DONDERDAG 18 OCTOBER 1894. 87 De klecren die wij allen dragen, onze wandelstokken, pijpen, zij zijn alle voorwerpen die betrekking hebben op de Leidsche beschavings geschiedenis. Maar ik stel mij voor, dat wanneer velen onzer besloten om tal van kleedingstukken en meubelen ter beschikking te stellen van het Museum, dit weldra overvol zou worden. Ik geef' toe de juistheid van hetgeen de Commissie gezegd heeft, in hoofdzaak. Ik erken, dat, wanneer wij al dergelijke voorwerpen in het Museum opnemen, dit toch niet zal ophouden een Leidsch Museum te zijn, een verzameling van voorwerpen op de Leidsche beschaving betrekking hebbend. Maar ik geloof tevens, dat er, blijft men bij eene zoo ruime opvatting van de Leidsche beschavingsgeschiedenis, er spoedig een oogenblik zal komen, dat het Museum te klein is en vergroot zal moeten worden. En wijl het Museum zoo hoogst belangrijk is, zouden wij ons c. q. wel gedrongen zien, onze toestemming voor de vergrooting te geven. Ik breng nog eens alle hulde aan de Commissie van het Museum, maar wil slechts waarschuwen tegen een te ruime opvatting van het begrip «Leidsche beschavingsgeschiedenis". De heer De Sturler. Ik kan den heer Fockema Andreae antwoor den, dat bij de Commissie in de laatste tijden dezelfde bezwaren hebben gegolden die de heer Fockema Andreae heeft geopperd. Het komt dikwijls voor dat ons allerlei prullen worden aangeboden, waar voor natuurlijk zeer graeieuselijk wordt bedankt, en die daardoor geen plaats in het Museum krijgen. U heeft onder de voorwerpen genoemd een Zeelands wapen. Ik weet echter niet hoe dit er in is gekomen, misschien omdat en de tegenwoordige en de vorige Burgemeester beiden Zeeuwen waren. Ik kan den heer Fockeina Andreae nogmaals de verzekering geven, dat de Commissie er streng op let, dat het Museum niet gevuld wordt met voorwerpen die er niet hooren. Volgn. 86 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De Volgnrs. 87 en 88 worden achtereenvolgens zonder beraadsla ging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 89: Onderhoud, van straten en pleinen. De heer Zaaijer. M. d. V.! In het sectie verslag komt bij dit art. de vraag voor hoever men reeds gevorderd is met de plannen tot demping van het Levendaal. En Burg. en Weth. antwoorden daarop: «De plannen voor eene eventueele demping zijn in onderzoek." In vroegere jaren kregen wij wel meer dergelijke antwoorden en dan werd daarop wel eens gerepliceerd met een spreekwijze, waarin iets voorkomt van een kluitje, van riet en van sturen. Ik zal die uitdrukking nu niet gebruiken, omdat wij dergelijke antwoorden thans ietwat ontwend zijn. Ik vind het echter wel wat kras wanneer eene vraag gedaan wordt, betrekking hebbende op eene zaak, die reeds sedert Juni van het vorige jaar aanhangig is en waaromtrent toen eene motie is aange nomen, dat men daarop ten antwoord krijgt: de plannen zijn in onder zoek, terwijl gevraagd wordt hoever die plannen reeds gevorderd zijn. Nu zou ik wel deze vraag willen stellen waarbij ik evenwel op den voorgrond plaats dat ik geene wijdloopige uiteenzetting verlang over de moeielijkheden aan een dergelijk onderzoek verbonden en over andere zaken, die ook behandeld moeten worden, is er vooruit zicht dat wij binnen een niet al te lang tijdperk een werkelijk rap port over deze belangrijke zaak zullen ontvangen? De Voorzitter. De plannen voor eene eventueele demping van het Levendaal zijn werkelijk in onderzoek, maar hij het College van Burg. en Weth. staat het nog volstrekt niet vast dat het eindresultaat van dat onderzoek zal zijn een voorstel tot demping. Dat zal geheel afhangen van het eindrapport dat over de zaak zal worden uitge bracht. De plannen zijn reeds zeer ver gevorderd en de berekeningen gemaakt en binnen enkele dagen of weken zal het bij het Dag. Bestuur een punt van overweging uitmaken of het ten slotte bij den Raad een voorstel tot demping zal indienen. Het kan zeer goed zjjn dat het Dag. Bestuur daartoe niet kan besluiten. De heer Zaaijer. M. d. V.! Ik zeg U dank voor uw antwoord waardoor althans eenig meer licht wordt gegeven dan in het antwoord in het sectieverslag. Een enkele vraag zij mij echter nog vergund. Voor het geval Burg. en V\eth mochten besluiten niet met een voorstel tot demping bij den Raad te komen, zal daarvan dan mededeeling aan den Raad worden gedaan, opdat men wete dat de zaak werkelijk behandeld is en niet in onzekerheid verkeere of zij door andere be zigheden is blijven liggen. De Voorzitter. Zonder twijfel zal aan den Raad worden mede gedeeld wat Burg. en Weth. hebben besloten. Dat zou trouwens wel van zelf blijken. Het vorige jaar toch is op de begrooting een post uitgetrokken voor uitdieping van het Levendaal. Die post is niet verwerkt, omdat men wachtte op een definitief besluit omtrent de demping. Mochten Burg. en Weth. tot de conclusie komen dat het Levendaal niet behoeft gedempt te worden, [dan zal tot het ver werken van dien post worden overgegaan. En mochten Burg. en Weth. niet een voorstel tot demping bij den Raad kunnen indienen, dan heeft ieder lid van den Raad nog altijd het recht daartoe het initiatief te nemen. Daarom zal den Raad in elk geval worden medegedeeld de conclusie, waartoe Burg. en Weth. in die zaak zullen komen. De beer Dekhuyzen. M. d. V.! U hebt zooeven gezegd dat misschien binnen enkele weken den Raad zal kennis worden gegeven van het resultaat waartoe Burg. en Weth. zijn gekomen. Mag ik even doen opmerken dat het Dag. Bestuur zich daarin toch niet te spoedig mag binden Het is eene zeer moeiclijke quaestie, en bovendien zijn er ook nog andere zaken te doen. Wij kunnen toch inderdaad dringende werken niet uitstellen voor iets dat niet van zoo dringenden aard is en veel onderzoek vordert. De Voorzitter. De heer Dekhuyzen heeft inij verkeerd verstaan. Ik heb niet gezegd dat binnen enkele dagen of weken den Raad eene mededeeling zal gedaan worden, maar dat dan door het Dag. Bestuur een definitief besluit zal worden genomen. Het spreekt van zelf dat zoolang niet de plannen uitgewerkt voor ons liggen, het oogenblik nog niet is gekomen om door het Dag. Bestuur een eindoordeel te doen vellen. Binnen enkele weken zal ik de zaak in het College van Burg. en Weth. aan de orde stellen doch natuurlijk nog niet in den Raad. (De heer Hassclbach komt ter Vergadering.) Volgn. 89 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgnrs. 9091 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 92: Onderhoud van bruggen en over zetveren. De heer Du Riuu. M. d. V.! Ik ben van plan u te verzoeken, om, na afloop der beraadslagingen over de begrooting, de quaestie van die brug te mogen behandelen, omdat hetgeen gemoveerd is in het verslag onafhankelijk daarvan kan worden behandeld. De Voorzitter. Ik zou meenen, dat hier juist het oogenblik is om te spreken over alle onderwerpen de bruggen betreffende. Ik zou vreezen, dat wij anders eene achter-na-agenda dreigen te krijgen, die nog grooter is dan de agenda zelf. De heer Du Rieu. Dan wenseh ik te doen opmerken, iets, waarin ik weet, volstrekt niet alleen te staan, dat de nieuwe Havenbrug lang niet is uitgevallen, als wij ons hadden voorgesteld. De richting had meer rechts naar de Heerengracht moeten wezen. Ofschoon het mij voorkomt, dat thans aan die richting niets meer te veranderen valt, zoo vind ik het toch noodig hierover onzen spijt te kennen te geven. Ik geloof niet, dat hierover indertijd discussie is gevoerd, terwijl ik dit ook niet tot de competentie van den Raad meen te behooren, maar dat neemt niet weg, dat er naar mijn oordeel toch een afkeuring over die zaak behoort te worden uitgesproken. De heer De Sturler. De heer Du Rieu heeft gezegd dat de rich ting van de brug verkeerd was. Ik geloof te mogen beweren dat ieder lid van den Raad dit den heer Du Rieu gereedelijk zal toegeven. Wij konden evenwel aan deze zaak niets doen, daar het hier een zuiver provinciale zaak geldt. Vóór dat de plannen worden uitgevoerd heeft op mijn verzoek de Gemeente-Architect den provincialen Hoofd ingenieur er op gewezen dat de brug te hoog was, en op verlaging van 50 centimeter aangedrongen. Na lange besprekingen werd deze verlaging en een kleine draaing naar de Haven toegestaan. De heer Van Dissel. Ik wenseh te doen opmerken, dat ik mij, wanneer het door den heer Du Rieu gesprokenen als de meening van den Raad zal worden beschouwd, hiertegen ten krachtigste zal verzetten. Is het echter eenvoudig op te vatten als de persoonlijke meening van een Raadslid, dan zal ik over deze quaestie niet verder spreken. De Voorzitter. Tot nu toe is er nog geen dergelijk voorstel gedaan. De heer Zillesen. Ik heb onlangs eene toevallige ontmoeting ge had met den hoofdingenieur en den hoofdopzichter van den Provin cialen Waterstaat, die hier waren voor het beproeven der bedoelde brug en toen officieus de vraag gedaan, hoe het kwam dat de brug in zoo schecve richting geplaatst was. Het antwoord luidde, dat dit volstrekt geen bévue was, maar dat men de brug opzettelijk zoo geplaatst had voor de vaartuigen, omdat de vaart anders niet geregeld zou kunnen geschieden. De richting was vastgesteld nadat vooraf van het terrein een model gemaakt en een van papier vervaardigd vaartuig daarover voortbewogen was. De heer Du Rieu. Bijaldien de heeren die de scheepvaart verde digen» zeggen, dat de richting goed is, geloof ik met het oog op de rijtuigen toch, dat er wel wat anders over te zeggen valt. Ik houd vol dat er een huis te weinig is onteigend, hetgeen de rijtuigen in gevaar zal brengen. De heer Zillesen. Ik deel inderdaad de vrees van den heer Du Rieu niet. Ik passeer de brug schier dagelijks en heb er expresseljjk op gelet of de rijtuigen ook hinder van de ligging ondervinden, maar tot nog toe heb ik van moeielijkheden niets ontdekt. Volgn. 92 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgnrs. 9397 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 98: Kosten voor het verstrekken van en aanleg voor duinwater. De heer Drucker. M. d. V.! Mag ik even eene enkele opmerking maken naar aanleiding van eene passage voorkomende in de belang rijke toelichting op bladz. 13. Ik lees daar: «Zoo werden van de 17 perceelen in de Laeciliastraat die op 1 Maart 11. geen duinwater had den, er 7 op onzen aandrang aangesloten aan de leiding, terwjjl één perceel als zijnde tot werkplaats ingericht, van de lijst is af te voeren." Dat men een werkplaats heeft afgevoerd van de lijst van woon huizen is zeer correct; maar wordt daarmede nu tevens bedoeld dat men die werkplaats verder aan haar lot overlaat? Dat zou zeer te betreuren zijn, want ik geloof dat het van evenveel belang is dat eene werkplaats goed drinkwater heeft als een woonhuis. Wordt alzoo met dit gezegde bedoeld dat een werkplaats niet behoort tot de woonhuizen, of wel wordt er niet verder op gelet omdat het eene werkplaats is? De heer Dekhuyzen. De eerste opvatting van den heer Drucker is de juiste. De lijst had betrekking op de woonhuizen en wanneer die alle aangesloten zijn, zullen wij reeds zeer tevreden wezen. Wij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 3