DONDERDAG 9 MEI 1895. 27 het verderf voor de maatschappij; zal er verbetering in de toestanden komen, dan zal het gezocht moeten worden in hoogere loonen en waar ontvangen wordt kan ook uitgegeven worden. Ik wil er nog een enkel woord bijvoegen over een uitdrukking zooeven gebruikt, dat die verhooging van loonen toch niet kunstmatig moest gezocht worden; men had er ten minste bezwaar tegen. Ik moet in dit opzicht opmerken, dat alles wat ten goede der maatschappij gedaan wordt kunstmatig is; op het gebied van onder wijs, ontwikkeling, landbouw, veeteelt, enz., zoodat ik niet kan inzien, waarom in dit opzicht niet de hand aan den ploeg zou geslagen worden, om tot verbetering te komen. Hier werd eenigen tijd ge leden de uitspraak gedaan, dat naar mate een volk ontwikkelt, zijn behoeften vermeerderen. Naar mijn oordeel een zeer juist woord. Waar nu in sommige opzichten veel is gedaan voor de ontwikkeling van het volk, daar is noodzakelijk een tegenwicht noodig, en dat is hier een betere financieele toestand. Het kunstmatige vind ik in betrekking tot den geheelen ontwik kelingsgang van de maatschappij iets zeer natuurlijks. Nog eens: ik heb dit voorstel met ingenomenheid begroet en zal er van harte vóór stemmen; terwijl ik ook erken en toejuich de ge volgtrekking straks door een der heeren, doch in een tegenoverge- stelden geest, gemaakt, dat dit een eerste stap is die nog door vele zal gevolgd worden. Ik beschouw dit ook als een begin; voortwerken in die richting zal noodig zjjn omdat een hoogere loonstandaard in veel gevallen een behoefte is. De heer Drucker. Wat de heer Hasselbach heeft opgemerkt omtrent zijne eigen ervaring met werklieden wat betreft den werktijd, be hoeft ons niet te verwonderen. De heer Hasselbach heeft daarbij niet voldoende rekening er mede gehouden, dat benevens vaststelling van den arbeidsduur in het voorstel van Burg. en Welh. ook voor komt eene bepaling van het minimum-loon. Het spreekt van zelf, dat zonder eene nieuwe regeling van het loon bjj de werklieden weinig neiging zal bestaan om korter werktijd in te voeren. Met die bepaling evenwel geloof ik, dat de neiging wel bestaat. Verder gevoel ik mij ook verplicht, een woord van protest te doen hooren tegen hetgeen is gezegd over de ingekomen adressen; ik sluit mij daarin geheel bij den heer Pera aan. Ik erken volmondig, dat men niet kan spreken van 4000 warme voorstanders van deze zaak, al worden ook door de adressen 4000 werklieden vertegenwoordigd. Maar aan den anderen kant mogen wij ook aannemen, dat de be sturen der vereenigingen óf hunne vereeniging eerst hebben geraad pleegd, óf de vaste overtuiging hebben gehad in haar geest te handelen. Dit weten wij in elk geval zeker, dat in geene enkele vereeniging leden zijn opgestaan om te protesteeren tegen eene eigendunkelijke handelwjjze in deze van het bestuur. Ik geloof ook niet dat het aan gaat te zeggen, dat de werklieden de zaak niet kennen; daarvoor is zjj reeds veel te lang van allerlei kanten bezien, ook in hunne kringen De handteekeningen onder deze adressen zjjn niet, zooals de heer Cock min of meer deed, gelijk te stellen of te vergelijken met de vele bijeengezochte handteekeningen, die men ouder allerlei adressen aantreft, waarbij er soms zijn van vrouwen, kinderen, ja van zuige lingen. Het geldt hier vereenigingen, die staan voor hare zaak, en men kan niet zeggen, dat de handteekeningen kunstmatig zijn ver kregen. Wat de zaak zelve betreft, ben ik het niet in alle opzichten eens met hetgeen de heer Pera zooeven zeide. Ik wensch dit opzettelijk te verklaren, omdat ik de stemming zoo mogelijk van de motivee ring van den heer Pera wil losmaken, eene motiveering welke ook afwijkt van die welke bij Burg. enWeth. van den aanvang af heeft gegolden. Bij Burg. en Weth. heeft niet op den voorgrond gestaan loonsverhooging, maar wel het voorkomen van loonsverlaging, van beknibbeling op het loon. Ik wil daarmede niet zeggen, dat niet in sommige vakken 1 cent per uur verhooging door aanneming der voordracht zou worden verkregen. Doch dit is niet het uitgangspunt. En het zou niet eens een algemeen gevolg zjjn. Gelijk is medegedeeld in de missive van den arbeidsraad is door een aantal timmermans patroons hier ter stede reeds besloten, het loon op 18 cents per uur te brengen. Wordt dit besluit uitgevoerd, dan zal door aanneming van het voorstel van Burg. en Weth. voor de timmerlieden volstrekt geene verhooging van loon plaats vinden. Bovendien wenseh ik de zaak ook los te maken dit ten antwoord aan den heer Cock van al hetgeen als gevolg van de aanneming in de toekomst wordt voorspeld. Mocht bijv. het volgende jaar door den een of ander worden gevraagd, het loon van 18 cents per uur te brengen op 20 cent, dan blijven Burg. en Weth. altijd vrjj om te zeggen: dat doen wij niet. Nu wij echter waarschijnlijk een debat te wachten hebben over de cijfers, over het meer of minder, nu zou ik u, M. d. V., wel willen vragen, of u het beginsel niet eerst afzonderlijk in stemming zou willen brengen. Het zou toch kunnen zijn, dat bij de stemming over art. 1 er leden waren die wel voor het beginsel zijn, maar het loon van 48 cents wat hoog vinden en dit liever gesteld zagen op een iets lager cijfer, maar die toch geen aanleiding vinden een amende ment voor te stellen. Daarom zou ik, vooral na de laatst gevoerde debatten willen vragen M. d. V., of er bjj u bezwaar bestaat, eerst in stemming te brengen het beginsel tot vaststelling van eene dergelijke verordening. Aan u laat ik gaarne den vorm over. De voordracht leidt er van zelf toe, omdat zij aanvangt met deze woorden: «Burg. en Weth. worden gemachtigd de volgende bepalingen inde bestekken en voorwaarden van aanbesteding der werken, welke daar voor naar hun oordeel in aanmerking komen, op te nemen." Door aldus over het beginsel te stemmen krijgt men een zuiverder stem ming dan wanneer men stemt over art. 1 met de cijfers er in. De heer Hasselbach. Een enkel woord slechts ter beantwoording van den heer Drucker. Mjjn volk ontvangt sinds ruim 40 jaar meer dan het nu voorge stelde minimum-loon. Bij mij wordt dus niet op het loon beknibbeld, en dit zal bij heel weinig bazen voorkomen. Maandag vroegen mijn werklieden zelfs langeren werktijd, zij zijn 's zomers gewend te zeggen dat zij best 13 uur kunnen werken. Kunnen zij het niet volhouden dan zullen zij wel verzoeken om ver mindering van werktijd. De heer Cock. Ik wensch eenige woorden te spreken naar aan leiding van hetgeen door de heeren Pera en Drucker, indien ik mjj niet vergis, gezegd is toen zij protest aanteekenden tegen de wjjze waarop over de ingekomen adressen was gesproken. Dit kan slaan op hetgeen ik gezegd heb, toen ik sprak over de 4000 onderteekenaars der adressen, in verband met het feit dat nog al effect maakt dat er geen enkel of hoogstens een paar contra-adressen zijn ingekomen. Ik heb my dit protest niet aan te trekken. Integendeel heb ik uitdrukkelijk gezegd, sprekende van de adressen, die ten gunste van het voorstel zijn ingekomen, dat ik geen oogenblik iwijfelde of de daarop voorkomende handteekeningen wel op geoorloofde wijze waren verkregen. Toen ik dan ook het gezegde van een overleden Raadslid aanhaalde, bedoelde ik mogelijke nog te verkrijgen contra-adressen, anders had ik dat Raadslid niet kunnen laten zeggen, dat hij evenveel contra-handteekeningen in drie dagen zou kunnen verzamelen. Een kort woord ter weerlegging van den heer Fockema Andreae. Dat geachte lid werpt mij tegen, wanneer ik zoo sterk aandring op de onbeperkte vrjjheid om ook over loon onderling naar goed vinden te contracteeren, dat elk contract, hetwelk een vrij mensch sluit, strekt tot beperking van zjjne vrijheid. Zonder twjjfel is dat juist. Maar de gevallen slaan niet geljjk. Wanneer een vrjj mensch contracteert, beperkt hij zijn eigen vrjjbeid, hoogstens nog die van den man, met wien hij contracteert, in casu den aannemer, maar hier worden niet alleen de beide contracteerende partyen in hunne vrjjbeid beperkt, maar ook een derde partij, die volstrekt zich niet verbonden heeft, namelijk de werkman, die door den aannemer in dienst zal genomen worden en het doet er in beginsel niets toe, of die werk man die beperking al of niet aangenaam vindt; zjjne vrijheid is en bljjft beperkt, ja verkort. Dat de heer Fockema Andreae niet veel gevoelt voor mijn argument, dat ik het gevaarlijk, vind de arbeiders te brengen op den weg die kan leiden tot vermindering van zjjn gevoel van eigenwaarde, kan ik niet helpen. Zjjn betoog, dat als dat geen plaats heeft, wat ik in het verschiet zag en vreesde, namelijk dat de maatregel algemeen door de gemeenten werd aangenomen, met het gevolg, dat ook particulieren wel gedwongen zouden zjjn hem, tegen hun zin en dus met verkorting hunner vrijheid aan te nemen er alsdan geen onderscheid zal zjjn tusschen werklieden van aannemers van gemeentewerken en andere werklieden en er dus ook geen reden, meer zal zijn voor een werkman om zich vernederd te gevoelen, dat betoog komt mij voor meer aardig en scherpzinnig te zjjn dan juist. Daargelaten, dat er eene erkenning in licht opge sloten van de gegrondheid van mijn bezwaar aan het eergevoel van den werkman ontleend, ziet dat geachte lid over het hoofd eerstens, dat de voorgestelde regeling op het oogenblik in nog slechts zeer weinige gemeenten is ingevoerd, verder dat, zoo zij algemeen wordt ingevoerd, dit nog tijden kan duren, en eindeljjk, dat het ook best mogelijk is, dat zij nimmer algemeen wordt ingevoerd. Ik handhaaf dus mijn bezwaar; voor mjj bljjft het bestaan. De heer Zillesen. Zelfs wanneer het voorstel van den heer Drucker door u, M. d. V., wordt overgenomen om eerst over het beginsel te beslissen, zal ik my toch daartegen verklaren, omdat ik desnoods wel zoude kunnen medegaan met de vaststelling van een minimum-loon, maar niet met de beperking van den arbeidstijd, omdat ik dit een te grooten inbreuk vind op de vrijheid van werkverschaffing. De heer Jota. Voor den heer Zillesen kan er toch, dunkt mjj, geen bezwaar zijn voor het beginsel der verordening te stommen, iininers hij heeft het toch altijd in de hand om bij de behandeling van de artikelen eene bepaling waartegen hjj bezwaar heeft, zoo mogelijk uit de voorgestelde verordening te verwijderen door een amendement. De heer Dekhuizen. Zou het niet beter zjjn de quaestie zoo uit te maken, dat eerst werd beslist of wij art. 4 in behandeling zullen nemen. Dan is in beginsel uitgemaakt dat de Raad verder wenscht te gaan met de discussiën over de voordracht, of dat hij verder voort gaan overbodig acht. De Voorzitter. De heer Drucker heeft voorgesteld eerst de be- ginsel-quaestie uit te maken. Ik zou het beginsel zeker niet gaarne in gevaar wenschen gebracht te zien door allerlei nevenzaken; daarom ben ik wel bereid om wanneer de Raad dit goedvindt eerst in stem ming te brengen of de Raad gezind is voort te gaan met de bëhande- liug van de artikelen. Wordt daartoe besloten dan acht ik het be ginsel in het algemeen aangenomen, dat men nl. dergelijke bepalingen als hier worden voorgesteld wenscht. In den regel wordt echter eene beginsel-quaestie bij art. 4 beslist. De heer Drucker. M. d. V.! Ik kan wel medegaan met uw voorstel, De heer Zillesen bijv. kan zich wel vereenigen met de vaststelling van een minimum-loon, maar niet met de beperking van arbeidsduur. Hjj kan dus stemmen vóór art. 1. De heer Zillesen. Ik wil wel stemmen voor art. 4, maar de rege ling van het loon staat toch in onafscheidelijk verband met de regeling van den arbeidsdnur, waartegen ik mjj ten slotte toch moet verklaren. De Voorzitter. Er is nergens voorgeschreven dat dit voorstel niet gesplitst mag worden, hoewel ik dit zeer zoude betreuren. Hoewel de splitsing dus niet onmogelijk is, vat ik het voorstel Drucker toch zóó niet op dat na aanneming bij de behandeling van de artikelen a lie bepalingen er uit zouden kunnen gelicht worden. Eigenlijk wordt door aanneming van het voorstel van den heer Drucker niets beslist dan het beginsel; want het «spreekt van zelf dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 9