DONDERDAG IS OCTOBER 1S94. 93 Raad was om'zich tc verbinden voor 1500 jaarlijks, wanneer aan iwec voorwaarden werd voldaan, nl. wanneer de Commissie den Schouwburg goed beheerde en wanneer zooals telken jare uit de rekening kon blijken de zaak geen te groote winsten afwierp. Wan neer de aandeelhouders eene behoorlijke rente ontvingen zou er geen subsidie worden gegeven, want dan was dit niet noodig. L)oeh de Raad moest zich bovendien de bevoegdheid voorbehouden de subsidie in te trekken, wanneer de coinedie niet goed geadminis treerd werd, ol wanneer zooals het vroeger gebeurde de orde daar zoo zeer werd verstoord, dat geen fatsoenlijk mensch zich in de comedie kon vertoonen. Ik heb de zaak nu nog eens goed nagegaan en ben zooahi vroeger en zooals de heer De Goeje in zijne be kende nota zoo juist heeft uiteengezet weder tot deze conclusie gekomen, dat als ik persoonlijk eene dergelijke verplichting ooit had op mij genomen, ik als eerlijk man mij zou schamen er op terug te komen. Nu zegt de lieer Van Kempen, de omstandigheden kunnen veran deren. Doch ontheft dit van de nakoming ecner zedelijke verplichting Bovendien, al moeten wij zeker zuinig bcheeren, toch verkeert de gemeente Leiden gelukkig nog niet in zulk een toestand, dat zij geen subsidie van f 1500 voor den Schouwburg zou kunnen uitgeven. Tegenover het gezegde van de heeren Van Kempen en Van Hoeken dat de subsidie een kwelling is voor vele stadgenooten, zou ik willen zeggen, dat het voor andere stadgenooten eene kwelling zoude zijn, wanneer de subsidie, waartoe de gemeente zedelijk verplicht is, niet meer op de begrooting voorkwam. Voor mij althans zou het eene kwelling zijn, als de gemeente Leiden ooit vergat hare zedelijke ver plichtingen na te leven. De heer Zillesen. Nog een enkel woord naar aanleiding van het geen de heer Van Kempen gezegd heeft, dat wij alle heil kunnen verwachten van een knappe Schouwburgeominissie, die wanneer zij eenmaal weet, dat zij na drie jaren geen subsidie meer ontvangt, hare berekeningen en plannen wel zoo zal maken, dat zij de subsidie ook niet meer noodig heeft! Ik zou hier in herinnering kunnen brengen het bekende «point d'argent, point des suisses''. Kan men niet over voldoende middelen beschikken, dan kan noch een schouw burgcommissie noch een ander ligchaam, hoe knap ook, eene zaak levens vatbaarheid bezorgen. Ik zou hier nog kunnen bijvoegen, dat de subsidie, die de gemeente Leiden geeft, waarlijk niet zooveel betee kent in vergelijking van hetgeen andere steden geven. Ik voor mij blijf dus, totdat er overwegende bezwaren zich mochten opdoen, gestemd voor het uitkeeren van eene subsidie tol het bedrag van f 1500. De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik stel voor de discussie over dit artikel te sluiten. Mij komt het voor, dat voor de oudere leden van den Raad de discussie tot nu toe behalve het voorstel van den heer Van Kempen niets nieuws heeft opgeleverd en een ware kwelling dreigt te worden. Uit consideratie voor de jongere leden van den Raad behoorden wij het voor en tegen in deze zaak dus nogmaals aan te hooren, maar mij dunkt, dat wij nu allen wel voldoende op de hoogte zullen zijn. De Voorzitter. De gewoonte brengt mede, dat eerst nog het woord wordt gegeven aan dengene, die het amendement heeft voor gesteld. Verlangt de heer Van Hoeken dus nog het woord over zijn amendement? De heer Van Hoeken. M. d. V.De zaak is zoo bekend, dat ik het niet noodig acht er nog iets aan toe te voegen. De motie van den heer Zaaijer wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Het amendement van den heer Van Hoeken wordt met 15 tegen 12 stemmen verworpen. Tegen hebben gestemd de heeren: Hasselbach, Siegenbeek van Heukelom, Zaaijer, Zillesen, Drucker, Van Kempen, Driessen, Kaiser, Fockema Andreae, Kroon, Du Riëu, Le Poole, De Goeje, De Vries en Van Hamel. Voor hebben gestemd de heeren: Van Lidth de Jeude, Dekhuyzen, De Sturler, Stadhouder, Van Dissel, Verhey van Wijk, Pera, Cock, Verster van Wulverhorst, Juta, Van Hoeken en Kerstens. Volgn. 170 wordt in stemming gebracht en aangenomen met 16 tegen 11 stemmen. Voor stemden de heeren: Hasselbach, Siegenbeek van Heukelom, Zaaijer, Zillesen, Van Dissel, Drucker, Van Kempen, Driessen, Kaiser, Fockema Andreae, Kroon, Du Rieu, Le Poole, De Goeje, De Vries en Van Hamel. Tegen stemden de heeren: Van Lidth de Jeude, Dekhuyzen, De Sturler, Stadhouder, Verhey van Wijk, Pera, Cock, Verster van Wul- horst, Juta, Van Hoeken en Kerstens. De Voorzitter. Verlangt de heer Van Kempen zijne motie nog in stemming gebracht te zien? De heer Van Kempen. Dank u, M. d. V., ik zal liever later een afzonderlijk voorstel indienen. Beraadslaging over Volgn. 171. Aankoop van inschrijvingen op het Grootboek der Nat. Werk. Schuld. De heer Drucker. M. d. V,Bij dezen post doet zich de bekende quaestie voor, of behoorlijk is geregeld de aflossing van de kapitalen, door de gemeente aan de gasfabriek geleend. Burg. en Weth. zeggen in hun antwoord op het Seclieverslag: «het is ons voorgekomen dat het bedrag dat jaarlijks voor aflossing wordt bestemd niet onvoldoende moet worden geacht.'' Die meening wordt dan verder toegelicht met verschillende cijfers. Nu wil ik wel verklaren, dat naar mijne meening die aflossing wer kelijk voldoende is, nu ik de cijfers zoo bij elkander zie. Gaat men rekening houden met de mogelijkheid, dat over 10 jaren het gas zal hebben uitgediend en overal is vervangen door eleclrisch licht of door een ander nog uit te vinden licht, ja dan is de aflossing na tuurlijk niet voldoende. Maar ziet men van dergelijke mogelijkheden af en stelt men de Gasfabriek gelijk met andere ondernemingen, dan geloof ik dat de aflossing voldoende is. Maar, M d. V., willen wij nu ontgaan het gevaar dat even als over Volgn. 170, ook over dit nummer ieder jaar opnieuw wordt gediscus sieerd, dan ineen ik dat het werisclielijk zou zijn, eenmaal het ver leden al le sluiten en te zeggen: wij hebben de zaak nagegaan, goed onderzocht en de Raad besluit nu jaarlijks zooveel af te lossen als blijkens dat onderzoek voldoende is te achten. Nemen wij na be hoorlijk overleg waarop ook afwijkende rneeningen zich kunnen doen liobren zulk een besluit, dan zal de zaak voor goed geregeld zijn, totdat opnieuw geld in de Gasfabriek wordt gesloken. Breekt die tijd aan, dan kan inen weder overleggen, hoe het cijfer herzien «•oct worden Laten wij evenwel de zaak zooals zij nu is, dan be staat er voortdurend aanleiding telkens opnieuw te onderzoeken, of de zaak correct geregeld is. Ik vraag, of Burg. en Weth. er bezwaar tegen zouden hebben hier omtrent een eenvoudig voorstel te doen, in den door mij aangegeven zin. De Voorzitter. Op zich zelf heb ik er niets tegen die zaak te regelen, maar er is ioch een bezwaar bij mij opgekomen. Onderstel eens dat de gehcele som is afgelost, zou U dan nog voort willen gaan met de aflossing? Er wordt thans afgelost f 10315 voor eene som van 206300 Er is reeds afgelost tot een bedrag van ƒ113000. Gesteld nu. dat wij tot eene geheele aflossing zijn gekomen, zouden er dan termen zijn, om nog met die aflossing voort tc gaan? En dit zal toch het geval zijn na 9 jaren als wij uw voorstel aannamen. De heer Drucker. Hel is ook mijne meening dat van de /"206300 op dit oogenblik wal veel wordt afgelost, maar van het overige lost men daarentegen le weinig al. Wanneer wij het door elkander slaan, kan ik wel medegaan met een jaarlijksche aflossing van ongeveer f 16000. Maar ook alleen, wanneer men eenerzijds het in de zaak gestoken kapitaal, anderzijds de jaarlijksche aflossing als één geheel beschouwt. Komt er later een oogenblik, waarop de nu te bepalen aflossing blijkt te groot te zijn, dan zijn Burg. en Weth. diligent ge noeg om bij den Raad te komen en te zeggen: de zaak moet herzien worden, zij is niet meer in orde. De Voorzitter. Ik heb geen antwoord gekregen op mijn vraag wat wij moeten doen, wanneer de aflossing voltooid is. Ik heb rijpelijk over de zaak nagedacht, ook nog na een onderhoud dat ik dezer dagen gehad heb met den heer Drucker. Maar er zijn eigen aardige moeilijkheden aan de zaak verbonden, door de verschillende kapitalen, die in de Gasfabriek gestoken zijn. Het verschil van per centage in de aflossing van de verschillende kapitalen, welke de ge meente in de Gasfabriek stak, is dunkt mij zeer juist. Wanneer de gemeente geld steekt in de Gasfabriek, zal de vraag, hoeveel per jaar moet worden teruggeven, afhangen van den aard der uitgaven. Wanneer men grond koopt zou het bespottelijk wezen, daarvan jaar lijks 5 pCt. al te schrijven, maar is het voor aankoop van machine- riën, van retorten enz., die uit den aard der zaak spoedig verslijten, dan is het zeer wenschelijk de daarvoor aangewende kapitalen binnen zulk een korten tijd af te lossen, dat de gemeente die kapitalen terugontvangen heeft, als de machineriën versleten zijn. Zoo moeten wij wel de verschillende kapitalen, die de gemeente in de Gasfabriek heelt gestoken met verschillende percentages aflossen. Het is bovendien historisch en derhalve ook van dien kant niet kwaad, dat het zoo blijft voortbestaan. Wanneer wij de zaak uitrekenen, zien wij dat de Gasfabriek aan de gemeente over het geheele kapitaal dat de gemeente van de Gas fabriek te vorderen heeft, door elkander geslagen jaarlijks 4| pCt. aflost. Wanneer wij daarbij in overweging nemen, dat bovendien jaarlijks f 13 a f 14000 uit de gewone ontvangsten van de Gasfabriek in het uitbreidings- en vernieuwingsfonds gestort worden, zoodat dus uit gewone ontvangsten wordt aangeschaft, waarvoor anders zou kunnen en moeten geleend worden, wanneer wij daarbij nog over wegen dat de gemeente hare gewone geldleeningen aan de obligatie- houders ook aflost, dus ook de in die geldleeningen begrepen kapi talen ten behoeve der Gasfabriek, dan kom ik tot de conclusie dat de Gasfabriek zeer ruim aflost. Op zich zelf zou ik geen bezwaar hebben tegen het denkbeeld van den heer Drucker om voortaan van de kapitalen die wij op dit oogenblik in de Gasfabriek hebben, f 16000 a 17000 jaarlijks af te lossen, maar wanneer later voor de Gasfabriek weder nieuw kapi taal mout worden opgenomen, zullen wij wederom voor het feit komen te staan dat van de ééne schuld zóóveel wordt afgelost, van de andere wederom een ander percentage, meer of minder, want zooals ik gezegd heb: alles hangt af van de vraag hoeveel de Gas- labriek jaarlijks moet teruggeven, en dit zal weder afhangen van de vraag waarvoor het geld noodig is. Is het kapitaal noodig voor zaken die spoedig verdwijnen dan zal eene hooge aflossing noodzakelijk zijn, geldt het zaken die 100 jaren en meer duren, dan kan met eene geringe aflossing genoegen worden genomen. We zullen dan toch weer moeten komen tot ongelijke aflossing over de verschillende ka pitalen en bovendien, het gaat toch niet aan voortdurend af te lossen f 16000, ook wanneer het geheele kapitaal, waarop die aflossing be trekking heeft, zal zijn afgelost. Ieder raadslid die de zaken goed inziet zal dit begrijpen. De heer Drucker. Ik geloof dat de tegenwoordige toestand alleen rationeel kan genoemd worden, indien men de aflossing beschouwt in haar geheel; wanneer men zegt; er zit alles te zamen zooveel geld in de gasfabriek, daarvan lossen wij in het geheel zooveel af. Maar wanneer men de tegenwoordige regeling der aflossing besdhouwt zooals zij is tot stand gekomen, dan blijft het wel een stuk historie, maar een treurig stuk historie. Verschillende malen toch zijn er voor de gasfabriek belangri.ke sommen geleend, waarvoor geen enkele aflossing van de gasfabriek voor de gemeente bedongen is. Dit stuk historie bewaart men ook, maar dat wilde ik nu juist liever niet bewaren, nl. dat leenen van belangrijke sommen zonder absoluut eenige afschrijving heeft plaats gehad voor zaken van zeer vergan- kelijkcn aard. Die geheele periode zou ik willen afsluiten en zeggen: nu hebben wij alles goed nagegaan en wij zijn tot de conclussie gekomen, dat eene jaarlijksche aflossing van ongeveer f 16000 voldoende is. Steken wij wederom geld in de gasfabriek, dan zullen wij dit cijfer hebben te herzien, waarbij gelet zal moeten worden op de omstandigheid,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 9