60 DONDERDAG 31 MEI 1894. De heer Dekhuyzen. Ik wenscli te beginnen met de kosten. De heer De Goeje zegt dat er haast geene kosten te maken zijn wanneer de gymnastiek behouden blijft. Ik wijs slechts op de school van den heer Dikshoorn waar geen gymnastieklokaal, noch ruimte daarvoor aanwezig is. Nu durf ik geene berekening maken hoeveel het zoude kosten wanneer daar een lokaal moest worden bijgebouwd. Ook de meeste andere scholen 3de en 4de klasse hebben op het oogenblik geen gymnastieklokaal beschikbaar. Onze oude scholen toch zijn niet ingericht om 600 kin deren te kunnen bergen, wat tegenwoordig door de wet wordt ver oorloofd. Zij moesten dus voor 600 kinderen geschikt worden gemaakt, toen dit getal bij de wet werd toegelaten en daarom zijn toen de gymnastieklokalen voor het gewone schoolonderwijs in gebruik ge nomen en daartoe zooveel doenlijk geschikt gemaakt. Wanneer men nu werkelijk ernstig gyranasliek-onderwijs wilde geven, wanneer men zeide: elke school moet haar eigen lokaal voor gymnastiek hebben, dan durf ik de kosten van zulk een maatregel niet ramen. Want dan zou zeer zeker, wanneer de gymnastieklokalen niet meer voor het gewone onderwijs konden gebruikt worden, eene nieuwe school moeten bijgebouwd worden, omdat de bestaande scholen de kinderen dan niet meer zouden kunnen bergen. En in dat geval zelfs zou de heer Dikshoorn nog niet eens geholpen zijn, omdat zoo als ik reeds zeide aan die school een gymnastieklokaal ontbreekt. Wat de kosten van eene nieuwe school betreft, die kunnen bere kend worden op 15000 's jaars, afgescheiden nog van de bouw kosten. Kan de bouw dus nog een paar jaren worden uitgesteld dan is dit ten zeerste in het financieel belang van de gemeente. Daarbij komt nog iets. Voor zulk eene nieuwe school is op 't oogen blik de plaats nog niet aangewezen en wij zouden die ligging gaarne in verband brengen met de annexatie-plannen. Wordt de gemeente vergroot met nieuwe gedeelten dan kunnen wij beter over de meest gewenschte plaats der school oordeelen en die ook gemakkelijker en goedkooper vinden. Oitslel van bouw is dus in elk opzicht in het belang der gemeente. De heer De Goeje is zijne rede begonnen met de vraag welke gunstige verwachtingen men wel had en wie de ervaring heeft ver kregen waarop de mindere ingenomenheid van heden nu steunt? Ik kan niet beter doen dan enkele woorden aanhalen uit een brief mij geschreven door een man die van de gymnastiek speciale studie heeft gemaakt en de ontwikkeling van dit onderwijs hier ter stede van nabij heeft gevolgd. Hij zegt o. a.: De gunstige verwachtingen die destijds van de invoering der gymnastiek werden gekoesterd be troffen vooral de aankweeking van «levende strijdkrachten" de uitdrukking is van het toenmalige Raadslid prof. Van Ilerson van klasse-onderwjjzers die eene akte in de gymnastiek zouden behalen. En wat heeft de ervaring geleerd? Dat niettegenstaande het gemeen tebestuur voor kostelooze opleiding heeft gezorgd en aan hel bezit der acte eene toelage verbonden, eerst zeer weinigen en later geen enkele on derwijzer zich op dat vah heeft toegelegd. Wij hebben nu voor al de scholen 3de en 4de klasse slechts twee klasse-onderwijzers voor dat onderwijs beschikbaar: de heeren Vos en Verwey de Winter. En waar men nu buitendien geen voldoende lokalen heeft, vraag ik of men zonder groote kosten onder deze omstandigheden voldoende resultaten met het gymnastiek-onderwijs kan bereiken In elk geval zal men nooit kunnen beweren dat behoud van de gymnastiek goed kooper zal zijn dan a/schaffing, welke toch inderdaad voor een deel der scholen niet anders is dan eene bestendiging van den bestaanden toestand. En die toestand is niet in het geheim ontstaan. Toen langzamerhand door gebrek aan ruimte de gymnastieklokalen ten dienste van het gewone onderwjjs in schoollokalen werden herschapen, is dit niet geschied zonder voorkennis van de Schoolcommissie. Zij heeft daarvan wel degelijk kennis genomen. En heeft zij toen zoo verschrikkelijk daartegen geprotesteerd? Integendeel! Ik behoef slechts op de gewisselde stukken over de herziening van de Verordening te wijzen: op dat voorstel der Schoolcommissie, om het kort uit te drukken, dat stuk met die lange strooken. daar staat dan toch dui delijk in art. 2 de scholen 3de en 4de klasse ak en op n'. 353 van de Ingekomen Stukken van 1893. De Schoolcommissie heeft het zelve zoo gewild. Men moet over de kosten niet zoo gering denken. Wil men het onderwijs in de gymnastiek zóó geven dat de kinderen er wat aan hebbendan kost het massa geld, geld dat, mijns inziens, in hel be lang der onvermogenden vooral, veel beter kan besteed worden. De hygiene heeft in het belang der volksklasse inderdaad gewichtiger eischen te stellen dan juist gymnastiek-onderwijs voor de kinderen! De heer De Goeje. M. d. V.! Dat het wellicht raadzaam is den bouw van eene nieuwe school nog wat uit te stellen, is best mogelijk. Maar zooals meermalen is geschied, kan men intusschen tijdelijk een hulplokaal in gebruik nemen. Nu wil men echter de Verordening zoo gaan veranderen dat er in het vervolg van de werktuigen die er eenmaal zijn geen gebruik meer kan worden gemaakt. En dat tegen het uitdrukkeljjk advies van de hoofden der scholen in. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik betwijfel toch of de quaestie door den heer De Goeje zuiver wordt gesteld. Het geldt hier niet een verbod om gebruik te maken van de werk tuigen die er zijn, maar wel de vraag of wij zullen gebieden het geven van gymnastiekonderwijs. De heer 11e Goeje heeft zelf erkend dat de bestaande gymnastiek lokalen voor een groot deel voor andere doeleinden zijn ingenomen. Daarmede is in strijd de bewering, dat invoering van gymnastiekonder wijs in voldoende mate, geene aanzienlijke kosten voor de gemeente na zich zal slepen. Die kosten zijn, dunkt mij, stellig te wachten. Bij eene vorige gelegenheid is, mjjns inziens, zonneklaar aange toond dat al kon men het misschien een half jaar of iets langer nog met het bestaande personeel doen, dat personeel toch bij volledig onderwijs in de gymnastiek aanzienlijk zou moeten worden uitge breid. Uit moeten Gedeputeerde Staten, dunkt mij, ook in het oog houden, die overigens ook niet wederleggen de argumenten waarop het besluit door den Raad in dit opzicht genomen steunt. Wat de vraag betreft of de verwachtingen die men van het gym nastiek-onderwijs heeft gekoesterd zijn teleurgesteld, ik heb dat on derwijs indertijd niet mede helpen invoeren en weet dus ook niet welke verwachtingen men destijds daarvan had. Maar wel meen ik te weten dat bij de inrichting van het gymnastiek-onderwjjs hier te lande over het algemeen heeft voorgezeten de verwachting, dat daar door evenals in Duitschland, de lust tot voortgezette gymnastische spieroefeningen bij het volk zoude doordringen. En dergelijke voort gezette oefeningen op lateren leeftijd kunnen zeer stellig een gunsti- gen invloed hebben. Maar ik geloof niet aan dien gunstigen invloed waar het onderwijs op de scholen op zoo beperkte schaal moet wor den gegeven. Ik zou den heer De Goeje willen doen opmerken dat wie te veel bewijst, niets bewijst. Hij heeft gesproken van kinderen die van huiten-scholen komende waar geen gymnastiek-onderwijs wordt ge geven, verre achter slaan in spierkracht bij kinderen van onze scholen die een half jaar dat onderwijs hebben genoten. Is dit aannemelijk? Ik wil gelooven dat zij achterslaan in handigheid bij het werken aan ringen of rek, maar wanneer inderdaad een zoo korte oefeningstijd, een paar oogenblikken per week, zulk een invloed uitoefende op de spierkracht van Leidens jeugd, wal zou de bevolking van Leiden over het algemeen dan niet gespierd moeten zijn. En ik zeg nog eens, wat men van het onderwijs verwacht heeft: aanwakkering van den lust om op lateren leeftijd die spieroefeningen voort te zetten die verwachting is niet verwezenlijkt. De heer Van Hamel. M. d. V.! Straks is door den heer Dekhuyzen met veel ophef gesproken van de kosten welke te maken zullen zijn bij behoud van de Gymnastiek, zich daarbij beroepende op de ovcr- vulling der scliolen. Daarin heeft hij, evenals bij de discussiën van December, weder sterk overdreven. Met een enkel woord wensch ik mede te deelen hoe op hel oogenblik de toestand is. Bij den heer Van der Harst is het gymnastieklokaal voor gym nastiekonderwijs beschikbaar, bij den heer VVuyster eveneens. Het zelfde is het geval bjj den heer Van der Heyde terwjjl het bij den heer Brouwer zeer goed beschikbaar kan worden gesteld, wanneer twee klassen, zooals meermalen gebeurt, naar het zoogenaamde Soep huis worden gedirigeerd. De kinderen van de school van den heer Hoeks kunnen zeer goed onderwijs ontvangen in het lokaal van den heer Van der Harst en die van den heer Dikshoorn bij den heer Van der Heyde. Er zou dan alleen bjj de school van den heer Hoeks, een lokaal moeten worden bijgebouwd. Doch dit bijbouwen zou niet een ge volg zijn van handhaving van het gymnastiekonderwijs, want. zooals bekend is, worden de bestaande gymnastieklokalen sedert eenigen tijd in gebruik genomen als leerlokalen. Doch daarvoor kunnen zij niet blijven dienen, want ongetwijfeld zal het Schooltoezicht op den duur met behoud van dien toestand geen genoegen nemen. Bovendien moet voor j (vrije- en orde-oefeningen) evengoed als voor s een af zonderlijk lokaal zijn. Gymnastiekonderwijs kan derhalve met de bestaande krachten en middelen thans zeer goed worden gegeven. En wat beteekent het zeggen van Prof. Van Iterson dat er slechts twee klasse onderwijzers zijn, bevoegd om vak s te onderwijzen? Nu reeds wordt reeds ge deeltelijk door klasseu onderwijzers gymnastiek onderricht gegeven en dit kan zeer goed doorgaan. Het getal vakonderwijzers behoeft dus niet te worden uitgebreid. De heer Van Dijk trouwens beaamt dit ook. De beer Van Kempen heeft aangehaald de meening van den In specteur van het lager onderwijs, onlangs in een schrijven aan mij geuit, dat nl. het gymnastiekonderwijs in zijn vollen omvang in hem een bestrijder vond. Doch het bezwaar van den Inspecteur was geheel van pacdagogischen aard. De heer Fabius vindt dat vak-onderwijzers op de lagere school niet thuis behooren omdat daar alles onderwezen moet worden door klassenonderwjjzers, bovendien sprak hjj van gymnastiek-onderwijs in zijn vollen invang. Dit is evenwel eene geheel persoonlijke opvatting, waarmede andere autoriteiten het niet eens zijn. De heer Pera. Wordt het gymnastiekonderwijs op den tegen woor- digen voet gegeven, dan is het niet mogelijk om werkelijk eenig resultaat daarvan te verkrijgen. En wil men het geven in zoo ruimen en breeden omvang, dat het vruchten zal dragen, meer nut zal doen, dan zal ook, naar mijne meening, het personeel moeten worden uit gebreid en de toestellen worden vermeerderd, omdat het in dit vak vooral aankomt op oefening. En dit alles zal tamelijk groote kosten veroorzaken, waarvan ik het nut niet inzie. Was ik van het nut van het gymnastiekonderwijs overtuigd, ik zou stellig niet tegen die ver meerdering van kosten opzien. De heer Verhey van Wijk. M. d. V.! Door Burg. en Weth. wordt voorgesteld het tractement van den heer Van Wijk te brengen op f 2300, maar het is toch zeker niet de bedoeling om bjj het ontstaan eener vacature aan den nieuwen titularis ook in eens f 2300 te geven? Ik stel er prijs op dat dit nu reeds behoorlijk wordt gestipu leerd. Wij hebben toch indertijd een dergelijk geval gehad met den gemeente-ontvanger. Diens salaris was ook verhoogd en toen men bij een nieuwen titularis daarop wilde terugkomen, werd door Ged. Staten gezegd: dat kan niet, het salaris is eenmaal door den Raad bepaald op zooveel. Om iets dergelijks te voorkomen zou lk er wel aan willen toevoegen dat deze verhooging van tractement alleen geldt het tegenwoordige hoofd der Jongensschool 2e klasse. De Voorzitter. Gedeputeerde Staten wenschen de vaste jaarwedde van den heer Van Wijk verhoogd te zien tot f 2300 met het oog op zijn pensioen. Willen wij nu zijn tractement tot dit bedrag ver- hoogen, dan moet daarvoor de verordening worden gewijzigd. Bij

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4