DONDERDAG H OCTOBER 1894.
91
De Voorzitter. Uw voorstel kan thans niet behandeld worden.
U dient het eerst schriftelijk in te dienen.
De heer Van Kempen. Ik zal dan hij de stemming over dit onder
werp eenc onzijdige houding moeten aannemen.
De heer Jüta. Moet ik nu uit de laatste woorden van den heer
Van Kempen opmaken, dat hij zijn voorstel geheel intrekt? Zoo ja,
dan is de reden, waarom ik het woord gevraagd heb, deze, om den
geachten voorsteller in overweging te geven te stemmen voor een
eventueel voorstel tot geleidelijke vermindering der subsidie, desnoods
alleen tot een zeker bedrag minder dan de voorgestelde subsidie.
Wat wil de heer Van Kempen? Hij wil de Commissie van den
Schouwburg waarschuwen, dat zij langzamerhand moet zorgen bare
uitgaven te verminderen en hare inkomsten te vermeerderen, opdat
zij na verloop van drie jaren op eigen bcenen kunne staan.
Dit is het motief van den heer Van Kempen; maar dalzelfde willen
ook zij, die herhaaldelijk hebben voorgesteld de subsidie met 5 of
10 percent te verminderen. Ik zou zeggen, die waarschuwing zal dus
hetzelfde resultaat hebben, maar volkomener en op meer zachte
manier werken.
Beginnen wij bijvoorbeeld hij deze hegrooting met eene vermin
dering van 10 pCl., dan zal zulks den Baad bij volgende begrooting
wellicht aanleiding geven, op denzelfden weg voort te gaan, tot een
bedrag dan van bijvoorbeeld 1000, of zooveel meer of minder als
uit de rekening en verantwoording zal blijken, dat voor subsidie
noodig zal zijn.
Ik geloof, dat hel voorstel om nu alleen dit jaar bij deze begrooting
niet verder te gaan, dan tot een vermindering van bijvoorbeeld 10
pCt. een voldoende waarschuwing aan de directie van den Schouw
burg zal wezen in den geest van hetgeen de heer Van Kempen heeft
voorgesteld.
En dan zijn wij nog niet zoo streng als de heer Van Kempen,
want het sluit niet in zich dal wij gedurende 10 jaren zullen door
gaan telkens de subsidie met 10 pCt. te verminderen, totdat bet
geheel is vervallen, want wanneer do subsidie bijv. is vciminderd
tot 1000 en hel blijkt dan dat de Schouwburg feitelijk niet kan
bestaan zonder cenig subsidie, welnu! dan kan men nog altijd de
verminderde subsidie geven, omdat wij dan gezien hebben dat niet
tegenstaande de pogingen om de uitgaven te besnoeien en de inkom
sten te vermeerderen, de Schouwburg niet zonder subsidie kan
bestaan.
Om nu reeds te besluiten dat over 3 jaren de subsidie geheel zal
ophouden, dit dunkt mij nog al hard, al even hard als de eisch, ieder
jaar bij de begrooting gesteld, om met de subsidie in eens op te
houden. Ik zou dergelijke besluiten onrechtvaardig vinden, omdat de
administratie nu reeds 30 jaren gegrond is op die'/ 1500 subsidie.
Wel acht ik het billijk en ook voor verwezenlijking mogelijk om ieder
jaar de subsidie met 10 te verminderen, waardoor de Schouwburg-
commissie ziet dat de Gemeenteraad in ernst voel bij stuk wil houden,
en dat hij eiseht dat ook bij den Schouwburg, evenals zulks in die
Raad geschiedt, de meest mogelijke zuinigheid wordt in acht geno
men, dat men althans beproeve de inkomsten te vermeerderen, de
uitgaven te besnoeien. Dat zou de bedoeling van eene thans voor te
stellen vermindering zijn. Ik acht het minder goed dat ik óp dit
oogenblik een dergelijk amendement voorstel; ik zal afwachten of
een der leden het wenscht te doen. Zoo niet dan ben ik evenwel
daartoe bereid.
De lieer Fockema Anoreae. Waar nu ditmaal weder inkrimping
of afschaffing van de subsidie ter sprake wordt gebracht, komt het
mij niet ongewenscht voor om hier in publieke zitting iets mede te
declcn wat in de sectiën is gebleken Ook in de sectie waarin ik
zitting had is de Schouwburgquaestie behandeld. Maar toen is ge
bleken uit een zeer nauwkeurig onderzoek, waarvan ons door den
Burgemeester de resultaten zijn medegedeeld, dat wanneer wij een
subsidie geven aan den Schouwburg, wij dit niet doen zonder dat
daartegenover staat eene verbintenis van de Schouwburgcommissic
of Schouwburgvereeniging. Er is nl. wanneer ik de mededeeling
niet juist mocht aangeven zal de Burgemeester dit zeker wel recli-
ficeeren toen kennis werd gegeven van het verlcenen van subsidie,
teve'ns kennis gegeven dat men daaraan deze voorwaarde wenschte
te verbinden, dat het Gemeentebestuur eenigermate bet toezicht zoude
hebben op de vertooningen die zouden gegeven worden.
Daarin is toegestemd en juist met dit doel heeft een commissaris
van de gemeente zitting gekregen in het Schouwburgbestuur, of
althans is er een commissaris van de gemeente benoemd.
Zoolang wij de subsidie geven, kunnen wij zeggen, dat wij daar
mede een zeker recht van toezicht koopen, dat stellig nog vruchten
kan dragen, ook naast het toezicht van den Burgemeester op de zede
lijkheid der vertooningen.
Dit zal zeker zeer voortreffelijk wezen wij hebben het door den
heer Van Kempen hooren toejuichen maar ik stel mij voor,
dat, wanneer de Burgemeester ook had de qualiteit van commissaris
van den Schouwburg, hij in deze qualiteit wellicht zekere vertooningen
zou verhinderen, die hij als hoofd van de gemeente niet zou durven
verbieden.
Ik wil er de aandacht op vestigen, dat de gemeente voor het geven
van subsidie dal recht van toezicht verkrijgt. Vroeger heb ik dit
wel eens gevraagd, maar thans welen wij het zeker. Nu zou ik het
Dag. Bestuur wel in overweging willen geven van dit recht een
ernstig gebruik te maken, dan kan voorzeker niemand zeggen, dat
het geld aan den Schouwburg gegeven een zuiver cadeau is. Ik was
eerst van plan voor te stellen onder dit uitdrukkelijk beding de
subsidie te geven, maar acht het bij nader overweging beter, dit
voorstel niet te doen, in het volle vertrouwen, dat het Dag. Bestuur
in deze zal doen, wat noodig is.
De heer Van Kempen. M. d. V.! Ik geloof, dat het beter is, dat
wij in dezen stand van zaken, ons bepalen tot het eenvoudig uitlokken
van eene motie van orde. Bij voorbeeld: De Raad, oordeelende, dat
met het oog op de billijkheid eene afwikkeling van de subsidie van
den Schouwburg zeer gewenscht is, gaat over tot de orde van
den dag.
Daarmede zou men hel beginsel hebben aangenomen, dat op zich
zelf door den Raad wordt toegejuicht. De een wil het op deze, de
ander op gene wijze bereiden.
Wat nu betreft het voorstel van den laatsten geachten spreker,
zoo weet ik niet, of er wel iemand zal gevonden worden, die
zulk een functie op zich zal kunnen nemen, om maar terstond
een juist oordeel te vellen over de vele Fransche stukken, die in
den Schouwburg gegeven worden.
De Voorzitter. Ik zal over uwe motie laten beraadslagen, tegelijk
met de behandeling van het artikel, daar de motie geheel samenhangt
met het onderwerp, dat thans in discussie is.
De heer Van Kempen. Ik kan mij hiermede geheel vercenigen.
De heer Pera. Ik wenschte een enkele opmerking over deze zaak
te maken.
Ik kan de verplichting van den Raad jegens den Schouwburg om
de subsidie toe te slaan niet inzien.
Redenen, waarom indertijd de subsidie verleend werd, mogen toen
hebben bestaan, doch zij bestaan op dit oogenblik als zoodanig niet
meer.
In dien tijd toch was er, volgens de, mededeelingen, die ik daarover
hel ontvangen, gelegenheid voor de commissarissen, om eenigen tijd
vooruit reeds kennis te nemen van de stukken, die zouden worden
opgevoerd.
Er was dus gelegenheid om den iuhoud te beoordeclen en daarna
de opvoering al of niet toe te laten. Zijn mijne inlichtiugen omtrent
den tegenwoordigen toestand juist, dan weet men nu slechts even
te voren wat gespeeld zal worden, zoodal alle gelegenheid om het
stuk te bcoordeelen ontbreekt. De Raad behoeft ook niet door het
geven van subsidie het recht te koopen om controle uit te oefenen,
want rechtens behoort die controle al bij den Burgemeester als hoofd
der politie.
Volgens de zienswijze van den heer Juta zoude rekening moeten
worden gehouden met den linancieclen toestand van den Schouwburg,
maar de mededeelingen die ik daaromtrent heb ontvangen zijn van
dien aard, dat zelfs bij het verleenen van subsidie, die toestand alles
behalve gunstig is, omdat het schouwburgbezoek achteruitgaat.
Al weder een reden te meer echter, om het koopen van controle
overbodig te achten. Want waar hel schouwburgbezoek afnemend is,
daar wordt ook het getal Leidcnaars steeds kleiner, ten wier behoeve
dan die controle plaats heelt of plaats moet hebben.
Om deze redenen zal ik mij niet kunnen vereenigen met dezen post.
De heer Van Hoeren. Ik zal niet kunnen roedegaan noch met het
eerste noch met het tweede voorstel van den heer Van Kempen.
Veel beter zou ik mij kunnen vinden in het gesprokene door den heer
Juta.
Zooals men weet is reeds in gelijken geest door mij vroeger een
voorstel gedaan, en mocht de heer Juta zijn voorstel indienen dan
zal ik mij gaarne daarmede vereenigen. Evenals de heer Van Kempen
voel ik zeer goed de kwelling die telken jare door dezen post aan
lal van ingezetenen wordt berokkend, maar ook die kwelling zal, wan
neer besloten wordt het subsidie jaarlijks te verminderen, langzamer
hand verdwijnen, want eenmaal zal dan dc geheele post van de be
grooting verdwijnen.
Dient dc heer Juta derhalve geen voorstel in, dan zal ik een
amendement voorstellen om het subsidie jaarlijks met 10 pCt. te
verminderen.
De heer Zillesen. Het toekennen van subsidie aan den Schouwburg
is een steen des aanstoots geweest zoolang ik hier in Leiden woon
en dat zal ook wel zoo hlijven. Ik zal nu niet spreken over de rao-
reele verplichting tegenover de aandeelhouders, eene verplichting door
vele leden ter sprake gebracht en door velen als zoodanig erkend.
Wat mij betreft, steeds heb ik met volle overtuiging voor het sub
sidie van f 1500 gestemd en zal dit ook blijven doen. Van het
amendement van den heer Van Hoeken tot geleidelijke vermindering
van het subsidie, een denkbeeld in deze vergadering het eerst door
den heer Juta ter sprake gebracht en vroeger door verscheidene leden
ondersteund, verwacht ik niets geen heil.
Het voorstel van den heer Van Kempen acht ik nog onaanneme
lijker. De heer Van Kempen heeft mij in zoover teleurgesteld, door
aan te vangen met te zeggen dat hij voor zich die moreele verplich-
ting tegenover de aandeelhouders wel erkende, maar daarop aan
stonds te doen volgen het in overweging geven van een voorstel
om over 3 jaar het subsidie geheel in te trekken.
Geleidelijke vermindering zou, dunkt mij, dan alleen raison d'être
hebben, wanneer een billijke rente jaarlijks aan de aandeelhouders
kon worden uitgekeerd. Wanneer men evenwel uit de rekeningen
ziet, dat met een beheer, zoo zuinig mogelijk gehouden, reeds nu al
niet meer dan 11- a 2 pCt. aan de aandeelhouders kan worden uit
gekeerd, kan toch, naar mijne meening, hier niemand spreken van
overvloed.
Gaan wij dus de nauwelijks voldoende som van ƒ1500 reduceeren,
dan zal de geheele zaak eene leringlijderes worden. Beter dan nog
maar het geheele subsidie op te heffen en het »la mort sans phrase"
toe te passen. De Commissie heeft er zeker belang bij de f 1500,
die zij noodig heeft, te verzekeren voor het voortbestaan van den
Schouwburg, en wat zal de rente zijn, wanneer wij haar b.v. op de
helft gaan brengen?
De heer Juta zegt, door de subsidie in te trekken of te vermin
deren zal men zien dat het den Raad ernst is? Dan zou toch eerst
de overtuiging moeten vaststaan, dat de Raad het behoud van de
Schouwburg niet wenschelijk acht, want de Commissie zegt, dat, blijft
de subsidie niet toegewezen, de Schouwburg zijn beslaan niet langer
dan enkele jaren zal kunnen rekken.