GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
49
INGEKOMEN STUKKEN.
N8. 174. Leiden, I Juli 1895.
Na een ingesteld onderzoek is het ons gebleken dat er geen be
zwaar bestaat tegen de inwilliging van het verzoek van II. A. J.
Kriiger, om vergunning tot het doen leggen van een hardsteenen
trede lang 2.80 meter, breed 25 centimeter en hoog 18 centimeter
en verder de breedte in de rooilijn aan te vullen met een stoepzerk
van gelijke lengte als die der trede, voor den ingang van de keuken
en bovenwoning en langs den zijl^vel van het nieuwgebouwde perceel
aan de Mare hoek Klaresteeg, n'. 50, weshalve wij Uwe Vergadering
in overweging geven de gevraagde vergunning te verleenen onder
voorwaarde dat de zerk niet meer dan 0.03 meter boven de straat
uitkomt.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen H. A. J, Krüger, par
ticulier alhier, dat hij wenscht te leggen voor den ingang van keuken
en bovenwoning in de Klarensteeg n°. 50 een hardsteen trede, lang
2.80 M. breed 25 cM. hoog 18 cM. en verder de breedte in de rooi
lijn van de daarnaast gelegen gestrate stoep aan te vullen met een
sloepzerk van gelijke lengte als boven is aangegeven.
Een gunstig antwoord van ÜEd. Achtb. vergadering hierop in
wachtende
teeken ik met de meeste Hoogachting
Uw Ed. Dw. Dn.,
Leiden, 24 Juni 1895, H. A. J. Kbüger.
N8. 175.
Leiden, 1 Juli 1895.
Naar aanleiding van nevensgaand verzoek van de Directie dei-
Broodfabriek Ceres om een houten loodsje te mogen plaatsen aan de
achterzijde dier fabriek, waarvoor ontheffing noodig is van de be
paling van art. 221 der Algemeene Politieverordening, krachtens welke
gebouwen niet mogen worden opgericht dan met stecnen gevel en
steenen zijwanden, hebben wij de eer U mede te deelen dat is ge
bleken dat het houten gebouwtje reeds is geplaatst.
Op dien grond is wegens overtreding van het aangehaald artikel
der Algemeene Politie-Verordening proces-verbaal opgemaakt, en is de
Directie der fabriek door ons uitgenoodigd binnen 8 dagen tot de
opruiming van het gebouwtje over te gaan.
Wij geven Dwe Vergadering alsnu in overweging afwjjzend op het
verzoek te beschikken.
Aan den Gemeenteraad.
Burg. en Weth. van Leiden.
Aan de EdelAchtb. HH. Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de Directie van de
naamlooze vennootschap Broodfabriek »Ceres" alhier,
dat het voor eene goede exploitatie der zaak noodig is tijdelijk aan
de achterzijde der fabriek een houten loodsje te plaatsen,
dat voor de plaatsing van een dergelijk gebouwtje uwe toestem
ming wordt vereischt,
Weshalve adressante beleefdelijk verzoekt daartoe vergunning te
geven.
't Welk doende enz
De Directie voornoemd,
Broodfabriek »Ceres"
B. Boon, Directeur.
N*' lir6' LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
17—23 Juni 1895.
N°.
Datum.
Uur.
Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
lntusschen komt het ons voor, dat het geven van het voorschrift van
art. 23 in welks onderwerp wordt voorzien door het aireede in de
Tweede Kamer aangenomen ontwerp eener «veiligheidswet beter niet
in deze verordening wordt opgenomen, vermits in art. 28 van dat
ontwerp omtrent bepalingen van den gemeenteraad bepaalde voor
schriften worden gegeven.
Art. 31. Vermits dit artikel niet kan worden toegepast ingeval het
een gebouw geldt, in hetwelk eene inrichting is, vallende onder de
wet van 2 Juni 1875 (Staatsbl. n8. 95) achten wij de bijvoeging: uit
eenig gebouw niet vallende onder de wet van 2 Juni 1875 (Staats
blad n". 95) noodzakelijk."
In overleg met de Commissie tot het ontwerpen en herzien der
Plaatselijke Strafverordeningen hebben wij de eer daaromtrent het
volgende te berichten
Wij kunnen ons vereenigen met de opmerking van Gedeputeerde
Staten op art. 7 en geven alzoo in overweging aan dat artikel toe
te voegen eene alinea van den volgenden inhoud:
«Wanneer Burg. en Weth. niet binnen 8 dagen na de tweede ver-
«daging een besluit hebben genomen, mag met het bouwen volgens
«de ingezonden teekeningen worden aangevangen."
Art. 23. Hoewel de bepalingen dezer Verordening op «het bouwen
en sloopen" uit den aard der zaak alleen op «bouwwerken" betrek
king hebben, waaruit volgt, dat met het woord «werk" niet anders
kan bedoeld zijn dan «bouwwerk hebben wij er geen bezwaar tegen,
overeenkomstig den wensch van Ged. Staten, het woord «werk" te
veranderen in «bouwwerk."
Met de tweede opmerking van Ged. Staten en hun wensch om de
woorden «goed drinkwater" te vervangen door de woorden: «drink
baar water" kunnen wij ons minder goed vereenigen.
Vooreerst zou om op dit punt in de Verordening geheel te volgen
de terminologie van het reeds door de Tweede Kamer der Stalen-
Generaal aangenomen ontwerp eener «veiligheidswet," niet moeten
gelezen worden; drinkbaar water," zooals Gedeputeerde Staten wen-
schen, doch «goed drinkbaar water," welk voorschrift na uitvoerige
discussie bij amendement in het Regeerings-ontwerp, dat oorspron
kelijk deze zaak niet regelde, is opgenomen.
Uil de discussie in de Tweede Kamer blijkt, dat de oorspronkelijke
redactie van het amendement «goed drinkwater" alleen daarom ge
wijzigd is in «goed drinkbaar water," om te gemoet te komen aan
het bezwaar, dat niet overal in het land «goed drinkwater" te ver
krijgen is, zoodat op plaatsen, waar geene waterleiding bestaat, aan
dat voorschrift niet zou kunnt-n worden voldaan.
De redactie «goed drinkbaar water" laat overal de mogelijkheid
open, om water, dat oorspronkelijk minder goed is, door hulpmiddelen
tot «goed drinkbaar water" te maken.
Aangezien in deze gemeente ten allen tijde aansluiting aan de
waterleiding te verkrijgen is, blijven wij de voorkeur geven aan de
uitdrukking, in de Verordening opgenomen, «goed drinkwater" hetgeen
hier nooit tot eenig bezwaar kan aanleiding geven, en waardoor het
altijd eenigszins ingewikkeld onderzoek of inderdaad «goed drinkbaar
water" wordt verstrekt, in den regel zal kunnen worden nagelaten.
Evenmin kunnen wij ons vereenigen met de opmerking van Ged.
Staten, dat het beter ware art. 23 uit de Verordening te lichten.
Vooreerst blijkt uit de discussie in de Tweede Kamer over de
«Veiligheidswet", dat er eenige twijfel bestaat, of dat Wetsontwerp
wel toepasselijk is op «bouwwerken". Hoewel die twijfel door het
Regeeringsantwoord opgeheven schijnt, achten wij toch reeds daarom
het behoud van art. 23 in de Verordening wenschelijk.
Nu het Regeeringsontwerp op het oogenblik van de vaststelling
dezer Verordening nog niet tot Wet is verheven, is de Gemeenteraad
tot opneming van dat heilzaam voorschrift volkomen bevoegd en al
gaat de bepaling van art. 23 eenigszins verder, dan art. 8 der Veilig
heidswet, wij kunnen ons niet voorstellen, dat bij de Regeering ooit
bezwaar zoude kunnen bestaan, dit voorschrift, overeenkomstig het
bepaalde bij art. 28 der Veiligheidswet, goed te keuren, aangezien
het verkrijgen van «goed drinkwater in deze gemeente door aan
sluiting aan de bestaande duinwaterleiding uitvoerbaar en wensche
lijk is.
1
2
3
4
5
6
7
Juni
17
18
19
20
21
22
23
7.45—9.30
7.45—9.45
7.45—9.45
7.45—9.30
7.45—9.45
7.45—9.45
7.45—9.45
16.8
17.0
16.8
16.8
16.6
16.6
16.8
N8. 177. Leiden, 4 Juli 1895,
De Verordening op het bouwen en sloopen vastgesteld bij Uw be
sluit van den lOen Juni 1895 heeft aan Gedeputeerde Staten aan
leiding gegeven tot de volgende opmerkingen:
Art. 7 al. 5 en 6.
«Ter voorkoming, dat Burg. en Weth. het bouwen te lang zouden
kunnen ophouden schijnt het ons gewenscht een alinea toe te voegen
bepalende, dat als Burg. en Weth. niet binnen 8 dagen na de tweede
verdaging een besluit nemen, met bouwen volgens de ingezonden
teekeningen mag worden aangevangen.
Art. 23. Nadere omschrijving wat met het woord «werk wordt
bedoeld, werkplaats in het algemeen dan wel bouwwerk is gewenscht,
terwijl drinkbaar water ons beter toeschijnt dan goed drinkwater.
Art. 31. Hoewel wij van oordeel zijn, dat, ook zonder de door
Ged. Staten gewenschte bijvoeging, art 31 der Verordening niet van
toepassing is op inrichtingen vallende onder de Wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad n#. 95) hebben wij tegen die bijvoeging geen bezwaar.
Wij hebben alsnu de eer aan Uwe Vergadering voor te stellen te
besluiten:
Op nieuw vast te stellen de Verordening op het bouwen en sloopen,
gelijkluidende aan de Verordening, zooals zij op 10 Juni 11. door Uwe
Vergadering werd vastgesteld, met deze wijzigingen.
Aan art. 7 toe te voegen: «Wanneer Burgemeester en Wethouders niet
binnen «8 dagen na de tweede verdaging een besluit hebben genomen,
mag met het bouwen en sloopen volgens de ingezonden teekeningen
worden voortgegaan."
In art. 23. In plaats van het woord «werk te lezen «bouwwerk.
In art. 31 tusschen de woorden «gebouw" en verwijderende" in te
voegen de woorden: «niet vallende onder de wet van 2 Juni 1875
(Stbl. n8. 95).
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Moré