s\ ongeveer 7 M. Immers niet alleen is tot daar de klei van één soort blauw en zanderig, doch ook op die hoogte vonden wjj duidelijk overblijfselen van bouwwerken in het bewerkte hout. Dit hout is ten dcele met zorg, hoewel eenvoudig bearbeid, vooral een balk, met groef bewerkt en van gaten voor houten pennen voor zien, waarop een stijl bevestigd was, is als een gedeelte van een houten gebouwtje te beschouwen. Ook de schaapbeenderen geven aanleiding te gelooven, dat op deze hoogte lijdelijk de ophooging is gestaakt. Later is die ophooging voortgezet met klei van een andere plaats, waarmede ook allerlei puin vermengd was. Dat in de blauwe klei nog een boschjc takken en eenig onbewerkt balkhout werd aangetroffen, is niet in strijd met onze veronderstel ling; beide kunnen tjjdens de werkzaamheden daar zijn gebracht, het eerste b. v. als brandstof, het balkhout ten dienste der werk zaamheden. Om eenigzins den tijd der ophoogingen te bepalen, is uiterst moeie- lijk; wij kuunen slechts mededcclen, dat onze aanvankelijke meening, ais zou de burchtheuvel, uit den tijd der Romeinen dagteekenen, verzwakt is. Immers waar deze een natuurlijke of kunstmatig verkregenc terp benuttigden, was het om daarop een wachthuis te bouwen; deze ge bouwen waren gewoonlijk met pannen gedekt: brokstukken van der gelijke pannen, wijzen vaak in gezelschap van scherven, vaatwerk, munten enz. de plaats van een Romeinschc wachtpost aan; op den Burcht niets van dit alles, en zoude daaruit in het algemeen geen conclusies zijn te trekken, voor den Burchtheuvel, naar onze meening wel, daar die wachtpost zou moeten geslaan hebben op de blauwe klei en de overblijfselen later zouden bedekt geworden zijn, door ongeveer 5 M. grond, dus veilig bewaard. Verder zijn wij geneigd te gelooven, dat de heuvel dagteekent uit de 9e eeuw, toen in deze landen aan de mondingen der rivieren talr|jke houten wachttorens op terpen werden gebouwd. Toen later, vermoedelijk in de 12e eeuw, het eerste steenen kas teel op den terp werd geslicht, in navolging van het Normandische chateau motte (zie de bijdragen over den Burcht te Leiden in het Bouwkundig Tydschrift van 1890 van den 3en ondergeteekende) heeft men vermoedelijk den heuvel eerst verhoogd met de gele klei. Omtrent het kasteel zelf, hebben de ontgravingen helaas, niets ge leerd. De oude fundeeringen zjjn vermoedelijk opgeruimd bjj het maken der waterkelders en men kan het slechts betreuren, dat toen maals daaraan niet meer aandacht is geschonken. Ten slotte nieenen wjj Uwe aandacht te moeten vestigen op de wenschelijkheid, de bijgevoegde teekeningen met die welke t|jdens de herstelling van de burchtmuren werden gemaakt, een veilige plaats aan te wjjzen in het gemeente-archief, in de hoop, dat nog eenmaal, meer licht over de geschiedenis van dit oude monument moge opgaan. Aan den Raad W. Plette. der gemeente Leiden. W. N. Du Rieu. D. E C. Knuttel. N\ 6-1. LICHTSTERKTE. Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van 1824 Februari 1895. Datum. Uur. Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen. 1 Feb. 18 6.8.45 7 16.6 2 19 68.45 8 16.8 3 20 6.8.30 7 16.4 4 21 67.45 8 16.8 5 22 6.8.30 7 16.4 6 23 68.30 8 16.6 7 24 6.8.30 8 16.6 Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Moré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1895 | | pagina 3