88 DONDERDAG 18 OCTORgR 1894. verliezen de werkplaatsen volstrekt niet uit het oog, maar deze is van de lijst afgevoerd omdat zij er niet meer op behoorde. De heer Drdckeh. Wanneer ik deu heer Dekhuizen goed begrijp, dan hecht hij er evenals ik aan, dat ook in de werkplaatsen goed drinkwater aanwezig is. Volgn. 98 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 99: Gemeente-reiniging, De heer Fockema Andreae. M. d V.l Ik heb met genoegen gelezen dat op het in het water werpen van opgehaalde voorwerpen door baggerlieden streng wordt toegezien. Ik begrijp dat men niet alle overtredingen kan ontdekken en daarom vestig ik de aandacht van het Dag. Bestuur op het volgende feit. Onlangs zag ik een schuimer die voorwerpen uit het water haalde en onder een brug doorvarende daar deponeerde wat hij niet hebben wilde. Hij deed dit onder de brug voor mijn huis met 3 of 4 groote manden. Toen ik daarover mijne ergernis uitdrukte ver telden mijne huisgenootcn mij. dat hij dit eiken dag deed. Ik beu toen naar hem toe gegaan en heb hem gedreigd van zijne handel wijze kennis te zullen geven aan Burg. en Welk., indien hij niet on middellijk de manden weer opvischte en meenam. Ilij heeft hel toen gedaan, maar ik ben er niet zeker van dat hij de manden niet weder onder eene andere brug te water gelaten heeft. Dergelijke mis bruiken zijn heel moeielijk te ontdekken, maar wanneer de burgers er hel oog op houden en de politie toeziet wat de schuimers onder de bruggen doen, dan zullen zij wel tot kleiner proportien worden teruggebracht. De Voorzitter. Ik dank u zeer voor uwe mededeeling. Ook hierop zal gelet worden. Het is natuurlijk bijna ondoenlijk alle ont duikingen tegen te gaan, maar aan de verbodsbepaling wordt tegen woordig streng de hand gehouden en de pachter is reeds herhaal delijk beboet voor overtredingen door zijne werklieden begaan, terwijl tevens proces-verbaal legen hen is opgemaakt. Volgn. 99 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 100105 worden achtereenvolgens zonder boraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 106: Kosten van toezicht en van invordering der plaatselijke belastingen. De heer Fockema Andreae. Ik zou nog eens de vraag willen her halen, door mg het vorig jaar gedaan en waarop het antwoord my bij nauwgezette overweging weinig heeft bevredigd. Ik heb hel oog op de «kosten van voortdurend toezicht op ver huizingen voor het opmaken der suppletoire kohieren.... f 100." Nu weten wij, dat het toezicht op de verhuizingen en het doen van aangifte daarvoor met het oog op de kohieren is opgedragen aan de buurtmeesters. Ik zou gaarne vernemen, welke andere kosten hier nog zijn bedoeld. De Voorzitter. Wanneer dit toezicht is opgedragen aan den buurtmeesler krijgt hij daarvoor ook die f 100. Het is speciaal uit getrokken onder dit hoofdstuk, omdat het van hel bureau van den Gemeente-Ontvanger moet worden nagegaan. Het is mogelijk, dat bet alleen en uitsluitend wordt verricht door den buurtcommissaris, maar misschien wordt ten kantore van den Gemeente-Ontvanger ook wel iemand uitgezonden voor controle. Het toezicht dient streng te worden uitgeoefend. De ambtenaren, die met het opmaken der suppletoire kohieren belast worden, ontvangen daarvoor 100. Nu weet ik niet of dit geheel of ten deele ten goede komt aan den buurtmeester, maar ik ben het met den heer Fockema Andreae eens, dat als de ambtenaren behoorlijk betaald worden zij nog niet uit anderen hoofde zoogenaamd kaplaken moeten ontvangen, daar ben ik zeer sterk tegen. Of deze post hiertoe moet gerekend worden is mij ditmaal ontgaan, maar ik beloof er een volgend jaar goed op te zullen letten. De heer Dekhdyzen. Een der buurtcommissarissen fungeert als tusschenpersoon, voor hem zijn de 100 bestemd. De heer Hasselbach. De beschrijvers die de biljetten uitreiken zijn speciaal belast met het onderzoek der bewoners Zij sporen die zaken na en zullen daarvoor waarschijnlijk extra betaald worden. Het zijn evenwel geen vaste ambtenaren. De Voorzitter. Er staat afzonderlijk uitgetrokken een post van f 150 en 2 cents voor ieder belastingschuldige voor de beschrijvers. Dit is evenwel zeker, dat de f 100 niet onnut worden uitgegeven. Het is noodig dat de verhuizingen nauwkeurig worden nagegaan, met hel oog vooral op de plaatselijke belasting. De heer Fockema Andreae. In ieder geval heeft deze discussie aanleiding gegeven, dat de zaak bij Burg. en Weth. in nadere over weging zal worden genomen. Volgn. 106 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 107 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 108: Jaarwedde van den Commissaris van Politie. De heer Fockema Andreae. Ik kan mij niet vereenigen met het antwoord door het Dag Bestuur gegeven op de opmerking, die ge maakt is in de sectién, omtrent de mogelijkheid van den strijd van het venten door menschen die niet zijn, zooals in het verslag staat «venters bona fide." Het is zeker dat landlooperij en bedelarij zijn geregeld bij de strafwet en dat nieuwe bepalingen daartegen door de gemeente niet kunnen worden gemaakt. Maar even zeker is het, naar het mij voorkomt, dat er een aantal personen zjjn die door den strafrechter althans door het openbaar Ministerie, niet worden beschouwd, als bedelaars of landloopers, en die toch in het dagelijksch leven stellig als zoodanig beschouwd worden; die aan de ingezeteuen dezelfde last veroorzaken als de bedelaars en landloopers. Dal zyn juist de per sonen die niet vallen ouder de bepalingen van hel strafwetboek op landloopers en bedelaars, en ook niet zijn venters bona fide. Venters die loopen met koopmanschap niet met het hoofddoel om dit te ver- koopen, maar om aalmoezen te ontvangen. Het komt mij voor dat tegen dergelijke personen wel degelijk kan worden gemaakt eene strafverordening door den Gemeenteraad ab esse ad posse valei conse- quenlia. Ik weet stellig dal er ook dergelijke gemeentelijke veror deningen bestaan die goedgekeurd zijn, hoewel het mij op 't oogen- blik niet gelukt is de plaatsen te vinden waar zij bestaan. Dat art. 34 van de wet op de bedrijfsbelasting deze zaak zoude regelen, kan ik ook niet toegeven. Daarin wordt aan handelsreizigers en alle andere persouen die hun bedrijf of beroep rondtrekkend uit oefenen, gelast zich op deu eersten dag van hel jaar in de gemeente waar zij zich bevinden aan te geven bij het hoofd der gemeente, van wien zij een bewijs ontvangen dal zy die aangifte hebben gedaan. Uit dit bewijs dal zy de aangifte hebben gedaan waartoe zij door de wet verplicht zijn, wordt nu in het antwoord van Burg. en Weth. afgeleid dat het beroep hetwelk uitgeoefend wordt is een wettig beroep. Dit gaat, mijns inziens, te ver. Wanneer hel hoofd van eene gemeente het bewijs heeft afgegeven dat iemand de voorgeschreven aangifte heeft gedaan, dan zal van een rondtrekkend venter van onzedelijke geschriften of prenten toch niet gezegd kunnen worden, dal hij de bevoegdheid heeft die geschriften te venten omdat hij het bewys van de aangifte heeft. Volkomen hetzelfde geldt met betrekking tot de gemeentelijke verordening. De venters enz. hebben voldaan aan nunne verplichting om zich aan te geven, doch daaruit volgt nog niet dat geen enkele verordening zou kunnen gemaakt worden op het bedrijf dat zij hebben aangegeven uit te oefenen. Het komt mij daarom nog voor dat het wenschelijk zoude zijn te beproeven in deze gemeente hel voorbeeld te volgen door een of meer gemeenten reeds gegeven en tegen de venters, die inderdaad zijn landloopers doch als zoodanig niet in de termen van de strafwet vallen, eene verordening te maken. De Voorzitter. De heer Fockema Andreae heeft toegegeven dat landlooperij en bedelarij geregeld zijn bij de strafwet en dat zy dus niet kunnen uilmaken het onderwerp van eene plaatselijke verordening. Ik geef toe dat een strafrechter niet altijd zal veroordeelen als land* looper of bedelaar iemand dien wij zoo op het eerste gezicht daarvoor aanzien. Maar die rechter heeft ook een nauwkeurig onderzoek ingesteld en is ten slotte gekomen tol de conclusie, dat deze man niet is, wat men noemen kan een bedelaar of landlooper in den zin van de strafwet. Dit doet de rechter na een nauwkeurig onderzoek; hoe is het nu mogelijk, dat de politie aan den neus van iemand, die met lucifers loopt, kan zien, of hij werkelijk een koopman is, dan wel een land looper of bedelaar? Na de bespreking van deze zaak in de afdeelingen heb ik er nog rijpelijk over nagedacht en ik ben gaarne bereid ze ter sprake te brengen in onze vergadering van de Commissie voor de Strafverordeningen, waarvan de heer Andreae lid is. Ik wil gaarne aan den heer Fockema Andreae de taak overlaten deze zaak behoorlijk te formuleeren, want werkelijk ik zie er geen kans toe. Ik heb ook gezocht naar eene of andere verordening, die deze zaak regelde, maar dit is mij evenmin gelukt, als den heer Fockema Andreae, zooals hij zooeven mededeelde. Misschien zal de heer Fockema Andreae gelukkiger zijn dan ik in het vinden eener juiste formule. Dat art 34 van de wet tol heffing eener belasting op bedryfs- en andere inkomsten niet een landlooper legitimeert om landlooper te zijn, geef ik toe, maar het is niet te ontkennen, dat art. 34 der Be drijfsbelasting veel overeenkomst heeft met art. 2 der oude patentwet. Beide bepalingen hebben alleen op de belasting betrekking, doch feitelijk was hy, die aangifte had gedaan, bevoegd tot het drijven van handel. Zijn eigen aangifte besliste daaromtrent. Eerst later moest hij daarvoor iets betalen. Nu krygt ieder marskramer, die zich als zoodanig bij den Burgemeester van de gemeente, waar hij verblijft, aanmeldt, een bewijs, dat hij aangifte voor de bedrijfsbe lasting heeft gedaan. Nu loopt hy met een bewijs in zijn zak van den Burgemeester, dat hem legitimeert tot koopman. Hoe zal de politie nu dien man, die aan zijne verplichting krachtens de bedrijfs belasting heeft voldaan, zeggen: gij zijt wel geen landlooper in den zin der strafwet, doch ook geen koopman, maar iemand, die den heer Andreae en anderen hindert? Tot welke categorie hy behoort, zal zeker moeilyk te constateeren zijn. De burgerij kan het beste zelf hiertegen waken door te weigeren aan de deur aan halve bedelaars te geven en die menschen weg te jagen. Ik ben zeker, dat, wanneer de heer Fockema Andreae dit tienmaal gedaan heeft, de man zelf wel zorgen zal, dat hij geen elfden keer terugkomt, daar hy dan zal gaan begrijpen, dat hij aan het huis van den heer Fockema Andreae toch geen zaken kan doen. Ik geloof, dat dit het eenige afdoende middel is. De heer Fockema Andreae. Ik heb de zaak alleen ter sprake ge bracht, omdat er in de stukken over gesproken wordt. Ik wil haar thans zeer gaarne laten liggen, om haar wederom op te vatten in de Commissie voor Strafverordeningen. Ik bedank u, M. d. V., voor het vereerend mandaat, my opgedragen maar verheug mij toch, dat de wet u reeds hetzelfde mandaat heeft gegeven, door u aan te wyzen als Voorzitter der Commissie voor de Strafverordeningen en twijfel niet, of u zult uwe medewerking wel willen verleenen, om de zaak te brengen tot het beste einde, waartoe het gebracht kan worden. (De heer Siegenbeek van Heukelom komt ter vergadering.) Volgn. 108 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 109114 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4