DONDERDAG 11 JULI 1895. 51 spronkelijke subsidie van 2500 tot 4000 is verhoogd. Ik zeg dit uu niet, omdat ik een subsidie van 4000 op dit oogenblik voor de Ambachtsschool voor cene gemeente als Leiden te hoog acht, maar ik wil er alleen mede aantoonen, dat men bij het verkrijgen van dat verhoogde subsidie precies heeft gehandeld als men nu wil doen. Ook toen eerst heeft men ook uitgaven gevoteerd, eerst de uitbreiding tot stand gebracht en toen is men bij den Gemeenteraad gekomen met het verzoek om een hooger subsidie. Om dit aan te tooncn moet ik in de geschiedenis van de Ambachtsschool eenige jaren terug gaan en wel tot het jaar 1887. In het jaarverslag over 1886 lees ik de volgende mcdedeeling: »De gewone inkomsten zijn door de gewone uitgaven met J 858.51 overtroffen; een gevolg van de uitbreiding der school, zoowel door het benoemen van een onderwijzer meer als door het aannemen van meer leerlingen. In 1885 51, thans 70. Dat tekort op de gewone uitgaven is slechts voor 680 gedekt door het overschot van vorige diensten. Onze begrooting over het loopende jaar 1887 sluit dan ook met een nadeelig slot van 1400." Het Bestuur erkent dus dat het meer leerlingen heeft aangenomen en een leeraar meer aangesteld heeft, dan het budget kon velen, en van daar zeer natuurlijk een tekort van 1400. Let wel, Mijne Heeren, niet de rekening sluit met een nadeelig saldo, maar de begrooting Maar nu verbaasde zich ook niemand, dat op den 28sten Juni 1887 den Raad een adres bereikte van het Bestuur der Praktische Am bachtsschool. Ik lees daarin het volgende: »In de hiernevens overge legde raming van inkomsten en uitgaven van 1887 blijkt, dat wij in in 1887 een tekort hebben te verwachten van 1400, en aange zien onder inkomsten en uitgaven geene buitengewone voorkomen, zoo zal dal tekort voor 1888 tot hetzelfde bedrag moeten geraamd worden." En verder: »Toch zullen wij zonder blijvende vermeerdering van inkomsten genoodzaakt zijn om in 1888 één onderwijzer te ontslaan en het aantal leerlingen evenredig te vermindereu, ook al gelukt het ons door buitengewone maatregelen het tekort over 1887 te dekken." Niemand verbaasde zich over dit adres, want in het jaarverslag hadden wij reeds gelezen, dat men eene bcgrooting gemaakt had, sluitende met een tekort van f 1400. Welk advies kwam daarop van het toenmalig Dag. Bestuur? «Met het oog op het aanzienlijk bedrag van het subsidie in ver houding tot de geheele uitgaven zouden wy er bezwaar in zien de jaarlijksche bijdragen voor vast met 1500 te verhoogen. Wij hebben vrijheid gevonden op de concept-begrooting voor 1888 eene verhooging van het subsidie van 2500 met 1500 uit te trekken. Zooals boven werd opgemerkt, ligt het echter in onze bedoeling die verhooging slechts voor één jaar toe te kennen, ten einde het Bestuur der school in staat te stellen de tegenwoordige organisatie der school te behouden in afwachting van de later door de Staten omtrent eene aanvrage lot verhooging van het provinciaal subsidie te nemen beslissing. M.ocht daarop gunstig worden beschikt, dan zullen wij in het ver volg voorstellen het bestaand subsidie van ƒ2500 voortdurend met f 500 te verhoogen." Ik heb toen reeds als lid van den Gemeenteraad zeer ernstig ge- protesteerd tegea eene dergelijke financieele politiek. Ik heb aange toond, dal met aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. nl. om tijdelijk het subsidie voor één jaar met 1500 te verhoogen, het Bestuur der Praktische Ambachtsschool niet zou geholpen zyn, want dè heeren hadden reeds geannonceerd dat was trouwens zeer natuurlyk dat in 1888 en volgende jaren hetzelfde tekort zou bestaan. Mijn ambtsvoorganger evenwel was het daarmede niet eens en bij de discussie over mijn amendement om de 1500 van de begrooting te schrappen zeide hij«De heer Was heeft echter gesproken alsof wij het subsidie niet voor één jaar hadden aangevraagd. Wij hebben echter duidelijk doen uitkomen, dat wanneer men de hoog noodige f 1500 voor één jaar toestaat en daarna f 500 jaarlijks, men de school niet alleen voor 't oogenblik, maar ook voor het vervolg ge holpen heeft." Dat yvaren de woorden van den toenmaligen voorzitter van den Raad; mijn protest heeft niet geholpen, met 15 tegen 6 steramen werd mijn amendement verworpen en het subsidie voor één jaar met 1500 verhoogd. Dat ik echter niet onjuist had gezien bleek bij de volgende be grooting voor 1889, welke in October 1888 werd behandeld. Wat zien wy daarbij gebeuren? Burg. en Weth., volkomen getrouw aan de belofte van het vorig jaar, trekken op de begrooting uit, «iel eene verhooging van 1500 maar eene van f 500 derhalve een subsidie van 3000. Dit wordt door Burg. en Weth. in hun antwoord op het Sectieverslag aldus gemotiveerd: «Wat de aanvrage van het Be stuur der Practische Ambachtsschool betreft om het ten vorigen jare genoten buitengewoon subsidie ad f 4000 te bestendigen, kunnen wij tot ons leedwezen niet gunstig adviseeren. Een subsidie van f 4000 komt ons voor deze gemeente te hoog voor, terwijl, wanneer ons voorstel wordt aangenomen om het subsidie van 2500 op 3000 te brengen, de gemeente geacht moet worden vol doende voor deze nuttige inrichting te hebben bijgedragen." Dat was het standpunt van Burg. en Weth in 1887 en aan de toen gedane belofte hield men zich eerlijk in 1888. Burg. en Weth. stelden voor het subsidie aan de Ambachtsschool te verhoogen met f 500 en afwijzend te beschikken op het verzoek van het Bestuur dier school om een subsidie te verkrijgen van ƒ4000. Wat ziet men nu echter voorvallen bij de openbare beraadslaging over de begrooting? De heer Kaiser stelt een amendement voor, waartoe hij natuurlijk volkomen het recht had, om f 4000 uit te trekken als subsidie voor de Ambachtsschool. Over dit amendement wordt geene discussie gevoerd, alleen door den Voorzitter, die zich daarbij geheel losmaakt van hetgeen geschreven stond in het ant woord van Burg. en Weth. op het Sectieverslag. De Voorzitter zegt het volgende: «Burg. en Weth. nemen het amendement van den heer Kaiser over. Wy zijn het eens met hetgeen de Commissie van Finan ciën in haar rapport heeft opgemerkt, dat nl de Ambachtsschool beter had gedaan hare uitbreiding maal te doen houden met de middelen waarover zij zeker was te kunnen beschikken, f 400O is op zich zelf beschouwd geen te groote bijdrage voor eene gemeente als Leiden; maar ik wil er echter bijvoegen, dat wij met de verhoogde toelage te geven eene uitbreidiug van de zaak in het vervolg niet willen aanmoedigen, wanneer men niet vooraf van de noodige gelden ver zekerd is; dat zou een gevaarlijk antecedent worden; maar er zijn thans toch te veel belangen bij de zaak verbonden om niet de helpende hand uit te steken." Dit wordt gezegd door een lid van het Dag. Bestuur dat op het Sectieverslag antwoordde: een subsidie van f 4000 komt ons voor deze gemeente te hoog voor. Nadat het amendement door den heer Kaiser is ingediend, keert het Dag. Bestuur plotseling om, en zegt dat de bijdrage van ƒ4000 voor eene gemeente als Leiden volstrekt niet te hoog is. Ik wijs vooral op hetgeen de Voorzitter er toen bijvoegde: «Wij zijn het volkomen eens met hetgeen de Commissie van Financiën in haar rapport heeft opgemerkt, dat nl. de Ambachtsschool beter had gedaan hare uitbreiding inaat te doen houden met de middelen waarover zij zeker was te kunnen bcsschikken" en «maar ik wil er echter bij voegen, dat wij met de verhoogde toelage te geven eene uitbreiding van de zaak in het vervolg niet willen aanmoedigen, wanneer men niet vooraf van de noodige gelden verzekerd is; dat zou een gevaarlijk antecedent worden. Welnu, Mijne Heeren! wat een gevaarlijk antecedent het was, ziet men uit hetgeen nu weêr is gebeurd. Het Bestuur van de Ambachtsschool zegt nu, en zeide vroeger: wij achten eene uitbreiding dringend noodig, derhalve worde de inrichting uitgebreid; het rijk, de provincie en de gemeente zullen dan wel bijspringen om de kosten te helpen dekken." Wanneer Burg. en Weth. nu tegen cene dergelijke leer opkomen in het belang van de instelling zelve maar ook in dat van de ge meente, terwijl zij bovendien van meening zijn dat de gemeente Leiden voorloopig genoeg doel voor het Ainbachtsonderwijs, dan komt het Bestuur van de Ambachtsschool bij den Gemeenteraad met een betoog, waarin het te kennen geeft, dat de leden van het Dag. Be stuur, dat de Burgemeester, zich hebben schuldig gemaakt aan de meest ergerlijke kwade trouw; dat zij zich niet ontzien hebben den Gemeenteraad willens en wetens te misleiden en zand in de oogen te strooien. Toen ik van dat stuk kennis nam, heb ik onmiddellijk gegrepen naar het rapport dat in deze zaak door het Dag, Bestuur was uitge bracht. Ik heb het gelezen en herlezen en ik moet als eerlijk man ver klaren, dat mij niets ongepasts, niets onbehoorlijks in dit rapport is voorgekomen. Alleen wanneer men dit rapport eens zeer scherp gaat critiseeren, zou het misschien voorkomen, dat er één woord in is, dat beter ware weggelaten en dat niet goed schynt begrepen te zijn, nl. het woord «kunstmatig" voorkomende in de zinsnede van ons rapport: «Oppervlakkig zoude deze groote toevloed van leerlingen wyzen op grooten bloei der Ambachtsschool, indien althans deze snelle vermeerdering niet eenigszins kunstmatig is verkregen." «Kunstmatig" drukt inderdaad onze meening niet uit; dit woord verraadt eenigen toeleg, dien wij hier niet aanwezig zien. Onze be doeling was deze. De Ambachtsschool heeft ruime lokalen; het is voor haar zeer moeilijk, dit erkennen wij, om leerlingen af te wijzen; een ijverig directeur heeft zoo gaarne gevulde leerlokalen. Wij meen den nu dat het Bestuur der Praktische Ambachtsschool al te gemak kelijk is met de toelating van de leerlingen. Dit en niets anders hebben wy er mede bedoeld. Maar ik herhaal; beter ware het ge weest dat woord weg te laten. Overigens echter drukt al wat in ons rapport staat, onze ernstige overtuiging, onze eerlijke meening uit. En al was ons stuk scherper gesteld dan het thans is, dan zou ik nog de vraag willen stellen, of het Bestuur bevoegd was eene dergelijke ergerlijke kwade trouw aan het Dag. Bestuur en den Burgemeester ten laste te leggen? Ik zou Myne Heerenover dit stuk geheel gezwegen hebben, wan neer het betrof eene aantijging tegen mij persoonlijk of tegen de personen van de leden van het Dag. Bestuur. Ik acht hen en mij verre verheven boven dergelijke beleedigingen, maar het geldt hier de waardigheid van den Raad, de eer en het prestige van ons College en van mij in mijne kwaliteit. Daarom acht ik het mijn plicht tegen dergelijk schrijven ernstig te protesteeren, te meer omdat het stuk de handteekening draagt van drie geachte leden van den Gemeen teraad. Ik wil het echter by dit protest laten. Ik wil zelfs nog verder gaan en verzachtende omstandigheden pleiten voor het Bestuur van de Praktische Ambachtsschool, dat zich tot die daad heeft laten ver voeren. Het spreekt van zelf dat de Bestuurders teleurgesteld waren over ons afwijzend advies; immers zij deden hun best om zoo spoedig mogelijk de Ambachtsschool tot bet hoogste standpunt te brengen; en zooals het gaat, die teleurstelling is tot opgewondenheid, tot verbolgen heid overgeslagen. In een opgewonden oogenblik hebben zij zich laten verleiden tot een daad die zij zeiven by kalm nadenken zullen betreuren. Ik houd my overtuigd dat geen enkel lid van den Raad het Dag. Bestuur van kwade trouw verdenkt. Ook gij niet, Mijne Beeren! die in een onbewaakt oogenblik uwe handteekening hebt gezet onder dit stuk. Welnu! Als ik mij hierin niet vergis dan is het nog tijd om de zaak te herstellen; dan zult gij als eerlijke mannen in het openbaar ver klaren. dat gij intrekt al wat gij in het openbaar beleedigends en grievends voor het Dag. Bestuur hebt gezegd. Alleen op die wijze

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 3