I
houdt, het getal onderwijzers of onderwijzeressen in de twee vorige,
artikelen bedoeld, by gewijzigde behoefte, te vermeerderen of te ver
minderen.
Op de Jongensschool 1ste klasse doet zich nu het geval voor dat
met hel oog op liet aantal leerlingen (148) behalve den eersten onder
wijzer, slechts behoefte is aan zes onderwijzers.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging te besluiten
dat op de Jongensschool lsle klasse hel hoofd der school, behalve
door een eersten onderwijzer met bevoegdheid tot het geven van
onderwijs in de Fransche taal, wordt bijgestaan door zes onderwijzers
waarvan althans drie tweede onderwijzers en dat van deze onder
wijzers vier bevoegd moeten zijn lot het geven van onderwijs in de
Fransche taal.
Zoodra later de behoefte aan uitbreiding van het onderwijzend per
soneel mocht blijken, zal U daarvan mededeeling worden gedaan met
voorstel om tot vermeerdering van het aantal onderwijzers over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 19. Leiden, 14 Januari 1895.
Naar aanleiding van het in onze handen gesteld hierbij overgelegd
verzoek van hel Collegium van het Leidsche Studentencorps om de
Ruïne te mogen inrichten als Feestterrein voor de aanstaande Lustrum
feesten hebben wij de eer U mede te declen dat wij daarvan mede
deeling hebben gedaan aan den Minister van Binncnlandsche Zaken,'
omdat de Ruïne aan het Rijk is afgestaan ten behoeve van de op
richting van Akadcmische gebouwen en dat Z.Ex. ons heeft bericht
dat tegen het in gebruik afstaan van het park op de Ruïne ten voor
schreven einde geen bezwaar bestaat onder dezelfde voorwaarden
waaronder krachlens Raadsbesluit van 13 Februari 1890 het terrein
is afgestaan voor de Lustrumfeesten van dat jaar.
Vermits bij ons College evenmin bezwaar bestaat tegen de inwil
liging van het verzoek geven wij Uwe Vergadering in overweging
aan het Collegium van het Leidsch Studentencorps vergunning te
verleenen om het park op de Ruïne in te richten tot Feestlerein
voor de Lustrumfeesten van dit jaar, met afsluiting van hel Park
op de wijze als bij vorige Lustrumfeesten het geval was en om het
Feestgebouw te plaatsen aan de zijde van de Raamsteeg tusschen de
beide schoollokalen, een en ander met in achtneming van de door
Burg. en Weth. te geven voorschriften en onder bepaling dal de
kosten verbonden aan het herstellen van alle aan het Park veroorzaakte
schade ten laste komen van het Collegium.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den EdelAchtb. Raad der gemeente Leiden.
De ondergeteekenden W. A. Kuenen, B Mackay, C Feith, J. J. Van
der Leeuw en P. C. Loopuyt, allen studenten aan 's Rijks lloogeschool
te Leiden, respectievelijk praeses, ab-actis, quaestor, assesor I en as
sessor II van het Collegium Civitalis Academicae Lugduno üalavae
Supremum en aldus vertegenwoordigende het Leidsch Studentencoips
nemen de vrijheid het volgende aan hel oordeel van Uw College te
onderwerpen;
dat het Leidsch Studentencorps ter viering van het 64c lustrum
der Leidsche lloogeschool behoefte heeft aan een feestgebouw;
dat hel wenschelijk is én voor het Corps én voor de Leidsche
burgerij een dergelijk gebouw te plaatsen binnen de gemeente Leiden
dat de daarvoor benoodigde ruimte binnen de gemeente Leiden
nergens anders te vinden is dan op de Ruïne;
dat hel Leidsch Studentencorps zich verbindt het terrein, voor
zoover dit mogelijk zal blijken in den vorigen staat te herstellen en
ter voorkoming van beschadiging het plantsoen in de onmiddellijke
nabijheid van hel feestgebouw te omrasteren.
Redenen waarom ze Uw EdelAchtbaar College eerbiedig, doch
dringend verzoeken, aan het Leidsch Studentencorps de vergunning
te verleenen tot het plaatsen van een feestgebouw op de in 1890 daar
door ingenomen ruimte tusschen het Gymnasium en de Hoogere Bur
gerschool voor Meisjes en op dezelfde wijze als dit bij de vorige
lustrumfeesten is geschied en met den bouw den len Maart een aanvang te
maken.
Tevens verzoeken zij Uw College het park op de Rnïne te mogen
omheinen en van 1 Juni tot 8 Juli 1895 aan de vertegenwoordigers
van het Leidsch Studentencorps het recht te verleenen, daarbinnen
den toegang te weigeren aan ieder (niet tol de Leidsche politie be-
hoorende), die daartoe van hen geen vergunning zal hebben bekomen.
Leiden, November 1894. W. A. Kueinen, Coll. h. t. praeses.
Volgen de namen van 4 adressanten.
N°. SO. Leiden, 21 Januari 1895.
Bij Raadsbesluit van 5 Maart 1891 werd de volgende regeling vast
gesteld ten aanzien van het aantal Inspecteurs van politie en hunne
bezoldiging:
Er zullen in de gemeente Leiden bij de politie worden aangesteld
•een Hoofdinspecteur op eene bezoldiging van 1300 minimum, telkens
•na twee jaren te verhoogen met f 100, totdat een maximum van
1500 zal zijn bereikt;
•twee Inspecteurs op eene bezoldiging van f 1000, op gelijke wijze
•te verhoogen tot een maximum van f 1300;
•een Inspecteur op eene bezoldiging van f 500".
De jongste Inspecteur, wiens bezoldiging 500 bedraagt, is tevens
belast met het toezicht op de honden tot richtige invordering der
belasting en geniet daarvoor eene vaste jaarwedde van 200 benevens
10 pCt. van de opbrengst dier belasting over 189 i bedragende f 292 50
Hij genoot dus over hel jaar 189 in hel geheel ongeveer /990 tracteinent.
Feitelijk wordt de jongste Inspecteur geheel voor politie- en justi-
cieelezaken gebruikt en wordt het toezicht op de hondenbelasting
waargenomen door) een der agenten 2c kl., die daarvoor van den
jongslen Inspecieutj 1 pCt. van de opbrengst der hondenbelasting
ontvangt.
Inderdaad dus wordt de opbrengst der hondenbelasting alleen als
maatstaf genomen om de wisselende jaarwedde van den jongstcn
Inspecteur te bepalen, terwjjl het toezicht op die belasting wordt
opgedragen aan een agent van politie, die daardoor gedurende eenige
maanden gedeeltelijk aan zijn gewonen dienst wordt onttrokken.
Aan dien onregelmaligen toestand wenschcn wij een einde te zien
maken.
Üe gelegenheid biedt zich daartoe aan, nu door de benoeming van
den Inspecteur van politie J Romancsko lot algemecnen markt- eu
havenmeester eene vacature is ontstaan als Inspecteur van politie,
welke door den Burgemeester zal vervuld worden door aanstelling van
den jongslen Inspecteur Reyenga.
In verband met een bij de behandeling der begrooting voor het
jaar 1895 aangekondigd voorstel tot reorganisatie van de politie komt
hel wenschelijk voor de betrekking van Inspecteur van politic, door
de bevordering van den heer Reyenga openvallende, niet te vervullen.
Zooals door den Burgemeester, als hoofd der politie, bij de be
handeling der gemeentebegrooling in de afdeelingen is medegedeeld,
kleven volgens zijne meening aan de tegenwoordige organisatie van
de politie voornamelijk twee gebreken aan.
Vooreerst laat de controle op de agenten 3e klasse, nu uitgeoefend
door 4 agenten le en 8 agenten 2c klasse veel te wenschcn over.
Zonder te kort le doen aan de verdiensten van de agenten le en
2e kl., onder wten goede krachten worden aangetroffen, is liet
zeer verklaarbaar, dat die controle, nu zij wordt gevoerd door be
ambten, die in stand en ontwikkeling doorgaans weinig hooger slaan
dan de geconlroleerden, niet al le streng is. Hij, die heden gecon
troleerd wordt, moet morgen op zijne kameraden controle uitoefenen.
De afstand tusschen hen is te gering dan dat hier van ernstige con-
tróle sprake kan zijn. De ervaring leert dan ook, dal, behoudens
zeer enkele uilzonderingen, van de conlróle door de agenten le en
2e kl. op de agenten 3e kl. weinig te bespeuren valt.
En het is allernoodzakelijkst, dat op de agenten 3e kl. een behoorlijk
en gestreng toezicht wordt gehouden, dat nu, behalve op den Com
missaris van politie, hoofdzakelijk neerkomt op de Inspecteurs van
politie, die bovendien met administratieve en justitieele werkzaamheden
overladen zijn.
Verbetering kan alleen worden aangebracht door wjjziging van
de beslaande organisatie, hierin beslaande, dat de contróle wordt
opgedragen aan beambten, die in ontwikkeling en beschaving boven
de agenten van politie slaan en die dan ook beter dienen bezoldigd
te worden om eene geschikte keuze te bevorderen.
Om dit denkbeeld le verwezenlijken zou moeten worden overge
gaan tot de aanstelling van 4 controleurs van politie, uilsluitend met
de conlróle over de agenten belast. Aan hen zou moeten
worden toegekend eene jaarwedde van f 800 met vergoeding van
100 'sjaars voor klccding. Zonder twijfel zullen voor die jaarwedde
geschikte controleurs te vinden zijn.
Eene dergelijke regeling zou ook ten deele te geraoet komen aan het
tweede gebrek van de tegenwoordige organisatie, het onvoldoende
van het aantal agenten voor den straatdienst beschikbaar.
Het corps agenten bestaat thans uit 4 agenten le klasse, van wien
2 roet speciale diensten, recherche en toezicht op de uitvoering van
verschillende rijkswetten belast zjjn.
8 agenten 2e klasse
40 agenten 3e klasse.
Wordt de conlróle aan 4 Controleurs van politie opgedragen, dan
komen derhalve 10 agenten voor den gewonen dienst beschikbaar,
daar 2 hunner met speciale diensten moeten belast blijven.
Aan de onvoldoende sterkte van hel personeel zal dan nog wel
niet ten volle zijn te gemoet gekomen, doch met oog op de belangrijke
uitgaven aan eene groolere uitbreiding van het personeel verbonden
zouden wij voorloopig de proef willen nemen in hoever op deze
wijze in den dienst behoorlijk kan worden voorzien.
Door de inkrimping van het aantal Inspecteurs, die noodwendig met
het algemeene toezicht, ook over de aan le stellen Controleurs moeten
belast blijven, zal hunne taak natuurlijk worden verzwaard.
Ook met het oog op de steeds toenemende vermeerdering hunner
werkzaamheden en de tractementen in andere gemeenten van geljjken
rang uitgekeerd, zou eenige verhooging hunner jaarwedde, b. v. met
100, niet onbillijk zijn.
Bovendien is de aanstelling van een klerk op het politiebureau,
voornamelijk voor het overschrijven van de processen-verbaal en andere
stukken, reeds lang zeer noodzakelijk.
Door aanstelling van een gepensioneerd onderofficier op eene jaar
wedde van ten hoogste 300 zou hierin kunnen worden voorzien.
Mocht bovenstaande regeling de goedkeuring van Uwe Vergadering
wegdragen, dan zal nog uioelen voorzien worden in het toezicht op
de hondenbelasting, tengevolge van de opheffing van de betrekking
van den jongslen Inspecteur van politie.
Voor de richtige invordering dier belasting is het volstrekt nood
zakelijk, dat met dit toezicht niet belast worde een burgerlijke be
ambte, doch een politiedienaar, die, zooals de ervaring leert, meer
gezag kan uitoefenen, waardoor niet weinig wordt toegebracht aan
de verhooging der opbrengst.
De politiebeambte, die met dit toezicht reeds langen tijd is belast,
de agent van politie 2e kl A. Grijzen, toonde tol dusver daarvoor eene
buitengewone geschiktheid te bezitten
Wij wenschcn hem dat toezicht bij voortduring op te dragen en
hem, behalve zijne gewone jaarwedde ad ƒ600. eene wisselende bjj*
drage ad 4 pCt. van de opbrengst der hondenbelasting toe le kennen,
zoodal zijn inkomen iets meer dan f 700 zal bedragen.
Aangezien echter het toezicht op de hondenbelasting niet het ge-
heele jaar moet worden uitgeoefend, doch voornamelijk in de maanden
Februari en Maart voortdurend en in Juli en in September telkens 2 g