DONDERDAG 6 JUNI 1895.
41
Nu is het altijd de vraag waar de grens ligt, hoever men mag
gaan met de beperking van het eigendomsrecht. Meent de Raad dat
iemand mag verplicht worden inankering in zijn huis te gedoogen in
het belang der openbare veiligheid, dan heeft hij daartoe volkomen
het recht. Dezelfde bepaling bestaat bovendien in deze gemeente al
36 jaren. De quaestie komt ook herhaaldelijk voor. De deskundigen
beweren dat men zulk eene bepaling niet kan missen omdat men an
ders altjjd den eigenaar van een hoekhuis zou moeten noodzaken het
huis af te breken, wanneer dit door gemis aan steun eenigszins
bouwvallig werd.
De heer Hasselbach. De heer Fockema Andreae spreekt, mijns inziens,
veel over beperking van het eigendomsrecht. Maar wat is bier eigen
dom In de meeste gevallen zijn hier de scheidingsmuren van de buizen
gemeenschappelijk eigendom. Wjj zijn niet in Amsterdam, waar elk
huis op zich zelf staat, elk huis zijn eigen afzonderlijke muren heeft.
En waar zooals hier de muren gemeenschappelijk eigendom van de
huizen zjjn, daar kan ook van ingrijpen in eigendomsrecht geen sprake
zijn. Bjj een hoekhuis alleen zou men eene afwijking daarvan kunnen
hebben, daar zou men kunnen bepalen dat het belendende huis ge
heel op eigen beenen moest staan.
Welnu, een dergelijk geval heeft zich ook hier voorgedaan met het
hoekhuis van de place royale. Daar woonde toen de heer Del Baere.
Deze heer wilde onder allerlei dreigementen niet gedoogen het in-
ankeren van het belendende in zijne muren; na een rechtskundige te
hebben geraadpleegd en diens meening in een brief te hebben mede
gedeeld aan den heer Del Baere, heeft deze toen toegegeven.
Ook de openbare veiligheid kan inankering van een hoekhuis vor
deren. Iedereen begrjjpt toch dat een hoekhuis veel meer te lijden
heeft dan een ander. Zijn de bintlagcn niet geankerd in het huis
van den buurman maar eenvoudig in de eigen halfsteens muren, dan
loopt men gevaar dat er scheuren ontstaan, de muren gaan door het
dreunen en schudden zetten, en wanneer door dit zetten scheuren
ontstaan, kan men in de noodzakelijkheid komen het huis te moeten
afbreken. Dat zou wellicht in eene eeuw wel tweemaal kunnen
voorkomen.
De quaestie wordt door vele juristen beschouwd als te zijn van
ingrijpenden aard, maar dat is zjj volstrekt niet; juist door de ge
meenschappelijke muren heeft men de gelegenheid de binten gemak
kelijk aan elkander te koppelen. Dat inankeren is misschien in een
dag afgeloopen; met eenige zorg is de beschadiging zeer gering.
Kosten en hinder levert het voor den betrokken buurman bjj na
niet op.
De heer Fockema Andreae. Die kosten en schade zjjn, zegt de
heer Hasselbach, niets, het is maar de quaestie van een of twee
dagen. Maar na die paar dagen heelt de eigenaar van het bestaande
huis een muur aan zjjn eigen muur hangen die niet op eigen
beenen kan staan, alleen omdat de eigenaar of bouwer van het
nieuwe huis wat minder kostbaar wil bouwen. Waarom moet nu
op den buurman de last worden gelegd het nieuwe huis te schragen,
een last die vermeden kan worden door wat zwaarder te bouwen.
De heer Hasselbach beroept zich op het geval met den heer Del
Baere die toegegeven heeft. Als dit iets zoude bewjjzen, dan zouden
wij eerst moeten weten hoe de toestand toen ter tjjde daar was.
Was het inderdaad zoo als de heer Hasselbach beweert maar niet
bewijst, dat het hier in den regel is dat de scheidingsmuren van
huizen gemeenschappelijk zjjn, wel, dan zegt de wet zelve reeds dat
inankering moeten worden geduld. Ik geloof echter dat wat de heer
Hasselbach zegt niet meer is dan eene historische herinnering In de
middeneeuwen was dat de toestand. Dat is nu echter voorbij. Waar
de wet nu niet anders dan bjj gemeenschappelijke muren het recht
van inankering geeft, mogen wij dat recht niet gaan toekennen ook
voor niet gemeenschappelijke muren.
De jurisprudentie van den Hoogen Raad ken ik natuurljjk wel, op
het burenrecht heb ik genoeg mijne aandacht te vestigen gehad,
maar ik houd het met de vroegere jurisprudentie.
De Hooge Raad heeft zich beroepen op art. 699 B. W. Volgens
dit artikel mag iemand gebruik maken van het erf van zijn buurman
wanneer dit in sommige gevallen noodzakeljjk is, maar omdat de
burgerlijke wet daartoe het recht geeft, mag eene politieverordening
dit toch nog niet doen.
De geheele argumentatie van U, M. d. V., en van den heer Has
selbach werpt niets omver van hetgeen heeft uitgemaakt de hoofd
zaak van mjjn betoog, de onmogelijkheid nl. dat de openbare veilig
heid zoude vorderen dat iemand een huis bouwe, dat niet op eigen
beenen kan staan.
Het is veel voorzichtiger de bepaling voor zoover deze betrekking
heeft op nieuwe huizen uit de alinea te lichten, omdat wanneer zjj
er eenmaal in staat ik zeg het nog eens het een of ander
Dag. Bestuur het belang van den bouwer-eigenaar, die liefst zoo
goedkoop mogeljjk bouwt en liever zjjn huis laat steunen door dat
van zijn buurman dan het wat hechter te maken, aanziet voor een
publiek belang. Noch door U, noch door den heer Hasselbach is
aangetoond welk openbaar belang kan vorderen dat (de huizen zoo
zwak worden gebouwd.
De Voorzitter. Alle deskundigen die ik van deze zaak heb ge
sproken, hebben mij verklaard dat inankering noodzakelijk is voorde
openbare veiligheid. Doet men dit niet, men zou de menschen nader
hand moeten noodzaken hunne huizen af te breken, waartoe men
natuurljjk niet licht overgaat. Tot nog toe heeft de bepaling nooit
aanleiding gegeven tot eenig bezwaar, en de heer Fockema Andreae
zal moeten toegeven dat het beter is dat wij de macht aan ons
houden, want eene verordening wordt, zooals de heer Drucker reeds
heeft opgemerkt, gemaakt voor de kwaadwilligen.
Burg. en Welh. zullen natuurljjk nooit een vexatoir gebruik maken
van de bepaling.
Ik vind er bovendien ook niets onbillijks in. Er zjjn tallooze be
perkingen van het eigendomsrecht. Men moet bjjv. gedoogen dat een
naambordje van de straat aan den muur wordt bevestigd, dat een
urinoir tegen huis wordt geplaatst enz. Zoo zijn er in eene politie
verordening altijd bepalingen die eenigszins onaangenaam zjjn voor
het particulier belang. En nu geldt het hier slechts de handhaving
van eene bepaling die lang bestaat en nooit aanleiding heeft gegeven
tot last. Ik zou dus den Raad ernstig in overweging geven niet mede
te gaan met het amendement van den heer Fockema Andreae.
De heer Hasselbach. Ik weusch even op te komen tegen het ge
zegde van den heer Fockema Andreae dat ik iets zoude vertellen
zonder het te kunnen bewjjzen. Wanneer de heer Andreae een ad
vies wilde inwinnen bjj alle bouwkundigen, zou hij zien dat zjj het
allen met mij eens zjjn dat in Leiden van de 1000 scheidingsmuren
955 gemeenschappelijk zjjn. Ik ben 50 jaren in het vak geweest en
heb misschien wel 10000 huizen onder handen gehad, op eene enkele
uitzondering na hadden zij alle gemeenschappelijke scheidingsmuren.
Ik zou gaarne met den heer Andreae een onderzoek daarnaar instellen,
te beginnen met zijn eigen woning, om hem te overtuigen dat ik
gelijk heb.
De heer Fockema Andreae. De heer Hasselbach heeft mjjne argu
menten maar voor de helft teruggegeven. Allereerst merk ik op, dat
ik, om over het al of niet gemeenschappelijke van een muur te be
slissen, liefst advies zou hebben niet alleen van een bouwkundige,
maar ook van een jurist. Ik heb bovendien gezegd dat wanneer het
zoo is dat de muren gemeenschappelijk zjjn, de wet zelf de bevoegd
heid geeft tot inankering. Wij spreken hier over het geval dat een
muur niet gemeenschappelijk is, van dien stelregel gaat de verordening
uit, voor gemeenschappelijke muren hebben wij geene verordening
noodig.
De heer Pera. Er wordt telkens gesproken over gemeenschapplijke
muren, die bestaan, terwjjl wij hier te doen hebben met muren van
huizen naast welke nog niets staat. Wjj zjjn dus in onze beslissing
geheel vrij. Het is hier eenvoudig de vraag; kan naast een bestaand
gebouw een ander worden geplaatst zóó, dat het op eigen beenen
kan staan, zonder steun van het eerste huis. Nu dunkt mjj dat de
openbare veiligheid nooit kan vorderen, dat er worde nedergezet een
huis, dat moet steunen op een ander huis, zoodat de inankering
noodzakeljjk wordt. Laat men eenvoudig den bouwer verplichten
een huis te zetten, dat dien steun niet noodig heeft. Er is gezegd
dat de beweging door rjjden enz. het huis kan benadeelen; ik meen
evenwel dat als de muren goed stevig staan, beweging niet deert.
De Voorzitter. Wanneer een huis nog nieuw is wellicht niet,
maar een huis wordt ook oud. En dan zouden wjj om gevaar voor
de openbare veiligheid te voorkomen, de menschen moeten noodzaken
hun huis af te breken. Dit kunnen wjj voorkomen door de inankering
verplichtend te stellen.
De heer Van Kempen. M. d. V.l Ik zal tegen het amendement
stemmen omdat mjj gebleken is dat de heer Hasselbach goed op de
hoogte is. In eene andere stad had ik ook eens een hoekhuis, goed
gebouwd. Dit huis, eene waarde vertegenwoordigende van f 30000,
begon af te wijken, zoodat ik genoodzaakt werd het af te breken.
Een architect raadde mij echter aan het vast te ankeren aan het huis
van mjjn buurman. Dit beb ik gedaan, het huis staat nog en ook
het huis van mjjn buurman heeft niet geleden. Ware de inankering
niet gesehied dan had ik het geheele huis met groote schade natuurlijk
moeten afbreken.
Het amendement van den heer Fockema Andreae wordt in stemming
gebracht en verworpen met 14 tegen 8 stemmen.
Tegen stemden de heeren: De Goeje, Kaiser, Driessen, De Sturler,
Verster van Wulverhorst, Cock, Juta, Hasselbach, Drucker, Zillesen,
Zaaijer, Du Rieu, Stadhouder, Van Kempen en Van Dissel.
Voor stemden de heeren: Verhey van Wjjk, Pera, De Vries, Dek-
huyzen, Fockema Andreae, Van Lidth de Jeude, Kerstens en Kroon.
De heer De Goeje. M. d. V.l Op wiens kosten moet de eigenaar
van een belendend perceel de inankering van een ander huis ge
doogen
De Voorzitter. Dat is eene quaestie die bjj eene politie-verorde
ning niet kan worden geregeld, maar in de burgerlijke wet te huis
behoort.
De verdere behandeling van de Concept-Verordening wordt verdaagd
tot eene volgende Vergadering, en niemand verder het woord ver
langende, de Vergadering gesloten.
Te Leiden ter Boekdrukkerjj van Gebroeders Mond.