76 VRIJDAG 3 AUGUSTUS 1894. Degon en A. Van Rooijen, in zake gebruik van de gedempte Kool gracht. (Zie Ing. St. n°. 207.) De Voorzitter. Hierbij komt tevens aan de orde bet zoo straks voorgelezen nader request van Degon. Om de in ons rapport opge geven redenen stellen Burg. en Weth. voor afwijzend op dit verzoek te beschikken. Wordt zonder hoofdelijke stemming overeenkomstig bet advies van Burg. en Weth. op deze verzoeken beschikt. XIII. Idem van verschillende eigenaren van perceelcn gelegen aan de Zijlsingelsloot, omtrent demping dier sloot. (Zie Ing. St. n°. 208.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. XIII. Staat van af- en overschrijving op de begrooling voor 1894 ad f 233 Plaatsing van eene stellage in de Gehoorzaal. (Zie Ing. St. n°. 209 en 216.) De Voorzitter. De Commissie van Financiën heeft geen bezwaar tegen dezen staat. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIV. Verzoek van J. J. Hasselbach, ter bekoming van een strookje grond aan de Binnenvestgrachl bij het Utrechtsche Veer en lot het doen rooien van boornen. (Zie log. St. n°. 213 en 217.) De Voorzitter. De Coinmissiq van Financiën heeft tegen inwilliging van het verzoek geen bezwaar. Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt, waarbij de heer Hasselbach geacht wordt zich buiten stem ming te hebben gehouden. XV. Idem van Mr. C. A. Cau, tot het doen rooien van boornen aan de Binnenvestgracht bij de Plantage. (Zie Ing. St. n°. 213.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. XVI. Voorstel tot het doen verkoopen en rooien van vier boornen aan den Witten Singel. (Zie Ing. St. n°. 196.) De heer Pera. M. d. V.! Slechts een vraag, naar aanleiding van een gedachten wisseling, welke eenigc maanden geleden in eene sectie vergadering plaats vond. Wat denkt het Uagelijksch Bestuur in de plaats van die hoornen te zetten I De Voorzitter. Burg. en Weth. zijn van plan de te rooien boomen door andere te doen vervangen. De heer Pera. In dit geval wensch ik nog een enkele opmerking te maken. Wat verder op den Singel is kort geleden een jonge boom geplaatst. Nu komt het mij twijfelachtig voor of zulk jong hout wel in de omgeving van zooveel grootere en andere boomen zal kunnen groeien. In elk geval dient er een middel gevonden te worden om den jongens de gelegenheid te ontnemen de jonge boomen te beschadigen. Die jonge boom, waarvan ik sprak, is slechts door een eenvoudig Icèr, met een enkel steunpunt beschut. Zou het niet beter zijn de boomen met een soort hekwerk, dal hooger en sterker is, te omgeven De Voorzitter. Burg. en Weth. hebben er geen bezwaar tegen, zooveel mogelijk te zorgen, dat de boomen goed kunnen groeien. Er zal dus volgens uwe raadgeving een hek, om deze, zoowel als om de andere jonge boomen geplaatst worden. De heer Siegenbeek van Heukelom. M. d. V.! Ik wensch te het Dag. Bestuur te vragen, of het juist is, wal ik dezer dagen in een der couranten gelezen heb, dal waarschijnlijk de hoornen zouden be dorven zjjn, door of tengevolge van het leggeii der pjjpcn voor de gasleiding I De Voorzitter. Ik geloof, dat dit zeer goed mogelijk is. Er is gesproken, dat de boomen door kwaadwilligheid zouden vernield zjjn, maar ik voor mij ben overtuigd, dal dit niet het geval is. Er is over deze zaak gesproken met een deskundige, die ook van meening was, dat de boomen tengevolge van een lek in de gaspjjpen kunnen gestorven zijn. Er bestaat volgens mijne meening geen enkele reden om hier aan kwaadwilligheid te denken. De heer Siegenbeek van Heukelom. Juist om deze verklaring uit te lokken richtte ik mijn vraag tot het Dag. Bestuur. Nu is er bij m(j geen bezwaar meer tegen hel inwilligen van het verzoek van Burg. en Weth., waar ik in het andere geval waarschijnlijk tegen zou hebben gestemd. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVII. Idem als voren van een boom aan het Kort Rapenburg. De heer Verster van Wulverhorst. Er is een adres ingekomen omtrent deze zaak van den heer Hopman, wiens argumenten ik tot op zekere hoogte deel. In beginsel ben ik tegen het rooien van boomen, en zal steeds mijn best doen ze zooveel mogelijk te behouden. Vooral zoude het mij leed doen wanneer deze boom moest verdwijnen, want allen zullen het met mij eens zijn, dat deze boom daar ter plaatsen een mooi effect maakt. Is zij evenwel eenmaal gerooid dan zal er een misstand ontstaan. Er is onlangs gesproken van gevaar dat voor den tram, daar ter plaatse bestond, maar daarin is reeds ju. i. voorzjeu door de verlenging van de houten leuning. Is de zaak nu zóó urgent, dat nadat een middel om het gevaar af te weren, pas is aangebracht, nu dadelijk tot het rooien van dien boom moet, worden overgegaan. Ik vrees, dat wanneer wij dezen boom rooien, spoedig de tweede zal volgen en zoo verder, totdat alle boomen daar op het Kort Rapenburg zullen zijn verdwenen. Mij dunkt wij moesten eerst afwachten, hoe de aangebrachte verbetering in bet gevaar voorziet en het rooien van den boom nog eenigen tijd uitstellen. De Voorzitter. Ik wensch hierop te antwoorden, dat de verlen ging van het hek en het rooien van den boom niet om dezelfde reden geschiedt. Het voorstel tot het rooien van den boom dient om te voorkomen, dat de mensehen, die van den tram springen tegen den boom aanloopen en zoo een ongeluk krijgen, terwijl het verlengen van hel hek geschied is om te voorkomen, dat de mensehen, die van den tram springen in het water loopen. Ook ik vind het jammer, dat de boom moet vallen, maar Burg. en Weth. achten zich overtuigd, dat er gevaar bestaat. Wil nu de Raad daarvan de verantwoordelijkheid dragen, zoo moet hij afwijzend beschikken op het voorstel van Burg. en Weth. Ik weet wel. dat de heer Hopman zegt, dat er in 14 jaren geen ongeluk is gebeurd, maar dit neemt niet weg, dat Burg. en Weth. een ongeluk daar ter plaatse zeer mogelijk achten en mag men nu wachten, totdat er een ongeluk heeft plaats gehad? Het is niet alleen gevaarlijk voor hen, die van den train springen, maar ook voor hen, die op de balkons staan, en allicht onwillekeurig zich te veel daarbuiten begeven. De tram rjjdt er vlak langs. Burg. en Weth. laten echter de beslissing aan den Raad over. De heer Verster van Wulverhorst. Na de zoo pertinente door u afgelegde verklaring, dat er werkelijk gevaar bestaat, zou ik niet gaarne de verantwoordelijkheid op mij nemen, wanneer eventueel een ongeluk plaats vond. Ik zal dus mijne stem aan het voorstel geven. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen. XVIII. Verzoek van C. J. Coster, om eene loozing te leggen naar den Ouden Singel. (Zie Ing. St. n°. 211.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. XIX. Rekening van de Stedelijke Werkinrichting over 1893. (Zie log. St. n'. 202.) De Voorzitter. Bij de behandeling van dit punt zullen de drie leden van de -Commissie voor de Sted. Werkinrichting de zaal moeten verlaten. Aangezien de Vergadering dan niet voltallig genoeg is om een besluit te nemen, stel ik voor dit punt aan te houden tol de volgende Vergadering. Dienovereenkomstig wordt besloten. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Murk

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4