DONDERDAG 18 OCTOBER 1894. 89 Beraadslaging over Volgn. 115: Kosten der Schutterij. De Voorzitter. Hierbij is tevens aan de orde de begrnoling der Schutterij. Zooals de heeren in de nota (Zie Ing. St. n°. 209) gezien hebben, bestaat er verschil tusschen den Schuttersraad en Burg. en Weth. over het traktement van den kwartiermeester. De Schuttersraad stelt voor het tractement van den te benoemen luitenant-kwartiermeester te verhoogen met 200 en dus te brengen op f 500. Burg. en Weth. meenen dit voorstel niet te kunnen steunen omdat de aard der werkzaamheden sedert de heer Bakker is overleden, niet is veranderd. Wanneer vroeger eene betrekking, ook volgens het oordeel van den titularis zelf, met f 300 goed gesalarieerd was, komt het Burg. en Weth. niet gerechtvaardigd voor den Baad in overweging te geven het tractement te verhoogen. Wij hebben den Schuttersraad onze meening kenbaar gemaakt, maar deze heeft zijne begrooting gehandhaafd. Burg. en Weth. stellen dus nu voor dit Volgn. uit te trekken op f 8696 en art. 4 van de begrooting der Schutterij op f 300. De heer Verhey van Wijk. M. d. V,! De begrooting der Schutterij is niet in handen gesteld van de Commissie van Financiën, omdat zij te laat is ingediend. Verleden jaar had de indiening vroeger plaats en werd den 24en Augustus besloten die begrooting in handen van de Commissie te stellen. Nog altjjd moet de Commissie over die be grooting voor 1894 rapport uitbrengen. Zij heeft dit niet kunnen doen, omdat, de begrooting nooit in hare handen is gesteld, hoewel, zooals ik zeide, den 24en Augustus daartoe was besloten. Wat nu betreft het geschil tusschen Burg. en Weth. en den Schut tersraad, moet ik verklaren in deze te staan aan de zijde van den Schuttersraad. Het tractement van f 300 door den vorigen titularis genoten is wel gegrond op de wet maar moet beschouwd worden als een minimum. De wet van 1827 gaf voor allerlei betrekkingen b(j de Schutterij zekere bezoldigingen aan, welke echter, zooals ook bij Schreuder en Van Maanen staat aangegeven, zijn te beschouwen als minima. Dat de vorige titularis, de heer Bakker, zich vergenoegd heeft met I 300 is daaraan toe te schrijven dat op de Schulterij-begrooting 200 stond uilgetrokken voor een officier van wapening. Ik wil er nu niet over uitweiden waarom die officier t 200 als tractement had, maar het is een feit dat de heer Bakker, die liet niet zoo noodig had, nooit heeft aangedrongen op vermeerdering van tractement, omdat hij vreesde dat die f 200 dan den anderen officier zoude worden ontnomen. In verschillende andere plaatsen wordt het minimum door de wet aangegeven, f 50 per compagnie, overschreden. In Dordrecht wordt den luitenant-kwartiermeester ^gegeven 75 per compagnie. In Haarlem wordt hem voor 4 compagniën gegeven f 300 en bovendien nog eene toelage van f 175. De betrekking van luitenant-kwartiermeester is bepaald ook geen sinecure. Hij moet steeds gereed staan wanneer zijn chef hein ont biedt. In genoemde plaatsen bestaat de Schutterij uit 4 compagniën en hier te Leiden uil 6. Ik vind daarom /500 ook volstrekt niet te hoog en stel dus als amendement voor de ingekomen begrooting der Schutterij ongewijzigd aan te nemen en Volgn. 115 te verhoogen met f 300. Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De Voorzitter. Op de aanmerking van den heer Verhey van Wijk, dat de begrooting der Schutterij niet in handen gesteld is van de Commissie van Financiën wensch ik in herinnering te brengen, dat dit nooit geschiedt, omdat zij een onderdeel van de gemcentebegroo ting uitmaakt, die in de afdeelingen wonU onderzocht. Ik betreur het eveneens dat wij de begrooting niet vroeger hebben gekregen, waardoor w(j genoodzaakt zijn geweest den post overeen komstig de begrooting van verleden jaar uit te trekken. Wat nu de zaak zelf betreft, heeft de heer Verhey van Wijk zich beroepen op de bekende commentatoren van de Schutterij wet, Schreu der en Van Maanen. De zaak is deze. Kort na 1827 is er een Koninklijk Besluit ver schenen, waarbij zijn vastgesteld de traktementen voor de leden der Schutterij. Er zijn enkele traktementen uitgetrokken, onder andere dat van luitenant-kwartiermeester niet van officier van wapenen, want dien kent het Koninklijk Besluit niet, dit is eenvoudig nu eens deze, dan gene officier, maar daarvoor wordt geen aparte be zoldiging uitgetrokken op 300 benevens f 60 als Secretaris van den Schuttersraad. Volgens dat Koninklijk Besluit waren de Gemeen teraden aan die tractementsbepaling gebonden en bij afwijking was eene Koninklijke machtiging noodig. Wat is er nu later gebeurd? Er is eene ministerieele aanschrijving gekomen, zooals men weet zijn er legio ministerieele aanschrijvingen om de Schulterijwet te expliceeren en te amplieeren waarin de Mi nister van Binnenlandsche Zaken aan zekeren Schuttersraad schreef, dat hij gemachtigd werd namens den Koning, mede te deelen, dat wanneer de een of andere Gemeenteraad de tractementen, die om schreven waren in deu staat van 1827, wilde verhoogen. don geen afzonderlijk Koninklijk Besluit noodig was, maar de Gemeenteraad zulks zelfstandig kon regelen, zonder nadere goedkeuring van den Koning. Vroeger mocht dit niet. Wilde men dan afwijkep van het oorspronkelijk Koninklijk Besluit dan was er een nieuw Koninklijk Besluit noodig. In '54, het geval waarop, naar ik meen, de heer Verhey van Wijk doelde, heeft de minister gezegd: Er is geen goedkeuring noodig; de Schutterij is een zaak van den Gemeenteraad. Wil deze meer geven, dan moet bij dat zelf weten, maar machtiging is er niet noodig. De Gemeenteraad is dus volkomen bevoegd zonder dat er een Koninklijk Besluit toe noodig is, het traktement van den kwartier meester te verhoogen. Blijft Jus alleen nog over de wenschelijkheid, de noodzakelijkheid. iku komt het Burg. en Weth. voor, dat het niet noodzakelijk is voor den kwartiermeester een hooger traktement vast te stellen, dan de heer Bakker genoot. Toen de heer Spruyt, officier van wapenen, overleden was, heeft de heer Bakker gezegd, ik wil van dat trakte ment niets hebben Ik acht mij behoorlijk betaald door de bezoldi ging, die tot dusver als traktement voor den kwartiermeester is uit getrokken. Thans wil men het traktement gaan verhoogen. Er is nog geen opvolger van den heer Bakker benoemd. Men weet dus niet of de opvolger dezelfde meening is toegedaan, dat het traktement voldoende is. Inderdaad komt het Burg. en Weth. voor dat op die gronden nog geen termen zijn om te verhoogen. Een volgend jaar kan men zien of de werkzaamheden zijn toegenomen en of de functionaris, die dan in dienst zal zijn, werkelijk naar billijkheid recht heeft op een hooger traktement. Nu een opvolger nog niet is benoemd, zou ik den Raad dus wel in overweging willen geven om de zaak te laten zooals zij is en de begrooting niet te verhoogen. De heer Van Hamel. M. d. V.! Is niet juist de omstandigheid dat het traktement slechts f 300 bedraagt de oorzaak dat tot nog toe geen opvolger voor den beer Bakker is gevonden. De omstandig heden zijn van ecnigszins anderen aard. De heer Bakker was iemand die de betrekking desnoods wel gratis had kunnen waarnemen, maar hel zal de vraag zijn of zijn opvolger zich al de moeite wil ge troosten aan de betrekking verbonden zouder daarvoor behoorlijk gesalarieerd te worden. De Vooezitter. Ik kan den heer Van Hamel de verzekering geven dat ons in dat opzicht geen gevaar dreigt, want er zijn reeds ver scheidene sollicitanten voor de betrekking. De heer Zillesen. Hebben de sollicitanten zich aangeboden voor een traktement van f 300? De Voorzitter. De sollicitanten hebben geen eischen gesteld; zij solliciteeren alleen naar de opengevallen betrekking van luitenant kwartiermeester. De heer Zillesen. Zijn de sollicitanten er van verwittigd dat aan de betrekking een traktement van f 300 is verbonden? De heer Bakker verkeerde te dien aanzien in een exceptioneel geval. De Voorzitter. In den regel onderzoeken sollicitanten vóór zij solliciteeren wel hoeveel traktement aan eene betrekking is verbonden. De heer Verhey van Wijk. Er is nog geen voordracht voor luite nant-kwartiermeester gedaan omdat men nog niet weet welk trakte ment aan de betrekking zal verbonden worden. De kommandant heeft gewacht lot dat de gemeenteraad eene beslissing heeft genomen. Kan de Raad niet besluiten het traktement te stellen op 500, dan kunnen Gedeputeerde Staten het altijd nog doen. Ik ben verder zoo vrij nog even terug te komen op de quaestie van het stellen der begrooting in handen van de Commissie van Fi nancien. In het verslag van de Raadszitting van 26 Augustus lees ik: De Voorzitter legt vervolgens over: 2°. Begrooting dienst 1894 van de dienstd. Schutterij. Wordt gesteld in handen van de Commissie van Financiën. Ik heb verder overal gezocht om te weten te komen wat de Com missie van Financien met die begrooting heeft gedaan, doch ik heb het niet kunnen vinden. De Voorzitter. Het zal eene vergissing geweest zijn van den loenmaligen Voorzitter, want zooals ik gezegd heb: de Schulterij- begrooting behoort bij de gemeentebegrooting. De heer Van Kempen. M. d. V.! Wanneer het amendement in stemming komt zal bet zeer mocielijk zijn te beslissen in welken zin men moet stemmen. Burg. en Weth. hebben de zaak onderzocht en zeggen dat een tractement van f 300 voldoende is. De heer Verhey van Wijk zegt dat het f 500 moet zijn. Burg. en Weth. zijn betrouwbaar, maar ook de heer Verhey van Wijk is betrouwbaar. Wat moeten wij als leden nu doen? De Voorzitter. Stemmen. Het amendement van den heer Verhey van Wjjk wordt in stemming gebracht en verworpen met 23 tegen 4 stemmen. Voor stemden de heeren: Van Lidth de Jeude, Zillesen, Verhey van Wijk en Le Poolc. De begrooting der Schutterij wordt zonder hoofdelijke stemming voorloopig goedgekeurd. Volgn. 115 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgnrs. 116123 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 124: Kosten voor ae Middelbare scholen. De Voorzitter. Dit Volgn. moet verhoogd worden met f 300 ten gevolge der splitsing van de 5e klasse Hoogere Burgerschool en met f 400 voor de periodieke verhooging van Dr. L. Van Elfrinkhof. De heer Verhey van Wijk. Ik was voornemens in de Vergadering der sectiën te spreken over het onderwijs in de natuur- en scheikunde. Doch omdat ik rapporteur was, is mij dit punt voorbij gegaan. Hoe wel Burg. en Weth. in hun antwoord zeggen, dat zij de gelegenheid zullen geven bij de openbare behandeling der begrooting, deze zaak ter sprake te brengen, zal ik daarvan thans geen gebruik maken, maar behoud mij des niet te min het recht voor een volgend jaar zoo ik dan nog lid van dezen Raad ben daarop terug te komen. Volgn. 124 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 125 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 5