22
DONDERDAG 9 MEI 1895.
In de tweede plaats, vergeten wij niet dat de toestand van een
vast werkman oneindig beter is dan van iemand die gebruikt wordt
door den aannemer van een gemeentewerk. Onze werklieden hebben
zomer en winter op hun loon te rekenende andere werklieden
kunnen bij de week worden ontslagen en verliezen zeker hun werk
als het werk is afgeloopen. Onze werklieden krijgen bij ziekte hun
loon geheel of gedeeltelijk, bij regendagen het geheele loon; voor
andere werklieden bestaan deze voordeelen meestal niet en in elk
geval staan zij aan onmiddellijk ontslag bloot.
Volkomen gelijkheid is natuurlijk lusschen die twee categorieën
nooit te maken, maar maakt men de balans op, dan zal altijd het
voordeel zijn bij de werklieden in directen dienst der gemeente.
Nu is er nog een andere reden waarom wij er toe gekomen zijn
het minimumloon voor den werkman van den aannemer iets hooger
te stellen dan dat van den gemeente-werkman. Wanneer wij den
arbeidsduur gaan beperken tot 11 uur, terwijl wij allen weten dat
normaal veel meer, 12 a 13 uur gewerkt wordt, dan zou het zeer
onrechtvaardig zijn als wij het uurloon bij een werktijd van 11
uur hetzelfde lieten als bij een werktijd van 13 uur. liet
spreekt van zelf dat een ander stelsel niet tot opdrijving van loon
zou leiden maar tot vermindering. Wij kunnen dit gerust doen,
want het staat dunkt mij, vast, de ervaring in het buitenland heeft
het geleerd, dat in een korteren arbeidsdag meer kan gepresteerd
worden dan in een overdreven werkdag. Het is veilig aan te nemen,
dat wanneer een werkman 14 uur moet werken, hij minder ge
schikt is voor zijn werk en dus minder goed werk levert, dan wan
neer hij li uur dienst heeft.
Ten slotte nog dit. Gesteld eens dat het juist was, dat 18 cent
minimumloon te hoog was dan zou dit aan het beginsel van ons
voorstel niets afdoen; alleen zou dit cijfer dan onjuist zijn en lager
bebooren te worden gesteld. Nu wil ik wel zeggen dat, wanneer
een dergelijk voorstel mocht inkomen, ik dit zoo krachtig mogelijk
zou bestryden, omdat ik, wanneer eenmaal ons beginsel wordt aan
genomen dat de werklieden van den aannemer op dezelfde wijze als
onze eigen werklieden behandeld moeten worden, niet gaarne zou
zien, dat op ons zeer gematigd voorstel nog beknibbeld werd. Ik
geloof dat dit onrechtvaardig zou zijn tegenover den werkman. Ik
wensch dat de Gemeenteraad niet zal meten met twee maten en dat
bij, waar hjj eens den werkman van den aannemer volkomen gelijk
stelde met den werkman van de gemeente in zake de verzekering
tegen ongelukken, hetzelfde beginsel zal toepassen dan, waar het nog
van veel meer aanbelang is: het loon en den arbeidsduur.
De Leidsche Gemeenteraad mag niet halverwege blijven staan op
den weg dien de billijkheid en de rechtvaardigheid tegenover de
werklieden eischen.
Dit, Mijne Heeren! wenschte ik voorop te stellen, om nog eens
duidelyk aan te toonen wat de eenige bedoeling van het voorstel is.
De heer Zillesen. M. d. V.! Met het enkele woord dat ik over
deze zaak wensch te zeggen hoop ik niet te overschrijden de grens
door U zooeven aangegeven. Mijne denkbeelden over dit onderwerp
wjjken eenigszins af van de uwe; ik zal trachten dit zoo kort en
duideljjk mogelijk in het licht te stellen.
De zaak die het geldt is nu reeds verscheidene jaren aan de orde,
ze is zoo van alle zijden bezien en besproken, dat men geneigd zoude
zyn te gelooven dat iedereen daarover nu wel ecne gevestigde over
tuiging zich gevormd zal hebben. En toch is dit bij mij niet het
geval.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik op dit oogenblik nog niet zoover
gevorderd ben en zelfs nog niet bepaald weet of ik mijne stem vóór
of tegen het voorstel zal uitbrengen; dit zal ik geheel laten afhangen
van den indruk welke de discussie op mij zal maken en van het
licht dat daarbij, naar ik hoop, verder zal worden ontstoken. Een feit
is dat verschillende architecten en aannemers verklaard hebben inge
nomen te zijn met het opnemen in de bestekken van bepalingen als
hier worden voorgesteld, maar even waar is het ook dat architecten
en aannemers van evenveel reputatie het tegendeel verklaard hebben.
In beginsel, verbetering van den toestand van den werkman, voel ik
evenveel er voor als de voorstanders van den maatregel, maar de
groote vraag is of op de voorgestelde wijze de belangen van den
werkman het best behartigd worden en of de maatregel praktisch
uitvoerbaar is. Mijns inziens zou dit het geval zijn als hij algemeen
kon worden ingevoerd. Dat dit zal geschieden acht ik evenwel eene
utopie. Ik zal thans enkele bezwaren tegen het voorstel aanvoeren.
In de eerste plaats releveer ik dat uit het rapport van de Com
missie van Fabricage zoowel als uit dat van den gemeente-architect blijkt,
dat die deskundigen niet ingenomen zyn met de denkbeelden in het
voorstel belichaamd, zoodat hier geene eenstemmigheid bestaan heeft
in den boezem van het Dag. Bestuur en alleen het gevoelen van de
meerderheid schijnt weergegeven te zijn.
Verder komt in de toelichting van het voorstel eene zinsnede voor
waartegen ik protest moet aanteekenen. Ik lees nl.
»Nu leiden het stelsel van aanbestedingen en de groote concurrentie,
welke daarmede gepaard gaat, er van zelf toe, dat de aannemer de
vaak al te lage aannemingssom tracht goed te maken door lage
loonen en bovenmatigen arbeidsduur. Op de materialen kan dit voor
deel niet verkregen worden, zoodat het alleen moet gevonden worden op
de loonen, waarvan bekrimping mogelijk is door het overgroot aantal
werklieden, die liever voor een te gering loon werken dan werkloos
te blijven."
Wat hier wordt beweerd acht ik te zijn in lijnrechten strijd met
de werkelijkheid. By elk werk dat wordt aangenomen tracht de
aannemer allereerst zooveel mogelijk te besparen op de materialen.
Geldt het eenig werk van aanbelang, dan ontvangt elk leverancier
van bouwmaterialen eene uitnoodiging van den aannemer om prijs
opgaven van de artikelen, en behoudens eene hoogst enkele uilzon
dering, wordt dan de leverantie opgedragen aan den fabrikant of
leverancier die het laagst heeft ingeschreven. Bij kleinere werken
wordt weder op eene andere wijze gehandeld. Dan komt de aan
nemer persoonlijk en begint altijd met te zeggen, dat hij voor een
zeer lagen prijs hel werk heeft aangenomen en men hem dus een
zeer coocurreerend bod moet doen. Hem die dan de laagste offerte
doet wordt de levering gegund.
De hoofdfactor van besparing is dus niet te beknibbelen op de
arbeidsloouen maar zeer zeker de besparing op de materialen; eerst
daarna denkt men aan besparing op arbeidsloon. Door nu de voor
gestelde bepalingen in de bestekken op te nemen, wordt mijns in
ziens in liet stelsel bij aanbestedingen gevolgd hoegenaamd geene
wijziging gebracht, evenmin als daardoor de concurrentie zal worden
verminderd. Bij opname van de bepalingen in de óouwvakken volgen
andere vcreenigingen met een dergelijk verzoek ten haren behoeve
hetgeen wij dagelijks kunnen waarnemen; de arbeidsloouen zullen
mitsdien algemeen verhoogd worden en als gevolg van dien de pro
ducten evenzeer, zoodat wat eenerzijds gewonnen wordt aan de andere
zijde wordt verloren.
Als er nu geen bepaalde schaarschte aan werk is, hebben knappe
werklieden in den regel werk, zelfs tot hooger loon dan het voorge
stelde minimum. De maatregel zou dus alleen strekken ten bate van
de werklieden die de noodige geschiktheid missen.
Wat betreft de bezwaren van geldelijken aard. ik erken met u
M. d. V. dat die voor de gemeente zeer onbeduidend zullen zijn.
Wij kunnen dat zien bij inschrijvingen met of zonder opname van
die bepalingen, de inschrijvingssommen waren betrekkelijk gelijk; het
verschil bedroeg; k 2 pCt., in sommige gevallen zelfs nihil. Ook
voor bazen van burgerwerk geloof ik niet dat deze maatregel even
tueel nadeelig zou zyn. Wanneer de dagloonen door bepaling van
het minimum-loon hooger worden zullen zij met een evenredig bedrag
hun rekening voor particulieren verhoogen.
De groote moeilijkheid ligt evenwel juist in de aanbestedingen voor
eene gemeente als deze, waar hoofdzakelijk kleine werken uitgevoerd
worden ten bedrage van eenige duizenden guldens en het aan
tal aannemers voortdurend toeneemt. Het ligt eenmaal in den
geest des tijds hoe langer hoe meer aan te besteden. Goedkoop be
hoort tot de orde van den dag. Zullen de aannemers blijven leven
dan zullen zij in den strijd om het bestaan dikwijls niet kunnen
medegaan met bepalingen als deze in de bestekken op te nemen. Zij
znllen het misschien niet willen, maar dikwijls ook niet kunnen.
Een architect mag die bepalingen in zijn bestek willen opnemen
ten slotte blijft de beslissing aan den werkgever die betaalt. Wanneer
de gemeente vóórgaat en de particuliere aannemers volgen niet, dan
zal dat een geest van ontevredenheid bij de werklieden verwekken
en indien wel dan zal een aannemer die van buiten komt niet ge
bonden aan de bepalingen in de gelegenheid zyn uit de vele werke-
loozen een keuze te doen en minder loon te betalen.
Beeds nu is mij medegedeeld dat te Amsterdam, waar voor de tim
merlieden een minimum-loon van 23 cent is vastgesteld, van die be
palingen afgeweken en voor minder loon gewerkt wordt.
Bij vaststelling van een maximum-arbeidsduur zullen waarschijnlijk
meer werklieden werk bekomen, maar of, zooals door velen beweerd
wordt, in dien minderen tijd evenveel, ja zelfs meer werk gepresteerd
zal worden geloove die het wil, ik niet.
De gewone werktijd 's zomers loopt hier van 's ochtends 6 tot
's avonds 8 uur, dus na aftrek van den schafttijd 12 uur in het geheel
voor zoover ik weet.
Ik kom in aanraking met bazen en werklieden maar heboverdien
12 urigen werktijd nooit den minsten klacht hooren uiten.
De fabrikant Dubois heeft bjj de beraadslaging over deze zaak in
den Utrechtschen gemeenteraad gezegd dat de werklieden niet op
langen arbeidstijd maar hoofdzakelijk op groote verdiensten letten.
Hij zelf had gedurende acht maanden 13 uren daags laten werken
maar toen het werk verminderde wegens voorkomende slapte, maakte
het gevoel van tevredenheid plaats voor een van misnoegen.
Over het algemeen moet ik erkennen dat de patroons die ik hier
gesproken heb, en dat zijn er verscheidene, met den voorgestelden
maatregel niet ingenomen zijn. Hoe zulks te rijmen is met de adressen
van allerlei werklieden-vereenigen namens vele duizende werklieden,
begrijp ik niet, evenmin als ik er een verklaring voor vinden kan.
Het is een feit wat ik u zeg, verscheidene patroons, die ik sprak,
zeiden dat zij er weinig voor gevoelden en liever geene bepalingen
zagen opgenomen.
Ik zou mij desnoods kunnen vereenigen met vaststelling van een
minimum-loon, maar den arbeidsduur zou ik willen overlaten aan de
werkgevers. YVel bestaat tegen vaststelling van minimum-loon het
bezwaar dat oude en gebrekkige werklieden vaak minder of geen
werk bekomen maar afwijking van die bepalingen is met goedvinden
van Burg. en Weth. mogelijk. Ik voeg er bij dat dit afwijken zeer
dikwerf aanleiding zal geven tot last en oponthoud.
Rest de vraag hoe dergelijke bepalingen werken in plaatsen waar
de verordening reeds is ingevoerd. Ik heb my daaromtrent om
inlichtingen gewend tot iemand ten volle in staat daarover te
oordeelen, nl. tot den Wethouder van Fabricage te Amsterdam,
met wien ik eenigszins bekend ben. Het antwoord was niet
zeer bevredigend. De tijd, schreef hij mij, was nog te kort oin
eene bepaalde opinie uit te spreken, want eerst in Juli 4894 zijn de
bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd in de be
stekken opgenomen.
Ik heb hem ook gevraagd of zich bij de toepassing praktische be
zwaren hadden voorgedaan. Hij heeft er een genoemd, dat ook in
verband staat met het hier nu voorgestelde art. 14, nl. het geval dat
een werkman reden meent te hebben tot klagen, als wanneer hjj
zich kan wenden tot Burg. en Weth. Dit was een paar maal voorge
komen, de werkman was in het gelijk gesteld en de aannemer moest
zijne verplichtingen nakomen. Het einde van de historie was echter
dat de werkman zijn ontslag kreeg. Wat daaraan te doen, schreef
de Wethouder mij, ik weet er geen middel tegen. Overigens waren
bijv. de timmerlieden, die met de regeling 23 cent per uur hebben
gekregen, daarmede zeer ingenomen.