DONDERDAG 9 MEI 1895. «5 met elkaar sluiten; hoe dat contract luidt, dat gaat mij, aanbestcder, niet aan. Nu zegt echter de geachte spieker: dat wil ik wel weten; Als ik zie, dat het contract niet is, zooals ik het hebben wil, behoeft gjj niet meer in te schrijven, want met lui, zooals gij, wil ik niet te doen hebben. Deze leer van den heer De Goeje zou voor den aannemer zeer lastig zijn. Wanneer hij de werklieden naar beste weten behandeld heeft, maar volgens onze meening niet goed genoeg, dan zouden Burg. en Weth. na afloop van het werk volgens den heer De Goeje tot den aannemer kunnen zeggen, dat hij niet terug behoeft te komen. Het stelsel van Burg. en Weth. daarentegen is voor de aannemers veel beter, zij kunnen vooruit weten, wat zij te doen of te laten hebben. Staat men op het standpunt van dien geachten spreker, dan heeft men dus den principieëlen stap gedaan en wordt het eenvoudig een quaestie van uitwerking, óf volgens het stelsel van Burg. en Weth. óf volgens dat van den heer De Goeje. Het eerste schijnt mjj practischer. Nu heeft deze geachte spreker eene vraag gesteld, die inderdaad niet zoo gemakkelijk met stellige zekerheid te beantwoorden is, nl. of er misbruiken bestaan. Ik hoop, dat de heer De Goeje het mg ten goede zal houden wanneer ik meen, dat hjj door de vergelijking die bij er bij voegde, zijne meening niet versterkte. Hij zeide dat de docter pas optreedt als men ziek is. Maar is het niet juist meer en meer het streven der geneeskundigen, het ziek worden te voorkomen in plaats van de ziekten die er zijn te genezen Doch dit in het voor bijgaan. Meent men inderdaad dat er geen misbruiken voorkomen, dan zullen zij door dezen maatregel zeker niet ontstaan, veeleer zal de mogelijkheid van het ontstaan voorkomen worden. Maar ik zeg met andere sprekers, dat het toch werkeljjk naïef is te meenen, dat er geen misbruiken zjjn. Ja, wanneer zooals de beer Fockema Andreae zeer juist zeide, men lange werktijden, werktijden van meer dan li uur, misschien van 16, 18 of 20 uren geen misbruik noemt, ja dan zjjn er geen misbruiken. Wij lezen van tijd tot tijd van werktijden niet van 14 of 16 uur, maar van 34 en 36 uur. Wjj lezen in de couranten, dat niet in Friesland, maar in de stad Leiden de Voorzitter doelde daarop bekwame volwassen werklieden gevraagd worden voor 8 cent per uur. Dezen winter werd my van een gerenommeerd patroon medegedeeld, dal hy 17 uren per dag liet werken. En zoo zijn er meer voorbeelden aan te balen. Nu zegt mjjn buurman, de heer Zillesen, dat de men- schen het wel uithouden. De heer Van Bolhuis, lid van den Gemeente raad te Utrecht, heeft dit argument treffend weêrlegd. Die geachte spreker zeide: »wjj kunnen ook wel veel uren daags werken, maar dat leidt tot overwerken, tot overspanning." Dit zal bij den werkman ook wel zpo zijn. Kan men nu als vaststaand aannemen, dat de werktijden in deze gemeente vaak te lang zyn, dan is dit een reden om bepalingen daar omtrent te maken, en van dit standpunt gaat de voordracht uit. Zyn er geene te lange werktijden en te lage ioonen, welnu dan zou het besluit niet noodig zijn, maar ik zie niet in, wat voor kwaad er dan in liggen zoude. Eindelijk heeft een van de geachte sprekers de practische uitvoer baarheid betwijfeld. De heer Zillesen meende, dat in de praktijk de uitvoering zoude stuiten op de groote moeielijkheden, o. a. hierop, dat de aannemers van buiten de stad aan de regeling niet gebonden zjju. Ik geloof, dat de g. s. zich hierin vergist. Wanneer deze verordening wordt aangenomen, dan zal de concurrentie tusschen aannemers binnen en buiten de stad in dit opzicht geljjk zijn en de Leidsche aannemer derhalve volstrekt niet in een ongunstiger positie verkeeren, Het tegendeel is zelfs waar. De loonen in Leiden zijn hooger dan in den omtrek. Op dit oogenblik, nu er geene bepalingen bestaan, zijn de aannemers bier ter stede dus in eene ongunstige verhouding tegen over hunne concurrenten in de omgeving der stad. Wat de inlichtingen van den Amsterdamschen wethouder betreft, de heer Zillesen noemde die onbevredigend. Uit hetgeen ons werd medegedeeld, zou ik die conclusie niet durven trekken. Het komt eenvoudig hierop neder, dat de regeling te kort in werking is om zich zeer bepaald er over uit te laten. Ten slotte nog een paar losse opmerkingen. De heer Zillesen is opgekomen tegen eene zinsnede uil de toelichting van het voorstel, waarin wordt gezegd dat op de materialen niet kan bespaard worden. Geheel kan ik met die redeneering van Burg. en Weth. ook niet medegaan; een aannemer bijv. die contant betaalt, zal de materialen allicht iets goedkooper krijgen dan een concurrent, die lang laat wachten of minder soliede is. Eindelyk heeft de heer De Goeje gezegd, dat de werkstakingen te Amsterdam een gevolg zouden zijn van de verordening. Dit is in de Tweede Kamer ook beweerd, maar door een ander spreker is toen niet onaardig opgemerkt, dat wanneer men tusschen die twee zaken verband wilde zoeken, men met evenveel recht verband kon zoeken tusschen de verordening van Amsterdam en den oorlog van Japan met China. Hoe door maatregelen als hier worden voorgesteld eene werk staking zoude kunnen worden veroorzaakt is mij onverklaarbaar; eerder zou ik meenen, dat daardoor werkstakingen kunnen worden voorkomen. De heer Hasselbach. Een enkel woord om mijne stem te moti- veeren die ik tegen dit voorstel zal uitbrengen. Tegen eene bepaling van het minimumloon heb ik geen bezwaar, maar wel tegen vast stelling van een maximum arbeidstijd. De heeren hebben hier uit alle bronnen geput, maar ik put uit de bron van mijn eigen ervaring. Mijn werkvolk werkt nu 11 uren daags van 6—7. Maandagavond werd mij gevraagd hoe het stond met den werktijd, of er niet be gonnen kon worden met langer te werken. Toen ik daarop ant woordde dat hiertegen eenig bezwaar was met het oog op de rege ling die mogelijk in deze gemeente zoude getroffen worden, zeiden zij: och daar lachen wy wat om; wanneer wij by u niet langer mogen werken dan 11 uren, gaan wy liever bij een anderen patroon die dit wel toestaat. Het valt dus niet in den geest van de werk lieden zeiven om een korter arbeidstijd te hebben. Nu is het wel waar dat er adressen van arbeidersverenigingen zijn ingekomen daarom verzoekende, maar, zooals de heeren weten, worden die adressen meest onderteekend door den Voorzitter en Secretaris, ter wijl ik gerust meen te mogen aannemen dat die adressen volstrekt niet zyn ingezonden met de volle goedkeuring van al de leden der vereenigingen De heer Du Rieu. M. d. V.! Ik vraag alleen het woord om te verklaren dat ik mij niet met het voorstel kan vereenigen, omdat ik wellicht tot de oude school behoorende huiverig ben om mij te stellen tusschen den aannemer en zijn werkvolk. Zijn er bezwaren en moeielijkheden, dan twijfel ik er uiet aan of de arbeidsraad zal de gelegenheid wel weten te vinden om die verkeerdheden te doen ophouden. De heer Cock. Ik wensch mij ook te bewegen binnen de grenzen door U, M. d. V., gesteld; dit ligt, dunkt mij, voor de hand. Deze zaak is uit een economisch en uit een maatschappelijk oog punt in tal van geschriften, in tal van gemeenteraden en trouwens ook in de Tweede Kamer breedvoerig behandeld, zoodat de discussie er over nu geheel overbodig kan geacht worden. Ik wensch dan ook hoofdzakelijk slechts te spreken over eene bij zaak, die intusschen niet van gewicht is ontbloot en die van invloed kan zijn op de eindbeslissing, die deze Raad heden nemen zal. ik bedoel twee argumenten, die hetzij in de gewisselde stukken, hetzij in het door U, M. d. V., zoo even gesprokene, hetzjj in beide wor den gereleveerd en nog al op den voorgrond gesteld. Daar wordt namelijk op twee feiten gewezen, die den Raad zouden nopen althans volgens de meening van Burg. en Weth. om ook deze voordracht aan te nemen op gevaar af van anders zich aan groote inconsequentie schuldig te maken. Vooreerst dat deze Raad indcrtjjd reeds besloten heeft de arbeiders in dienst van aannemers van ge meentewerken tegen ongelukken te verzekeren, of juister gezegd aan die arbeiders dezelfde materieele schadeloosstellingen in geval van ongelukken uit de kas der gemeente en op haar risico te verzekeren, die zjj anders in geval van assurantie van eene Assurantie-Maatschappjj zouden ontvangen. Ten tweede dat deze Raad met groote meerderheid heeft gegaran deerd een leening strekkende om een Maatschappij in staat te stellen gezonde en goedkoope arbeiderswoningen ten gerieve van de minder gegoede klassen te stichten en beschikbaar te stellen. Ik heb aan die twee besluiten mjjne adhaesie betuigd en er van harte aan medegewerkt, maar dat behoeft toch geen reden te zyn voor mij om ook deze voordracht aan te nemen. Omdat ik iets voor de arbeiders gedaan heb en ook nog meer wensch te doen, daaruit volgt nog niet dat ik alles, wat daartoe leidt, mag doen, want het einde wettigt de middelen niet. Het is hier bjj mij om het principe te doen. Ik ben nog van de ouderwetsche menschen, die van de individueele vrijheid houden en die meenen, dat die persoonlijke vrijheid zoo zelden en dan nog zoo min mogeljjk door de overheid mag worden beperkt. Tegenwoordig verkondigt men eene andere leer. Zoodra het maar heet ik zeg »heet" dat een zoogenaamd sociaal belang in het spel is, dan is niets te heilig om opgeofferd te worden, ook niet de gulden per soonlijke vrjjheid, dan mag, ja moet, de overheid alles regelen tot in de minste bijzonderheden, zoodat de vrjje mensch verlaagd wordt tot een bloot werktuig in de handen der overheid, iets dat m. i. leidt tot eene ondraaglijke tyrannie, ja tot een toestand, die in myn oogen «anarchie" moest heeten. Tot de door mij voorgestane persoonljjke vryheid behoort in de eerste plaats, dat elk meerderjarig Neder- landsch werknemer onbeperkte vryheid heeft om met een eveneens meerderjarig Nederlandsch werkgever over den prjjs van den te leveren arbeid te contracteeren naar onderling goedvinden, zonder dat de overheid daar iets in te zien heeft. In het voorstel thans aan de orde zie ik een eersten stap op den weg om inbreuk te maken op die vryheid. Men versta mij wel, ik spreek slechts van een eersten stap en bedoel niet dat die vryheid door het aanhangig voorstel volkomen geschonden wordt. Zjj zoude volkomen geschonden worden indien de Raad de macht had en besloot gelukkig heeft hij die macht niet om een minimumloon voor alle aannemers en arbeiders verplichtend te decreteeren, dus ook voor hen, die bij an deren, zooals maatschappijen of particulieren een bouwwerk uitvoeren. Dat zou een volkomen schending der vrijheid zijn, maar gelukkig zyn wij zoo ver nog niet. Men zij intusschen voorzichtig; heeft men eens den eersten stap gedaan, dan weet men niet waar men uit scheidt. Door de thans voorgestelde maatregelen wordt intusschen de bedoelde vrijheid gedeeltelijk beperkt en dus geschonden. Worden zij door ons aangenomen, dan wordt de aannemer, door met de stad een aannemingscontract te sluiten, gedwongen afstand te doen van zjjne vrijheid om met den arbeider naar onderling goedvinden onbe perkt over den prijs van het loon te accordeeren. En niet alleen de aannemer wordt zoodoende in zjjne vrijheid verkort, maar ook de arbeider, dien hij in dienst zal nemen. Men zegt immers aan den aannemer: gjj moogt wel over hooger loon dan het bepaalde mini mum met uw werknemers accordeeren, doch nooit over lager loon, ook al wilden die arbeiders daar nog zoo gaarne in toestemmen. Diezelfde vrijheid en zoo kom ik tot mijn uitgangspunt terug wordt volstrekt niet geschonden, wanneer de gemeente de werk lieden in dienst bjj aannemers van gemeentewerken tegen ongevallen assureert. Dit is eene daad van zuivere menschlievendheid, die de gemeente uit vrjjen wil verricht en waardoor niemands vrjjheid be perkt wordt. Ik zie dus hoegenaamd geen verband van consequentie zooals Burg. en Weth. beweren tusschen beide maatregelen. Even min wordt die vrjjheid, of welke vrjjheid dan ook, geschonden door aan een maatschappij een leening te garandeeren ter verschaffing van zeer gezonde en goedkoope arbeiderswoningen. Iets anders zoude het zyn indien de Raad voorschreef, of juister gezegd mocht voor- schrjjven, aan alle eigenaars van huizen, zoowel groote als kleine huizen, dus ook aan de zoogenaamde men vergeve mjj de triviale

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 7