89
1
In bet algemeen beschouwen wij de voorgestelde wijzigingen als
verbeteringen. Verschillende bedenkingen, die wij aanvankelijk koes
terden, zijn opgeheven door eene uitvoerige bespreking met den In
specteur der vleeschkeuring.
Tegen twee artikelen blijven echter bij ons nog bezwaren bestaan,
die wellicht door kleine wijzigingen zyn weg te nemen.
Art. 3 (oud 4). In de laatste zinsnede wordt de zorg voor het
niet verwijderen van het afkeuringsmerk opgelegd aan den «eigenaar,
houder of hoeder".
Wij geven toe, dat de oude Verordening, welke slechts van den
«vervoerder" sprak, onvolledig was. Het komt ons echter voor. dat
eene alternatieve opdracht aan verschillende personen zonder aan
wijzing van de gevallen waarin elk hunner aansprakelijk is in
eene strafwet geene aanbeveling verdient.
Het is waar, ook in art. 14 der wet tot regeling van het veeart-
senijkundig staatstoezicht komen die woorden voor. De kantonrechter
te Alphen overwoog in een geval waarin de eigenares en houdster
van zekere koeien was gedagvaard wegens het niet doen van de
aangifte in dat art. 14 voorgeschreven, het volgende «dat waar de
houder en hoeder niet een en dezelfde persoon is, de hoeder de
aansprakelijke persoon moet geacht worden te zijn, omdat de eigenaar
of houder dikwijls onmogelijk in staat is, die verschijnselen waar te
nemen"
De kantonrechter nam zeker eene verstandige beslissing, en werd
de ontworpen Verordening even verstandig toegepast, dan zou zij
wellicht tot geene grootc praktische bezwaren leiden. Maar het blijft
toch een misstand, dat eene wet aan den rechter overlaat, uit te
maken, wie voor een verzuim aansprakelijk is, in plaats van zelve
eenen duidelijkcu regel hieromtrent te stellen.
Naar het ons voorkomt zou de Raad wel doen met in de plaats
van de woorden «de eigenaar, houder of hoeder" te stellen «hij, die
het dier onder zich heeft".
Art. 8. De wijzigingen hierin voorgesteld, zijn ongetwijfeld de be
langrijkste van alle. Na ampele besprekingen daarover, kunnen wij
ons bij de meeste nederleggen. Eene echter, nl. die in letter c
eerste zinsnede, bevredigt ons niet.
De eerste bepaling van het artikel, letter a strenger dan tot
heden geldende verbiedt den invoer in kleinere stukken, dan
halve dieren, en verlangt, dat uiers, hart, longen enz. aan een der
aan elkaar passende helften bevestigd blijven.
Dit voorschrift steunt op de overweging, dat indien die verschil
lende deelen zich niet bij het vleesch bevinden, afdoende keuring
onmogelijk is. En nu zou men (in letter c) den invoer willen vrij
laten van stukken van 25 KG. mits daarbij ware gevoegd een bewijs
van goedkeuring van eenen gediplomeerden veearts of eenen be-
eedigden keurmeester. Wij willen nog daarlaten, of gemakkelijk zal
zijn uit te maken, dat zeker bewijs van goedkeuring behoort bij een
bepaald stuk vleesch. maar meenen vooral, dat geen onbepaald ver
trouwen mag worden geschonken aan veeartsen en keurmeesters uit
andere gemeenten omtrent wier bekwaamheid, karakter, nauwkeurig
heid, hulpmiddelen ons niets bekend is.
Ondertusschen, naar ons is medegedeeld, zouden verschillende
vleeschverkoopers hier ter stede zeer ernstig in hunne nering worden
benadeeld, indien de bepaling der eerste zinsnede van letter c geheel
werd weggelaten. Wij achten het daarom wenschelijk, die niet te
doen vervallen, maar er eene wijziging in te brengen in dezen geest:
«Aan bepaalde personen kan door Burg. en Weth. tot wederopzegging
toe vergunning worden verleend, om stukken vleesch van niet min
der dan 25 KG. in te voeren, mits deze voorzien zijn van een goedkeu-
ringsmerk van eenen gediplomeerden veearts of eenen beëedigden
keurmeester en daarbij is gevoegd een getuigschrift van denzeliden
veearts of keurmeester, dat het vleesch door hem, na onderzoek van
het geheele dier waarvan het afkomstig is, is goedgekeurd."
Ook bij aanneming van deze bepaling zullen wij vertrouwen schenken
aan ons ten deele onbekende personen, maar toch durven wij ze aan
bevelen. Immers, er zullen tevens verschillende waarborgen tegen
misbruik bestaan.
Burg. en Weth. zullen de vergunning slechts verleenen aan niet
onbetrouwbare personen; men zal weten op welke bepaalde personen
men omdat zij die vergunning hebben bijzonder toezicht moet
houden, Burg. en Weth. zullen de vergunning kunnen intrekken,
zoodra zij grond hebben te vreezen, dat er misbruik van wordt ge
maakt, b. v. omdat er vleesch wordt -ingevoerd met min betrouwbare
certificaten en zij zullen dit kunnen doen zonder de intrekking
te motiveeren, dus zonder daarmee een smet te werpen op den
keurder, den handelaar of wien ook; en vooral, de mogelijkheid van
intrekking der vergunning zal hen, die de vergunning hebben ver
kregen, tot voorzichtigheid aansporen en van kwade praktijken terug
houden.
Wij hebben op deze gronden de eer den Raad te advisecren het
ontwerp aan te nemen, met wijziging alleen op de twee punten, die
wij hierboven bespraken, in den geest door ons voorgesteld.
Leiden, 29 October 1894. De Comm. voor de Huishoud. Verord.
N®. 281.
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
1420 Oetober 1894.
N*. Datum.
Uur.
Aantal. Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
Oetober
N*. 282.
14
15
ff.
17
28
29
20
5.30-7.45
5.30—7.45
5.30—7.45
5 30—7.45
5.30—8.—
5.30—8.—
5.30—8.—
16.8
16.8
16.6
16.6
f6.4
f6.4
16.8
Leiden, f November 1894.
Na overleg met de Commissie van Fabricage hebben wij de eer
mede te deelen dat geen bezwaar bestaat tegen de inwilliging van
nevensgaand verdoek van den Hoofdopzichter van de Universiteits
gebouwen, zoodat wij Uwe Vergadering in overweging geven aan
adressant tot wederopzeggeos vergunning te verleenen tot het leggen
van eene loozing voor regenwaterafvoer van het Physisch Laborato
rium naar het riool van de Langebrug onder bepaling dat het werk
wordt uitgevoerd ten genoege van Burg. en Weth. en dat eene jaar-
lijksche recognitie wordt betaald van 1.50.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan de EdAchtb. IIH. Burg. en Weth. van Leiden.
In verband met de aanbouwing van het Physisch Laboratorium
alhier, is gebleken dat een regenwaterafvoer onvermijdelijk is, waar
voor ondergeleekende (behoudens Uwe goedkeuring) zich voorstelt
te gebruiken Engelsch aarden buizen, ter wijdte van o. g. v. 0.20 M.
en te laten uitstorten in het riool van de Langebrug; een en ander
in rood aangegeven op het hierbij overgelegd schetsje, tot welker
uitvoering hij beleefd Uwe toestemming verzoekt.
't Welk doende,
De Hoofdopzichter van de Universiteits
gebouwen te Leiden,
Leiden, 27 Oetober 1894. K. De Boer Hz.
N®. 283.
Leiden, 1 November 1894.
Ter vervulling van de vacature voor leeraar of leerares in den zang
aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, ontstaan
ten gevolge van het eervol ontslag verleend aan Mej. G. M. C. Van
Baaten, hebben wij de eer U de volgende voordracht aan te bieden,
opgemaakt in overleg met den Districts-Schoolopziener en den Directeur
der Kweekschool;
f®. Mej. A. S. A. Van Kaathoven;
2®. H. J. Wanna, en
3°. C. B. Duyster Jr.
Onder mededeeling dat de betrekkelijke stukken in de Leeskamer
zijn nedergelegd, geven wij Uwe Vergadering in overweging tot eene
benoeming over te gaan, onder bepaling dat overeenkomstig het be
sluit van 27 September jl. de benoeming geldt voor één jaar en alzoo
voor den cursus 1894/95.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Moré