DONDERDAG 6 JUNI 1895. 39
woonhuis niet kwijt kon. Die bergplaatsen kunnen echter later weder
tot woonhuis worden ingericht, wanneer in het art. daartegen niet
wordt gewaakt.
De Voorzitter. Wat de heer Drucker zeide van het houwen van
pakhuizen met schoorsteenen dat acht ik iets zoo ondenkbaars,
dat eene dergelijke aanvrage voor den bouw van een luxe pakhuis?*
wel niet zal inkomen.
De heer Drucker. Dat geval is toch niet zoo geheel ondenkbaar.
Iemand wil bijv. eene woning bouwen met een oppervlak van 25 M2.
Dat mag niet. Nu vraagt hij vergunning om een pakhuis te bouwen.
Nadat hij daarvoor vergunning heeft gekregen, verandert hy de be
stemming van dat zoogenaamde pakhuis en maakt het tot een woon
huis. U zegt, M. d. V., dat dit volgens de verordening niet kan. Ja,
wanneer dit zeker was, zou ik er vrede mee hebben. Maar ik zie
toch niet in, welk bezwaar er kan zijn tegen eene kleine toevoeging.
De Voorzitter. Mijn bezwaar is dat wij hier niet hebben te doen
met eene verordening op het wonen. Het is mogeljjk dat iemand
een pakhuis tot woning inricht, maar zoodra hij daartoe veranderingen
wil aanbrengen trekken wij de vergunning in, want volgens art. 6
heeft hij de bestemming moeten opgeven.
De heer Van Kempen. Wanneer iemand een pakhuis bouwt met
schoorsteenen, kamers, plafonds enz. dan is het daardoor al tot woon
huis geworden. En wanneer het dan niet voldoet aan de vereiscbten
voor een woonhuis gesteld, wordt het later als zoodanig afgekeurd.
De Voorzitter. Bij eene geheel ondeugdelijke woning zou dit
zeker het geval zijn. Maar ik herhaal dat Burg. en Weth. wel on
middellijk er by zullen zijn, wanneer iemand op dergelijke wijze de
bouwpolitie tracht te misleiden.
De heer Drucker. Ik laat het indienen van een amendement alleen
na, met het oog op de zeer bepaalde verklaring door u afgelegd,
welke verklaring zeker door de Commissie voor de Strafverordeningen
wordt onderschreven, dat men zoo iemand als door mij werd bedoeld
toch zal kunnen treffen.
Het gewijzigde art. 4 wordt zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
De artt. 5—6 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 7, luidende: »Bij de kennisgeving in art. 6a
genoemd, moeten gevoegd worden teekeningen in dubbel op de schaal
van 1 a 400. Deze teekeningen moeten aantoonen: de inrichting
der fundamenten, de constructie en de indeeling van het gebouw,
de ligging en de inrichting der privaten en riolen, de dikte der
muren, de hoogte der vloeren en der verdiepingen, de plaats der
deuren en ramen, den voorgevel van het gebouw, den aanleg en de
plaats der rookleidingen." enz. enz.
De heer Stadhouder. Moet hier ook niet bepaald worden de dikte
der balken?
De heer Hasselbach. Ik geloof dat dit onnoodig is en tot moeie-
lijkheden aanleiding zoude geven. Bij arbeiderswoningen zullen balken
van 45 X 20 voldoende zijn, bij burgerwoningen zullen zij iets dikker
moeten wezen. Dat hangt geheel af van de grootte van een gebouw.
Zoo als bijv. voor de Gehoorzaal is zwaarder balklaag noodig dan in een
burger woonhuis. Ik geloof dat men deze zaak veilig aan de bouw
politie kan overlaten.
De heer De Sturler. Ik geloof dat in het woord «constructie''
alles ligt opgesloten, dus ook de dikte der balken enz.
De heer Stadhouder. Ik heb het alleen aangevoerd, omdat in de
verordeningen van Rotterdam en Den Haag wel degelijk de dikte der
bintlagen wordt aangegeven.
De Voorzitter. Ik heb geen bezwaar tegen de opneming, maar
men moet niet te veel in details treden. De constructie moet worden
aangegeven; blijkt het nu dat de binten te dun zijn voor het gebouw,
dan wordt geene vergunning tot bouwen gegeven.
Art. 7 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 8, luidende: »Een exemplaar der teeke
ningen wordt aan de aanvragers teruggegeven by de door Burg. en
Weth. te nemen beschikking.
Een afschrift van die beschikking, met de daarbij behoorende tee
keningen, moet ten allen tijde op het werk aanwezig zijn en op de eerste
aanvraag worden vertoond aan de ambtenaren genoemd in art. 57."
De Voorzitter. De heer Drucker wenscht het woord «ambtenaren"
te vervangen door «personen" omdat in art. 57 wordt gesproken van
ambtenaren der gemeente-politie en men dus in verwarring zoude
kunnen geraken welke ambtenaren worden bedoeld, of daaronder ook
begrepen zijn de verder in art. 57 genoemde personen. Om aan het
bezwaar van den heer Drucker te voldoen zou ik in overweging
willen geven om in art. 57 «ambtenaren" te vervangen door «dienaren."
Dat is ook in overeenstemming Set de gemeentewet welke in art.
191 spreekt van «dienaren der politie." Dan kan in art. 8 het woord
«ambtenaren" worden behouden.
De heer Fockema Andreae. Behoort de Commissaris van Politie
ook tot de dienaren der gemeente-politie?
De Voorzitter. Zeker! Verder moest art. 8 voor een gedeelte
worden verschoven naar art. 7 en art. 7 gedeeltelijk naar art. 8, om
een meer logischen gedachtengang te krygen. Daardoor moest in art.
59 voor art. 7 laatste lid worden gelezen art. 8 laatste lid; anders
zouden Burg. en Weth. strafbaar worden gesteld, hetgeen niet de
bedoeling is.
Art. 8 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De artt. 941 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 42, luidende: «Elk woonhuis zal eene be
bouwde oppervlakte op den beganen grond moeten hebben van ten
minste 30 M2 en althens ééne kamer moeten bevatten van ten minste
14 M2.
Elk gedeelte van een woonhuis, tot afzonderlijke woning ingericht
of bestemd, zal althans ééne kamer moeten bevatten van ten minste
44 M2. Ook bij herbouw zijn de bepalingen van dit artikel van toe
passing, tenzij Burg. en Weth. daarvan schriftelijk ontheffing hebben
verleend, hetgeen alleen bij den herbouw van een woonhuis zal
mogen geschieden."
De Voorzitter. De woorden: «ook bij herbouw," in de tweede
alinea zullen met een nieuwen regel moeten aanvangen, omdat her
bouw betrekking heeft op beide deelen van het artikel.
De heer Van Hoeken. Bij dit art. wordt bepaald dat elk woonhuis
eene bebouwde oppervlakte moet hebben van ten minste 30 M2. Zou
het nu niet noodig zijn daarbij tevens te bepalen, dat eene ruimte
achter het woonhuis moet overblijven van minstens 12 M2. Anders
zou men eene woning kunnen bouwen van precies 30 M2, maar van
achter zonder licht en lucht. En daartegen zou niets te doen zyn
want aan de voorschriften van de verordening was voldaan.
De Voorzitter. Dan zou men in strijd komen met het artikel dat
de grond voor bewoning ongeschikt kan worden verklaard. Er zou dus
geene vergunning tot bouwen worden gegeven, maar den Raad wor
den voorgesteld den grond voor bebouwing ongeschikt te verklaren.
Men moet ook in deze niet te ver gaan; gaat men de eischen over
drijven dan zou het kunnen zyn dat er geen woningen voor arbei
ders meer werden gebouwd. Men kan niet voorschrijven dat bij elke
woning een tuintje moet zijn. Over dit artikel zijn herhaalde con-
fesentien gehouden met de Commissie van Fabricage, eerst werden
hoogere eischen gesteld, daarna veel lagere en eindelijk heeft men
den middenweg genomen.
De heer Van Hoeken. Ik spreek nu niet over het te bebouwen
oppervlak van 30 M2. Daarmede kan ik mij wel vereenigen, maar
mijn bezwaar is alleen dat iemand op een stukje grond van juist
30 M2 een gebouw kan zetten, zonder licht of lucht, zonder daardoor
in strijd te komen met deze verordening. Daarom acht ik het wen-
schelijk dat nader nog wordt aangegeven, dat eene zekere ruimte
moet overblijven boven het te bebouwen oppervlak.
De heer Hasselbach. Ik geloof niet dat dit noodig is. Men heeft
bij den minimum-eisch van 30 M2 oppervlak te doen met arbeiders
woningen. Wordt nu de ruimte van 30 M2 geheel volgebouwd, dan
zullen zulke woningen niet voor f 4.25 a 1.50 per week kunnen
worden verhuurd maar meer moeten opbrengen. Het is ook in het
belang van een bouwer dat de woningen zoo aantrekkelijk en com
fortabel mogelijk zijn. Bovendien is ieder ook gesteld op een plaatsje.
Het bouwplan moet ook nog worden overgelegd aan de Commissie
van Fabricage en deze heeft het recht te zeggen: die woning wordt
niet ingericht naar de eischen van den tegenwoordigen tijd. De
goedkeuring tot den bouw blijft altijd berusten bij Burg. en Weth.
De Voorzitter. Wanneer eene aanvrage in kwam om een huis te
bouwen zonder licht of lucht aan den achterkant, dan zou eerst op
grond van de verordening de vraag worden overwogen of de grond
voor bebouwing geschikt was.
In de tweede plaats zoude tegen den bouwer gezegd worden: het
is mogelijk dat gy volgens de verordening zoo moogt bouwen, maar
weet wel dat er ook nog eene andere verordening bestaat, volgens
welke eene woning onbewoonbaar kan worden verklaard. En deze
laatste verordening zoude zeker toegepast kunnen worden op eene
woning zonder licht of lucht. Wij mogen evenwel, ik herhaal dit,
onze eischen niet te hoog stellen; er is behoefte aan huizen, gaan
wy te veel eischen dan vrees ik dat wij niet veel nieuwe gebouwen
voor den werkmansstand zullen zien verrijzen.
De heer Van Hoeken. Ik blijf er bezwaar tegen hebben dat een
stuk grond van 30 M2 geheel vol gebouwd kan worden, want hoe
gering eene woning moge zijn, aan den achterkant moet, myns in
ziens, altyd een open plaatsje overblijven.
De Voorzitter. Ik heb eerst voorgesteld een oppervlak te nemen
van 36 M2, maar dit werd door alle deskundigen overdreven geacht.
Toen stond er evenwel ook niet bebouwde oppervlakte.
De heer Cock. Het komt er maar geheel op aan hoe een gebouw
verdeeld wordt; men houdc intusschen in het oog, dat een open
plaatsje, midden in of op zijde van eene woning gelegen, niet valt
onder de uitdrukking «bebouwde oppervlakte" en dus niet mede
rekent onder die vereischte 30 M2 of in mindering daarvan komt.
Wat u verder M. d. V., over het stellen van te hooge eischen hebt
gezegd beaam ik geheel. De overweging van deze verordening was
juist daarom voor my zoo moeielyk. Van den eenen kant wenschte ik
woningen te zien verrijzen zoo gezond mogelijk, maar van den anderen
kant begreep ik toch ook dat er woningen moeien zijn, die onder het
bereik vallen van lieden die niet meer dan één gulden per week
huur kunnen betalen, liefst zelfs minder. Zeker men moet zooveel
mogelijk goede woningen stichten, er is behoefte aan goede, gezonde
woningen, maar hoe beter en gezonder hoe duurder ook, en hoe
goedkooper hoe minder goed. Om daarin den juisten middenweg
te vinden is zeker niet gemakkelijk. Ik heb er zoo geen verstand
van, maar ik acht het wel niet onmogelijk, doch reeds vry moeielyk
om eene woning voor 25 stuivers in de week te krijgen, wanneer
zy een bebouwde oppervlakte moet hebben van 30 M2. Wordt die
oppervlakte nu nog ruimer gemaakt, dan zal de duurte der woningen
ook daardoor vermeerderen.
Art. 12 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over art. 43, luidende: «Indien onder den beganen
grond geen kelder wordt gemaakt, zal onder de houten vloeren moeten
gemetseld zijn een vloer van klinkers in sterke tras- of cementspecie
op een onderlaag van steen" enz.