DONDERDAG 21 FEBRUARI 1895. 11 haalde artikel zoozeer in aanmerking komt, want het is niet altijd te berekenen wat iets aan de gemeente kost. De Voorzitter. Voor elk speciaal geval kan natuurlijk niet juist berekend worden wat aan een werk ten koste is gelegd; daarom moet eene globale rekening worden gemaakt. Men moet zeggen: de gemeente trekt zooveel aan recognitiën en besteedt zooveel aan alles gezamenlijk. Art. 254 van de Gemeentewet is dus hier zeker van toepassing en de Koninklijke goedkeuring zou aan het tarief kunnen worden onthouden, wanneer van dit art. al te veel werd afgeweken. Ik geef toe dat wanneer eene groote fabriek eene prise d'eau heeft uit onze grachten, f 3 daarvoor te weinig is, maar men vergete niet dat er tal van kleine inrichtingen zijn, voor wie een veel hooger tarief een groot bezwaar zoude zijn. De heer De Sturler. De heer Du Rieu oppert bedenkingen of het tarief wel hoog genoeg is, raag ik hem daarop antwoorden dat- als men het oude met hel nieuwe tarief vergelijkt, sommige artikelen aanmerkelijk verhoogd zijn, zooals bijv. n®. 7 het houden van eene schuitenhuis wat van f 2.50 op 10 is gebracht, terwijl het doen loozen van vuil water vroeger met f 1.50 werd belast en thans met 5. Zooals de heer Du Rieu zal opmerken zijn sommige nummers meer dan verdubbeld. De heer Driessen. Heeft dit nieuwe tarief ook terugwerkende kracht, zoodat het van toepassing wordt ook op vroeger verleende vergunningen? De Voorzitter. Het nieuwe tarief is ook, zooals blijkt uit de ar tikelen 2 en 3, toepasselijk op de reeds verleende vergunningen. Er behoeft geene nieuwe vergunning te worden gevraagd, maar het ver hoogde tarief treedt dadelijk in werking; de vergunning blijft, maar de ontvanger komt slechts met een hooger rekening. De heer Du Rieu. M. d. V.l Na al het gehoorde blijf ik toch van meening dat het tarief ontzettend laag is. De Voorzitter. Stelt u dan amendementen tot verhooging voor. De heer Fockema Andreae M. d. V.! Onder n°. 10 lees ik: »Voor het hebben van een riool lot ontlasting van vuil of water, voor een jaar of korter f 5". Daarop volgt: «Voor het hebben van privaat- riolen is geen belasting verschuldigd". Is het nu de bedoeling dat voor zulk een privaatriool ook belasting moet worden betaald, wan neer er tevens ander vuil of water mede ontlast wordt? De Voorzitter. Dat is niet de bedoeling, want. dat is niet uit te maken of te constateeren. De heer Hasselbach. Het is altijd de bedoeling geweest om het vuile water van de fabrieken niet door de privaat-riolen te doen ontlasten, omdat hel vuile water van de fabrieken dikwerf zeer heet is, wat tot groote last aanleiding zoude geven voor de huizen aan de riolen verbonden. Daarom moet vuilwater uit fabrieken afzonderlijk in de grachten worden geloosd. Het voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XIV. Idem tot vaststelling van bepalingen omtrent minimum-loon en maximum-arbeidstijd in bestekken. (Zie Ing. St. n®. 36.) De heer Stadhouder. M. d. V.! Niets gaat mij, evenals ieder onzer, meer ter harte dan het lot van den werkman; daarom heb ik met attentie den uitslag van het onderzoek van het Dag. Bet tuur nage gaan en vond aanleiding om deze zinsnede te weerleggen; «nu leiden «het stelsel van aanbestedingen en de groote concurentie welke daar- «mede gepaard gaal, er van zelf toe, dat de aannemer de vaak al te «lage aannemingssora tracht goed te maken door latje loonen en boven- «matigen arbeidsduur. Op de materialen kan dit voordeel niet ver- «kregen worden, zoodal het alleen moet gevonden worden op de «loonen waarvan bekrimping mogelijk is door het overgroot aantal «werklieden, die liever voor een te gering loon werken dan werkloos «te blijven." Vooreerst arbeidsduur boven de krachten kan nooit voordeelig zijn ik deel ook niet de zienswijze dat alleen voordeel op de loonen kan be haald worden, voordeel kan behaald worden door actief optreden van den aannemer. Als bewijs kan dienen dat ik onlangs tot den aannemer van een groot werk dat beneden de raming was aangenomen, zeide, dat zal je geld kosten. Mij werd toen verzekerd dat materiaal door groote concurrentie volgens bestek kan gerekend worden; de loonen echter niet zoo juist. Hoofdzaak is een geregelde gang in hel werk, dat de eene werkman niet op den ander behoeft te wachten, dat er orde heerscht door goed toezicht. Bekrimping van loon werkt slecht, be kwame werklieden en goed loon, dal is de weg Dit waren de woorden die mij door den aannemer werden gezegd. Dus bekwame werklieden en goed beloond. Mij zal toch worden toegegeven dat daaraan iets mankeert, hoog loon toekennen aan onbekwamen werkt slecht. Als men de toestanden nagaat dan zijn er werklieden waarvoor de bazen alles in het werk stellen tot werkverschaffing in den zooge noemden stillen tijd en hun goed loon uitkeeren; het zijn dezulke waarvan men kan zeggen, dal zij tot den kleinen burgerstand be- hooren en niet tot degenen die zich tot ontevredeuheid laten aan- zetten. Nu volgt een soort losse werklieden; het zijn de zulke die dan hier dan daar werken en zeker hooge eischen stellen, omdat zij ge bruik maken van de concurrentie-aannemers, die op tijd hun werk moeten afleveren en meestal gedwongen worden aan de eischen die hun gesteld worden te voldoen. Dan volgen de minder bekwame werklieden, die, voor zoover zij door hun gedrag geschikt zijn, door de bazen gebezigd worden voor dat soort werk waarvoor niet altijd hoog loon kan bedongen worden. Dit overwegende kan ik niet begrijpen hoe "men tot eene bepaling van minimum loon kan geraken. Ik kan best begrijpen dat men tot een maximum arbeidstijd kan besluiten om reden zooals ik voorop stelde, dat arbeidsduur boven de krachten nooit voordeelig kan zijn. Naar mijne ondervinding en beste overtuiging is deze beweging schadelijk voor den werkman, en daarom moet ik de vraag of het wcnschelijk is om in de bestekken en voorwaarden van aanbestedingen van gemeentewerken, bepalingen op te nemen omtrent minimum-loon ontkennend beantwoorden. De Voorzitter. Verschillende sprekers hebben nog het woord ge vraagd, maar er is eene motie van den heer Van Hamel bij mij in gekomen tol verdaging van de discussie over deze zaak. Ik geef thans het woord aan den heer Van Hamel tot toelichting van zijne inolie. De heer Van Hamel. M. d. V.! Het onderwerp dat met dit voor stel aanhangig wordt gemaakt, is zoo omvangrijk, en geeft aanleiding tot zoovele uiteenloopende beschouwingen, dat het mij voorkomt, dat de Gemeenteraad, alsvorens over dit voorstel te discussicercn en een beslissing te nemen, de zaak wel van alle kanten mag bekijken. Nu hebben wij dezer dagen een bericht gezien in de couranten, dat te Utrecht eene Raadscommissie een verslag heeft uitgebracht over het onderwerp, dat ons hier bezig houdt. Dat rapport is verschenen; ik weel niet of de heeren leden van dezen Raad daarvan kennis hebben genomen, maar het komt mij voor, dal, voor zoover zij dit niet deden, het wel de moeite waard is dit alsnog te doen. Ik wil wel bekennen dal ik ik heb het eergisteren gekregen geen tijd heb gehad er meer in door te dringen. Bovendien zal in de Tweede Kamer de motie-Gcrritsen aan de orde komen. Het komt mij voor, dal de bespreking in de Kamer op ver schillende punten heel wat licht kan verspreiden, dat ik wil het wel erkennen mij nog in deze ontbreekt. Ik zou dus gaarne zien dat men de behandeling van dit voorstel verdaagde lot eene volgende vergadering als dat mogelijk was, of, wanneer de zaak in de Tweede Kamer dan nog niet ter sprake mocht zyn gekomen lol de daarop volgende vergadering. De zaak is niet zoo urgent of kan nog wel een week of 4, 5 wachten, vóór dat men daarover een beslissing neemt. De heer Drucker. Hetgeen de lieer Van Hamel daar zeide en de door hem voorgestelde motie geven mij aanleiding tol eene enkele opmerking. Wanneer een lid van den Raad zegt, dat hij over eene quaestie die aan de orde is, gaarne nog een dag of 14 zou willen nadenken,* geloof ik dat bet in dezen Raad en mij dunkt wel in iederen Raad de gewoonte is zoo beleefd te zijn de zaak te verdagen. Ik heb als zoodanig tegen de motie van den beer Van Hamel niet het minste bezwaar, maar wei tegen de toelichting daarvan. Wanneer wij besluiten de zaak te verdagen, totdat zij is behandeld in den Raad van Utrecht en in de Tweede Kamer, en wij komen dan bier terug, nadat die twee verhandelingen hebben plaats gehad, dan is er hoogst waarschijnlijk weder eenzelfde reden de zaak opnieuw te verdagen. Want dan zal wellicht verschenen zijn een allerbelang rijkst rapport van eene Commissie uit den Raad te Middelburg, welke dezer dagen benoemd is om deze quaestie te onderzoeken. En dan zullen er misschien weder leden van den Raad zijn die zeggen: wij zouden eerst gaarne weten wat er in dat rapport staat, of wat daar omtrent in den Raad te Middelburg zal worden verhandeld. Daar toch heeft men zich speciaal met de vraag beziggehouden en wat zal daar dus een licht schijnen! Is daarop een paar maanden gewacht, dan zal waarschijnlijk in eene andere stad de quaestie weder behandeld worden, en zullen er hier allicht leden zijn die het interessant vinden ook het daar verhandelde af te wachten. Langzamerhand nadert dan de tijd dat de quaestie besproken zal worden in de vereeniging voor statistiek, en die be raadslaging zal dan weder volgens menigeen bijzonder interessant beloven te worden. De heer Van Hamel wil nu wachten tot dat de zaak in Utrecht is behandeld, maar de Raad van Utrecht heeft dezelfde reden om te zeggen: in Leiden heeft men zoo'n knappen Raad, laten wij eerst eens afwachten wat daar gezegd wordt. En zoo kan de een op den ander gaan wachten. Hel betreft hier volstrekt geene nieuwe zaak, zij is reeds 2J jaar aanhangig en bovendien in allerlei vergaderingen en publieke lichamen besproken. Ik geloof dus dat nu ook de lijd voor eene beslissing is genaderd. Evenwel, ik herhaal dit, zal ik mij in bet allerminst niet verzetten tegen een uitstel van 14 dagen. De heer Van Hamel. Ik doe den heer Drucker alleen opmerken dat ik niet heb gevraagd met de behandeling van deze zaak te wachten totdat ze in den Raad van Utrecht is behandeld. Ik heb alleen gesproken van eene lezing van het pas verschenen rapport van de Ulrechlsche Raadscommissie. De heer Juta. Ik zou den heer Van Hamel wel de vraag willen stellen of in zijne motie nu ook ligt opgesloten de stilzwijgende con ditie dat wij met de behandeling van het voorstel hier in den Raad moeten wachten totdat de motie van den heer Gerritsen in de Tweede Kamer is behandeld. Is dit de bedoeling dan zal de zaak wellicht voor onbepaalden tijd uitgesteld worden, want er zijn in de aanstaande zitting van de Tweede Kamer zoovele gewichtige zaken te behandelen, dat ik het sterk betwijfel of de motie wel spoedig aan de orde zal komen. In elk geval toch niet binnen 14 dagen en over 14 dagen zullen wij derhalve even ver zyn als nu. De heer Cock. M. d. V.l Ik ondersteun zeer gaarne de motie van den heer Van Hamel. Het geldt hier eene zaak zoo gewichtig en van zoover strekkende gevolgen, dat wij wel mogen trachten ai dat licht te bekomen wat wij mogelijker wijze kunnen verkrijgen. Daarmede is echter nog niet gezegd dat wij moeten wachten op elke bespreking van de quaestie in andere gemeenteraden. De heer Juta meende dat de motie van den heer Gerritsen in de Tweede Kamer niet zoo spoedig aan de orde zoude komen, ik geloof echter gelezen te hebben dat zij tot een van de eerste onderwerpen zoude behooren welke behandeld worden

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 3