92
DONDERDAG 18 OCTOBER 1894.
Ik kon» derhalve tot de slotsom, dat ik de billijkheid van een ge-
leidelijke vermindering niet inzie en zal derhalve het voorstel sterk
ondersteunen, om èn dit jaar èn voortaan jaarlijks eene subsidie van
f 1500 te blijven uittrekken.
Dc beer ürucker. Voor mij is altijd in deze zaak een gewichtig
argument geweest de verplichting, die op de gemeente rust en die
door den heer De Goeje indertijd in een belangrijk stuk nader is
aangetoond.
Ik ben zoo even door het eerste gedeelte van het betoog van den
heer Van Kempen, die dit bewijs opnieuw heeft geleverd, versterkt
in mijne meening. Maar na dit betoog te hebben geboord wil de
heer Van Kempen een eigcriaardigen weg inslaan, en de verplichting,
zooals hjj bel noemt, «billijk afwikkelen."
Ik ben over die uitdrukking eenigermate verbaasd. Wanneer iemand
de verplichting op zich genomen heeft, jaarlijks een zekere som te
betalen en bij zegt dan plotseling: »nu ontvangt gij deze som nog
drie jaren, maar dan is het gedaan," dan kan ik zulks niet noemen
billijk afwikkelen. Hij kan het zoo noemen, maar de andere partij
en het publiek zal er dien naam niet aan geven.
De gemeente zou eigenlijk juist zoo bandelen, wanneer zij volgens
het voorstel van den heer Van Kempen te werk ging.
Er is eene verplichting, zoo oordeelt ook de heer Van Kempen; hoe
kan men nu zeggen: ik maak deze verplichting los door drie jaren
vooruit te zeggen, dat ik haar los zal maken Plotseling ophouden
met betalen, zou met het oog op de aangegane verplichting onrecht
vaardig zijn; maar deze onrechtvaardigheid zou ophouden, wanneer
wij drie jaren vooruit waarschuwden?
Kon nu de heer Van Kempen zijn motie zoodanig wijzigen, dat bij
Burg. en Weth. verzocht met het bestuur van den Schouwburg in
overleg te treden, om te komen tot iets anders, dan zou daartegen
m. i. niets zijn in te brengen. Zulk overleg zou dan kunnen leiden
tot eene «billijke afwikkeling." Maar wanneer wij eenzijdig een eind
maken aan ons subsidie dan kan de heer Van Kempen van zijn
standpunt dat ook ik deel dit moeilijk noemen eene billijke
afwikkeling.
Ik wil hieraan nog een enkel woord toevoegen. Wanneer wij de
subsidie intrekken, dan zal daarvan waarschijnlijk nog niet dadelijk
het gevolg zijn, dat de schouwburg verdwijnt. Daartoe zal denkelijk
wel eerst besloten worden, wanneer er door de aandeelhouders geld
bijgepast zou moeten worden. Maar het gevolg zal zijn, dat de aan
deelhouders, die thans jaarlijks een pover dividend krijgen, dan niets
meer zullen ontvangen. En dat, terwijl destijds de aandeelhouders
juist tot het nemen der aandeelen zijn overgegaan, omdat hun door
het subsidie der gemeente althans eenige rente werd in uitzicht
gesteld.
Van het standpunt van den heer Van Kempen zelf, kan de motie
zooals die door hein is geformuleerd niet worden aanbevolen.
De heer Driessen. M. d. V.! Ik wensch alleen te wijzen op eene
verkeerde opvatting die bij eenige leden sehijnt te beslaan als zoude
er geene controle plaats hebben op de opgevoerde stukken. Hoe het
tegenwoordig gaat weet ik niet, maar tijdens hel leven van den
heer De Laat de Kantcr werd nooit een stuk opgevoerd of 2, 3 dagen
van te voren werd daarvan kennis gegeven door den secretaris der
Commissarissen van den Schouwburg.
De heer Van Kempen. Ik heb de aangename taak om twee ge
achte sprekers te moeten beantwoorden waarvan dc een zegt: ik
begrijp den heer Van Kempen niet, de ander: de heer Van Kempen
is mij tegengevallen.
Het spijt mij zeer wanneer ik in iets tegenval. Men verwijt mij
dat, ofschoon ik de billijkheid van het subsidie erken, ik het toch
niet langer wensch te eontinueeren. Maar moet dan eene toezegging
voor de eeuwigheid gegeven worden? Wanneer men een geschreven
officieel contract heeft, dan weet ik wel dat dit niet eenzijdig kan
verbroken worden, maar waneer ik iemand heb toegezegd een don
gratuit, dan kunnen de omstandigheden toch zoo veranderen dat
men zegt: hoor eens! ik zie dat de omstandigheden niet meer toe
laten dien don gratuit verder te geven, ik zal echter deze zaak billijk
zien te schikken.
Ik deel de meening niet dat wanneer over 3 jaren bet subsidie
niet meer verleend zal worden, de Schouwburg niet zal kunnen
blijven bestaan; ik acht de Commissie voor den Schouwburg te be
kwaam dan dat zij in die 3 jaren niet de noodige maatregelen zou
kunnen nemen om den Schouwburg in het leven te houden. Met
mijn denkbeeld van langzaam afwikkelen bedoel ik niet langzaam
uitsterven, dit laatste heeft bij mij al heel weinig sympathie.
Wanneer de Schouwburgcommissie in 3 jaren niet in staat is zoo
danige maatregelen te nemen, dat de Schouwburg ook zonder subsidie
van 1500 kan blijven bestaan, dan zeg ik, aat het eene zwakke
Commissie is.
Wanneer het subsidie nu nog 3 jaren wordt gegeven, dan is er
ten slotte reeds 48000 door de gemeente geschonken, dat kan toch
niet altijd zoo blijven voortgaan. Men behoeft eene belofte niet te
verbreken, maar de omstandigheden kunnen zoo veranderen, dat
men niet meer in staat is zijne toezegging gestand te doen. Wordt
mijn denkbeeld gevolgd dan zullen wij de zaak op eene billijke en
rechtvaardige wijze tol een eind brengen.
De heer Jvta. Toen de heer Van Kempen voor de eerste maal
het woord voerde heeft het mij getroffen, dat hij bij de bestudeering
van al hetgeen vroeger over deze quaestie is te doen geweest, den
indruk heeft verkregen dat het subsidie was toegezegd jaarlijks en
dat ook niet voor 55000 aandeden zouden genomen zijn, indien
de aandeelhouders niet de zekerheid hadden, dat de gemeente jaarlijks
eene subsidie had toegezegd.
Ik geloof den heer Van Kempen tot andere inzichten te kunnen
brengen. In 1864 is wel een jaarlijksche subsidie aangevraagd, maar
ook zelfs Burg. en Weth. waren zoo overtuigd, dat dit niet in het
belang der gemeente kon zijn, en de gemeenteraad die aanvraag
onmogelijk kon toestaan, dat zij zelf het voorstel aan den Raad deden
de subsidie slechts voor 1 jaar loc le kennen.
Toen de opmerking gemaakt werd, dat de subsidie zou blijken
een jaarlijksche te zijn, werd dit door het Dag. Bestuur ontkend.
Wel was het. omdat de Commissie groote onkosten had gehad, mogelijk
dat de subsidie voorsbands. d. i. voor eenige jaren moest worden
toegestaan, maar men kon niet denken voor altijd.
Uitdrukkelijk is er gezegd, dat de Gemeenteraad telken jare als
de subsidie werd aangevraagd, geheel vrij zou zijn, om haar te voleeren
ja. dan neen. Van een zedelijke verplichting door het voorstel van
Burg. en Weth. of gedurende de discussie aan den Raad of den op
volgenden Raad opgelegd, is nergens gebleken.
Het zal mij hoogst aangenaam wezen als er iemand is, die kan
aantoonen, waar er sprake is geweest van de oplegging ecner zedelijke
verplichting aan de opvolgende leden van den Raad. Het is herhaal
delijk beweerd, maar nimmer aangetoond.
Dat de aandeelen zouden genomen zijn, omdat de aandeelhouders
dachten dal door de gemeente een jaarlijksche subsidie werd toege
kend, laat zich hieruit verklaren. Er is tegen het besluit van den
Raad in, om slechts voor één jaar subsidie te verleencn, in 1864,
terwijl er niets bekend was van betgeen de Gemeenteraad een
volgend jaar zou doen, aan alle Leidenaars die daarvoor in aanmer
king kwamen eene uitnoodiging gezonden om in te schrijven voor
een of meer aandeelen van 250, met de uitdrukkelijke vermelding
van een besluit van den Raad, nagenoeg met algemeene stemmen aan
genomen, dal jaarlijks eene ondersteuning zou gegeven woi'den.
Zulk een besluit is echter nooit genomen, en nu beweer ik, dat
degenen, die dergelijke circulaire aan hunne stadgenooten rondzenden,
ook de verantwoordelijkheid van dergelijke circulaire moeten dragen.
Het Raadsbesluit was uitdrukkelijk, dat de subsidie zoude zijn voor
1 jaar; de circulaire spreekt van «jaarlijksche."
Doch deze eerste circulaire was nog niet voldoende. In de tweede
van den 19 Januari 1865 werd de rente berekend, waarbij een jaar
lijksche toelage door de^ gemeente van 1500 werd in aanmerking
genomen.
Is daardoor nu eene zedelijke verplichting aan den Raad opgelegd?
Neen! wel aan dc heeren, die de circulaire rondzonden.
Ook in art. 12 van de acte van oprichting van de Schouwburg
maatschappij wordt gesproken van jaarlijks door het Gemeentebestuur
te geven subsidie.
lïit dien hoofde kunnen wellicht, zeer waarschijnlijk zelfs, aan
deelen zijn geplaatst, maar al die uitnoodigingen en voorspiegelingen
in de circulaire vermeld leggen den Raad hoegenaamd geene ver
plichting op. Evengoed had men in de circulaire kunnen zeggen
dat de Raad eene jaarhjksch subsidie van 5000 had toegezegd.
Dc heer De Goeje. In 1890 heb ik den beer Juta reeds gezegd
toen hij hetzelfde beweerde als nu: uw geheugen bedriegt u omtrent
hetgeen er in de bewuste Raadszitting is voorgevallen. Toen is al
leen door den beer Gevers de vraag gedaan of het voorgestelde sub
sidie elk jaar tot betzelfde bedrag zou moeten worden uitgetrokken,
waarop door den Voorzitter werd geantwoord: ik denk voorloopig
wel, want er zijn groote uitgaven te doen. Daarop heeft de stemming
plaats gehad; anders is er niets gebeurd. In den Raad zat de meer
derheid der mannen, o. a. een Wethouder, die de circulaire aan de
ingezetenen hebben aangeboden; die wisten dus volkomen wat de
beteekenis was van het votum van den Raad; onder hen die de
eerste aandeelen hebben genomen, waren verscheidene leden van den
Raad, die tegen de bewoordingen van de circulaire dat dc Raad een
jaarlijkscb subsidie zou geven, niet het minste bezwaar hadden.
De heer Jota. De eerste maal dat ik het woord heb gevoerd, heb
ik mij volstrekt niet doen kennen als een voorstander van het denk
beeld om cnüte qui coüte bet subsidie geheel te doen vervallen.
Integendeel wilde ik de bilijkheid in acht nemen en heb daarom ge
zegd, dat indien mocht blijken dat na een verminderd subsidie en
nadat de Schouwburgcommissie getoond heeft, niettegenstaande alle
moeite en ijver niet buiten een zeker subsidie te kunnen, ik bereid
zou gevonden worden een subsidie te verleenen.
Wat de heer De Goeje heeft gezegd, dat in de Raadsvergadering
van 1864 medegedeeld werd dat het subsidie voorshands wel op het
voorgestelde bedrag zou moeten blyven, verandert niets aan hetgeen
ik beweerde.
Dat voorshands behoort dan nu toch zeker al lang tot het verleden,
want er zijn reeds 30 jaren over heen gegaan. Daarop kan men
zich dus niet meer beroepen. En wat nu aangaat de mededeeling
dat leden van het Dag Bestuur en leden van den Raad de circulaire
hebben onderteekend, in welke circulaire iets stond wat niet in den
Raad besloten was. dat laat ik geheel voor de verantwoordelijkheid
van hen die deze circulaire hebben opgesteld.
De Voorzitter. Tegen het laatste argument van den heer Juta
moet ik opkomen.
Als lid van den Raad heb ik altjjd gestemd voor behoud van het
subsidie en wel om twee redenen.
In de eerste plaats omdat ik een schouwburg voor onze stad nood
zakelijk acht, hierin ben ik het geheel eens met wijlen Prof. Buys.
Het is het eenige wat de gemeente voor de studenten doet en daarom
mag een subsidie van f 1500 wel gegeven worden. «In eene univer
siteitsstad kan een Schouwburg niet gemist worden.
In de tweede plaats omdat het is eene zedelijke verplichting tegen
over de aandeelhouders.
Wat de heer Juta heeft gezegd, dat de Commissie in de circulaire
schreef, dat men vast op die ƒ1500 rekende, is daaraan toe te schrij
ven, dal de ontwerpers der circulaire, waaronder één Wethouder en
eenige Raadsleden, veel beter dan wij nu, de beteekenis van het ge
nomen Raadsbesluit konden beoordeelen. Zij waren in 1864 volkomen
overtuigd anders zouden zij het zeker niet hebben neergeschreven
in de circulaire aan de ingezetenen dat het de bedoeling van den