DONDERDAG 9 MEI 1895. 28 Ik zal het hierbij laten. Zooals ik reeds zeide, ik heb voor 't oogenblik nog geen gedecideerde meening; zoo men, evenals te Haarlem aan den raad geadviseerd wordt, wil overgaan tol het nemen van een proef, bijv. gedurende 2 of 3 jaren, dan zeg ik niet dat ik mij daar tegen zoude verzetten. De heer Van Kempen. Ik ben den heer Drucker zeer erkentelijk dat hij ons onlangs door zijn verzoek om deze zaak nog uit te stellen in de gelegenheid heeft gesteld, over deze zoo allerbelangrijkste qüaestie nog eens ernstig na te denken. Het betreft hier toch de gewichtige vraag of men wil doorgaan met te profiteeren van het koude, hartlooze stelsel dat vraag en aanbod de prijzen, ook van werkloon, regelen, dan wel of men het stelsel wil volgen dat de arbeider zijn loon waardig is. Het is vreemd dat wanneer men in den tegenwoordigen tjjd met een dergelijk voorstel als hier wordt gedaan voor den dag komt, van vele zijden allerlei bezwaren worden geopperd. Ik zeg dit nu niet met het oog op den heer Zillesen, want deze staat bekend als een warm hart te hebben voor den werkman. Men wenscht heel gaarne te spreken over lotsverbetering van den werk man, maar o wee! wanneer men het hart heelt een stap te wagen om dat lot werkelijk te verbeteren. Dan begint de tegenstand. Praten wil men er wel over, maar handelen daarin heeft men geen lust. Het doet denken aan den rijken man die op een kouden winterdag thuis komende in zijn koude kamer, tot zijn knecht zegt: het is zoo vreeselijk koud, geef de arme menschen buiten wat. Toen echter de kamer langzamerhand warm werd zeide hjj: och de toestand is toch nog niet zoo kwaad, gjj kunt wel ophouden met de bedeeling. Men speelt tegenwoordig met den werkman. En dat nu een ge meentebestuur lust heeft om daaraan een einde te maken, dat het een goed voorbeeld wil geven, wel! dat kan ik mij zeer goed be grijpen. Men heeft ons leden wel eens verweten, dat wanneer het Dag. Bestuur een voorstel indient, wij dit altyd maar aannemen. Welnu! wanneer er van het Dag. Bestuur 80 voorstellen inkomen, die in het waarachtig belang zijn van onze gemeente, dan geloof ik, dat zij ook alle met groote dankbaarheid door ons zullen worden aangenomen. Wat nu de zaak zelve betreft, het is hier de quaestie hoe het zal gaan met aanbestedingen. Hoe gaat het nu? Een zaak wordt aan besteed waarvan de kosten op f 10.000 zijn geraamd. Ik ben het eens met Burg. en Weth. in deze dat het op het materiaal niet ge vonden kan worden, want dat moet natuurlijk streng gecontroleerd worden; stukkeu in binten inzetten mag volstrekt niet plaats hebben. Nu schrijft de één in voor f 10.000 en de ander voor f 8700; dit maakt dus een verschil van f 1300, De fatsoenlijke werkbazen die gewoon zijn een behoorlijk loon aan hunne menschen uit te betalen, willen die loonen ook niet vermin deren, dus deze maken hunne berekeningen met die loonen. Andere aannemers, die ik niet zal noemen onfatsoenlijke, maar waarvoor men maar zelf een naam moet bedenken, gaan naar een plaats, halen daar eenige menschen by elkaar en zeggen: voor hoeveel wilt gij werken? zij zoeken het dan zoo goedkoop mogelijk gedaan te krjjgen en komen met inschrijvingen van 8700, makende een verschil van 1300. Het gemeentebestuur zegt natuurljjk, wij mogen geen f 1300 zoo maar uitgeven en profiteert aldus van een groot onrecht. Om daar aan een einde te maken is dit voorstel juist zeer geschikt. Ja, zegt men, de toestanden zijn echter zoo slecht niet; dat is niet waar, zij zijn wel slecht, zelfs zeer slecht. Alles wat er toe kan leiden die toestanden te verbeteren moet warm toegejuicht worden. Ik geloof dat wij in het belang der gemeente Leiden zullen han delen, wanneer wij met warmte het voorstel van Burg. en Weth. aannemen. Ik zal er althans vóór stemmen. De heer De Goeje. Ik wensch op te komen tegen hetgeen door den vorigen geachten spreker is gezegd nl. dat men niet in het belang der werklieden zou willen handelen, wanneer men niet warm inge nomen is met den maatregel voorgesteld door Burg. en Weth. Er zjjn gevallen waarin, ook naar mjjne overtuiging, de overheid volkomen bevoegd en verplicht is maatregelen te nemen die de wel vaart van den werkman kunnen verbeteren. Ik heb daarom verleden jaar, evenals de geheele Raad, van harte ingestemd met het voorstel van Burg. en Weth. om mede te werken tot verbetering der arbeiders woningen. Eveneens heb ik steeds met ingenomenheid gestemd voor uitgaven ten behoeve van degelijk onderwijs voor aanstaande ambachtslieden. Maar dat neemt niet weg dat ik, hoezeer ik ook met vele anderen verlang dat het den arbeider goed gaat, overwegende bezwaren tegen het thans aan de orde zijnde voorstel heb. Gij zelf, M. d. V., hebt gezegd dat door Burg. en Weth. geen loonsverhooging bedoeld wordt, en dit beginsel is volkomen juist want het ligt buiten onze macht; uwe bedoeling is alleen het voor komen van misbruiken, door de aannemers tegenover de werklieden gepleegd wat loon en arbeidsduur betreft. Nu is het de vraag: komen er misbruiken voor? Gij zelf hebt de vraag aangeroerd, maar in het rapport van Burg. en Weth. heb ik er niets over gevonden, behalve een paar zwevende uitdrukkingen die eigenljjk niets anders zeggen dan dat het wel zoo zal wezen. Maar dat is ons niet genoeg. Geen doctor zal medicijnen geven vóórdat hij voldoende geconsta teerd heeft dat er werkelyk ziekte aanwezig is. En of daarvan hier sprake kan zijn, moet ik vooralsnog betwijfelen. In het rapport van de Utrechtsche Raadscommissie lezen wjj, dat de aannemer den werkman in den regel 1 a 2 cents per uur boven den normalen loonstandaard betaalt met het oog op het tijdelijke van het werk. En dit is noch in den Raad van Utrecht noch in de Tweede Kamer tegengesproken. De Minister van Waterstaat heeft integendeel het feit bevestigd. Voorbeelden van misbruik zjjn niet genoemd be halve het ook door u, M. d. V., daarstraks aangehaalde feit van den aannemer in Friesland. Dat is het eenige voorbeeld van misbruik dat ik uit alle door mij gelezen stukken heb kunnen vinden. Het is noch aan de Utrechtsche Raadscommissie noch aan den Minister van Waterstaat gebleken dat er grove misbruiken bestaan. Daar er nu geen grond is om aan te nemen dat de aannemers te Leiden slechter zouden zijn dan die te Utrecht of elders, mogen wjj wel aannemen dat misbruiken in den regel hier niet voorkomen; in geen der ingediende adressen heb ik een bewijs van het tegendeel gevonden. En voor een enkel geval, gesteld dat het ware voorgekomen, maakt men toch geene verordening, te minder omdat Burg. en Weth. toch altijd een afdoend middel in hun hand hebben om tegen misbruiken te waken. Zij toch kennen stellig bijna alle aannemers in de ge meente, en kunnen zich, waar dit niet het geval is, goede inlichtingen ver schaffen. Welnu, wanneer zjj besluiten geen werk te gunnen aan die aan nemers die niet goed voor hunne werklieden zijn, al moet dit voor de gemeente eenige meerdere kosten na zich sleepen, dan zal dit repressief werken ten aanzien van de slechte aannemers en eene aan moediging zyn voor de braven. Ik geloof niet dat het mogelijk is bepalingen te maken die alge meen bevredigend zijn, want wat voor het eene jaargetijde goed is, deugt niet voor het andere, wat voor zwaar werk geldt, geldt weder niet voor lichten arbeid, bekwame werklieden in verschillende graden kunnen niet op een liju gesteld worden met onbekwamen. Maar als er eene regeling getroffen kan worden, dient dit te geschieden tus- schen patroons en werklieden onderling. Ik acht het zeer bedenkelijk dat de overheid, welke ook, in den natuurlijken ontwikkelingsgang zou ingrijpen. In bijzonderheden wensch ik dit niet uiteen te zetten; het is door anderen beter gedaan dan ik het zou kunnen. Maar op één punt wil ik de aandacht vestigen. Wanneer de Raad dit voorstel aanneemt, dan verklaart hjj daardoor het in zjjne macht te hebben het bedrag van het loon te regelen, en bevestigt dus bij de werk lieden de valsche meening dat dit van de willekeur der overheid af hangt. Daar het nu voor de overheid even onmogelijk is, de loonen duurzaam te verhoogen als den rentestandaard te verbeteren of den prjjs van levensmiddelen, zooals vleesch, duurzaam te verlagen, zal er ontevredenheid ontstaan. Zoo heeft dan ook, naar door verschillende personen is verklaard, de Amsterdamsche verordening werkstakingen met al de treurige gevolgen daaraan verbonden tot nasleep gehad. Om deze en andere redenen acht ik het voorstel van Burg. en Weth. gevaarljjk en voor de werklieden zeiven schadeljjk. Een van de hoofdargumenten van Burg. en Weth. is dat men met de strooming moet medegaan. Maar elk medegaan versterkt den stroom, en naar myne overtuiging voert deze stroom ons in eene verkeerde richting. De heer Fockeha Andreae. M. d. V.! Vergun mij een enkel woord, een woord dat bjjna onnoodig is geworden na de uitstekende wjjze waarop U het voorstel hebt verdedigd waarvan ook ik een voorstander ben. Ik zoude ook haast schromen het woord te voeren over dit onderwerp, nu wjj uit een stuk dezer dagen ous door een geacht vroeger medeinwoner van Leiden toegezonden, hebben ver nomen dat een hooggeleerde, en dien titel draag ik nu eenmaal, van deze zaken geen verstand heeft. Aangezien nu echter een van mjjne collega's is voorgegaan, komt het mij voor dat ik met hetzelfde recht als hij tegen het voorstel heeft gesproken, een enkel woord mag zeggen daarvóór. En dan begin ik met te bekennen dat het mjj nog niet gelukt is lezende of luisterende de kracht te vatten van de gronden daartegen ingebracht. Een van de groote argumenten, ook door den heer De Goeje gebezigd, is dat er geene misbruiken plaats hebben. Laat ons de zaken nu bij haar naam noemen. Er wordt voorge steld om aan de werklieden een loon te geven, niet beneden zeker minimum. Wat is nu misbruik? Is het dat wel eens minder gegeven wordt? Wjj hebben alleen over bepaalde loonen te spreken, niet over misbruiken in het algemeen. Nu heb ik slechts te herhalen wat de Voorzitter reeds met andere woorden gezegd heeft, een van beide is waar: of er wordt wel eens minder loon gegeven en wanneer wjj dat niet wenschen doen wjj goed daartegen bepalingen te maken; of er wordt nooit minder loon gegeven, maar wat kwaad kan dan deze verordening of welk gevaar zit er in? Dan sanctioneert zjj slechts den bestaanden toestand. Gebeurt inderdaad wat in de verordening staat, dan moet men haar wjjs achten en er niet tegen stemmen. Wat zal nu het onmiddellijk gevolg zijn der aanneming van deze verordening Dat de gemeente een iets hoogeren aannemingsprijs betaalt en naar ik vertrouw ook dit, dat er geen werklieden voor de gemeente zullen werken zonder behoorljjk te worden betaald. Daartegen heb ik van geene zijde bezwaren hooren opperen. Nie mand wenscht dat de werkman beneden een ordentcljjk loon werkt, niemand ziet er tegen op dat de gemeente iets meer betaalt voor het werk. Maar wat men vooral vreest, is het middellijk gevolg van een verordening als deze. Men vreest dat zjj de eerste stap zal zjjn van de gemeente, welke zal gevolgd worden door andere van particulieren. Ik zou niets liever willen, dan dat dit waar was. Wij kunnen niet berekenen of een verhooging van den loonstandaard voor den handen arbeid inderdaad mogelijk is; is zjj het, dan geloof ik dat wij allen zooals wij hier zitten, ons oprecht daarin zouden verheugen. Maar ik zeg nog eens, wij weten niet of dat mogelijk is. Wanneer de loonstandaard werd verhoogd, zou er misschien vermindering van werk komen en deze zou weder kunnen voeren tot loonsverlaging. Maar een van beide, het gevreesde middellijk gevolg, verhooging van loon van den handenarbeid is of te bereiken en dan is zij wenscbe- lijk, of zij is economisch niet te bereiken en dan zal zjj ook door deze verordening niet bereikt worden. In dit opzicht kan ons be sluit onmogelijk als een voorbeeld tot kwade gevolgen voeren. Maar heeft men gezegd: eene verordening als deze zal werken uitsluitend ten behoeve van de slechte werklieden. Ik moet er kennen dat dit argument mjj absoluut onhelder is. Wanneer wjj

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 5