomst van de officieele vertegenwoordigers van de gemeente in een zaak die den Raad aangaat, met de officieel aange wezen vertegenwoordigers der Ambachtsschool. Het is zeker niet volkomen correkt wanneer, zooals in den brief van het Bestuur der Practische Ambachtsschool staat, na die conferentie enkele leden van dat Bestuur pogingen gedaan hebben, om den Burgemeester door per soonlijk bezoek tot andere gedachten te brengen. Mij dunkt, beston den er na de eerste samenkomst nog misvattingen dan ware de aange wezen weg geweest eene nieuwe conferentie te vragen met het Dag. Bestuur. Maar in elk geval, van het vertrouwelijke van de mededeelingen kan moeilijk sprake zijn en allerminst van datgene, tegen de open baarmaking waarvan het Bestuur der Praktische Ambachtsschool zoo sterk protesteert. Want in de schriftelijke loclichting van de subsidie aanvrage aan de gemeente Leiden staat alles over den onderwijzer Parmentier, tegen de openbaarmaking waarvan wordt geprotesteerd. Nog eene opmerking. De verontwaardiging van het Bestuur der Ambachtsschool bereikt wel haar toppunt, waar het spreekt over de raadgevingen en inee- ningen van het Dag. Bestuur, omtrent de wijze waarop wellicht aan de tijdelijke financieele moeielijkheid het hoofd ware te bieden. «Een tweede, nog ergerlijker zaak is, wat omtrent eene schikking met den geldschieter wordt enz." Ik moet zeggen, dat, wat Burg. en Weth. hebben geadviseerd een volkomen terugslag is geweest en wel een zachte en vriendelijke terugslag op hetgeen in de toelichting van het Bestuur der Ambachts school voorkomt. Waar het Bestuur spreekt van de lasten zegt het: •hierbij komt dat onze school zeer zware lasten heeft en eik jaar moet aflossen als eerste hypotheek f 20Ü0 en als tweede 475, aan rente f 200 enz. Daarop antwoordt het Dag. Bestuur nu. Eerst brengt het niet ten onrechte in herinnering dat die 2000 voor de eerste hypotheek, niet anders is dan eene aflossing van een renteloos verstrekt voor schot. Mij dunkt ook dat in de toelichting van het Bestuur der Praktische Ambachtsschool het wijzen op zeer zware (!J lasten, wel achterwege had mogen blijven nu daartegen zulk een lust heeft op gewogen als het renteloos in voorschot ontvangen van eene groote som. In elk geval kan men het Dag. Bestuur niet kwalyk nemen als het tot den Raad zegt let wel, het geldt eene inlichting aan den Raad, geen advies aan het Bestuur der Ambachtsschool als dus het Dag. Bestuur tot den Raad zegt: bedenk wel, al rusten er in de eerst volgende jaren grootere lasten op de school, er zyn tal van wegen om aan die grootere lasten te ontkomen. Waarom vond het Bestuur der Ambachtsschool die raadgevingen van Burg. en Weth. nu zoo ergerlijk? In de reeds genoemde con ferentie met Burg. en Weth. werd door dezen reeds een en ander in overweging gegeven, maar niettegenstaande het Bestuur der school toen al heeft gezegd, wat het Dag Bestuur ons aanraadt doen wij niet, heeft dit toch gemeend tot den Raad te moeten zeggen: het komt ons voor dat wat wjj aanraden de goede weg is. Ik zie het ergerlijke daarvan niet in. Wanneer het Dag. Bestuur meent te zien een goeden weg en het bemerkt tevens dat het Bestuur der Am bachtsschool dien weg niet wil bewandelen, dan heeft het toch zeker het recht tot den Raad te zeggen: ons komt het voor dat de weg om uit de moeielijkheid te geraken nog niet gesloten is; het is deze, of die. Nog twee andere middelen zoo zegt de brief; inderdaad is het, als ik goed lees maar één waren door het Dag. Bestuur aan de hand gedaan, beide echter volgens het Bestuur der Ambachtsschool ondoenlijk. Van die ondoenlijkheid is, dunkt mij, nog niets gebleken. Er is vroeger reeds subsidie aan de buitengemeenten gevraagd, ver klaart het Bestuur, maar deze is geweigerd. Nu zeggen Burg. en Weth. dat dit geen reden is om het niet nog eens te beproeven, en wel op die wijze, dat aan de buitengemeenten eene verbooging van school geld wordt gevraagd uit de gemeentelijke kas te betalen voor eiken leerling uit de gemeente. Burg. en Weth. geven eenvoudig in over weging de%,aanvrage om subsidie te herhalen maar nu ap eene andere wijze. H#\Bestuur der school antwoordt hierop: Burg. en Weth. vragen iets dflfczij weten dat ondoenlijk is. Neen, 'flatTrcten zy niet, want die weg is nog nooit ingeslagen, dat middeWwnog nooit beproefd. Ons wordt nu verder in den brief het geven van een subsidie smakelijk gemaakt p.' a. hiermede, dat hoewel in naam de Ambachts school behoort aan een bijzondere vereeniging, zij toch in werkelijk heid een eigendom van de gemeente is. Ik moet erkennen dat. ik dat yiet begrijp, want het schijnt mij toe, dat het Bestuur der Praktische Ambachtsschool van««»genblik tot oogenblik, althans tegenover de geraeelfrte, met het gebouw ei^het kapitaal kan doen wat het wil; hoe de school nu eigendom, van de gemeente kan zijn, is mij niet duidelijk. Wy hebben voor ons een ernstig advies van Burg. en Weth. dat in elke zinsnede blyken geeft van ernstige overweging, en niet van parti pris. Ilad er bij Burg. en Weth. een parti pris bestaan, dan hadden zij zeer kort kort kunnen zijn, en eenvoudig kunnen zeggen, de gemeente kan het niet dragen; er is eenmaal besloten, dat niet meer dan f 4000 kan gegeven worden. Juist omdat er geen parti pris bestond, worden alle argumenten aan den Raad voorgelegd. Het komt my altijd voor, dan men meer eer bewijst aan een request, naarmate men breedvoeriger is in het geven van zijne motieven bij het advies, dat men daarop verstrekt. En niettegenstaande dit zoo breedvoerig advies, zegt het Bestuur der Praktische Ambachtsschool, dat de wensch dat het zal slagen in het verkrijgen van een rijks subsidie, haast als een spot klinkt. Het Bestuur hoopt dat de Gemeenteraad zich op een hooger stand punt zal stellen, dan door Burg. en Weth. wordt ingenomen. Men ziet niet altijd duidelijker, naarmate zijn standpunt hooger is. Men kan ook op al te hoog standpunt gaan staan, en ik heb liever dat Burg. en Weth. zich niet stellen op een standpunt, zóó hoog, dat zij de draagkracht van de gemeente en den toestand der gemeente- financiën uit het oog verliezen. Mij bevalt het standpunt van het Dag. Bestuur volkomen en ik zal dan ook met het advies medegaan. Het gaat inderdaad niet aan om zich te laten leiden door hetgeen op de laatste bladzijde van den brief van het Bestuur der Praktische Ambachtsschool voorkomt. Gij M. d. V. hebt aangetoond en ik heb getracht er nog een enkel argument aan toe te voegen dat inderdaad de financieele takliek van het Bestuur der Praktische Am bachtsschool is deze: Wij vragen wat ons voorkomt een behoefte te zijn. Hebben wij eens na nauwkeurige overweging geconstateerd, dat eene behoefte bestaat, dan trachten wij er terstond aan te voldoen,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 5