DONDERDAG 31 MEI 1894.
59
kende tot inwilliging van het verzoek van Gebr. Van Ulden, zoodat
dit is aangenomen.
VI. Verzoek van A. Van den Berg, om terugbetaling van school
geld, Lager Onderwijs.
(Zie Ing. St. n®. 138.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming afwijzend op
beschikt.
VII. Idem van E. T. Borle, om ontslag als leeraar aan het Gym
nasium.
(Zie Ing. St. n®. 139.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming met ingang
van 1 September een eervol ontslag verleend.
VIII. Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1894.
(Zie Ing. St. n°. 136.)
Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming vastgesteld.
IX. Voorstel omtrent de opmerkingen van de Gedeputeerde Staten
in zake de gewijzigde Verordeningen tot regeling van het Lager
Onderwijs.
(Zie Ing. St. n#. 140.)
De Voorzitter. Ik zou het alleszins begrijpelijk vinden wanneer
de leden verlangden dit onderwerp heden niet te behandelen, aange
zien zij eerst gisterenavond de stukken hebben ontvangen. Burg. en
Weth. hebben echter onmogelijk eerder bun advies kunnen uitbrengen.
Wjj hadden af te wachten het advies van de Plaatselijke Schoolcom
missie, die de zaak met lofwaardigen spoed heeft behandeld. Daarna
evenwel moesten Burg. en Weth. de zaak nog nader overwegen en
van daar dat hun advies wat laat is gekomen. Om het spoedeischende
van de zaak hebben wij toch gemeend dit punt op de agenda voor
heden te moeten zetten.
Verlangt iemand de zaak tot eene volgende vergadering uit te
stellen
De heer Van Keupen. De leden hebben van nacht de stukken
kunnen lezen en dus op de hoogte zijn.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer De Gobjb. M. d. V.Ik behoef u nauwelijks te zeggen dat
ik met leedwezen het tweede gedeelte van het voorstel van Burg.
en Weth. omtrent de bezwaren van Gedeputeerde Staten heb gezien.
Ik maak mij volstrekt geene illusie dat ik den Raad tot het nemen
van een ander besluit zal bewegen dan door Burg. en Weth. gewenscht
wordt, maar ik acht mij niet gerechtigd de zaak te laten voorbijgaan
zonder mjjne bezwaren te hebben uiteengezet. In de eerste plaats
wensch ik eene vraag te doen.
In het stuk van Burg. en Weth. staat:
«De ingenomenheid van het onderwijs in de gymnastiek toen
nog de vrjje- en orde-oefeningen niet als verplicht leervak in de wet
waren opgenomen was destijds eene uiting van gunstige verwach
ting, onze mindere ingenomenheid van heden steunt op verkregen
ervaring."
Ik vraag welke gunstige verwachtingen men dan toch gehad heeft
en wie de ervaring heeft verkregen, waarop die mindere ingenomen
heid van heden steunt?
Uit het advies van de Schoolcommissie blijkt dat deze die min
gunstige ervaring niet heeft; zy meent dat er reden is om over het
gymnastiek-onderwjjs tevreden te zjjn en wenscht het dus te hand
haven.
Ik voor mjj wist wel hoe de hoofden der scholen, die dan toch in
de eerste plaats tot oordeelen bevoegd zijn, over deze zaak dachten,
maar ten overvloede heb ik hedenmorgen nog met bijna alle hoofden
gesproken en hun de woorden door Burg. en Weth. gebezigd, laten
lezen, daarbij vragende wat hunne ervaring was. Welnu! unaniem
verklaarden zij dat zy het onderwjjs in de gymnastiek heilzaam vinden
en op hunne scholen wenschten gehandhaafd te zien.
Welke stoute voorstellingen sommigen zich misschien hebben ge
maakt van de resultaten van dat onderwijs weet ik niet. Naar mijne
meening mocht men er redelijkerwijs van verwachten, doch ook niet
meer, dat het afwisseling zou brengen in het langdurig zitten der
kinderen op de schoolbanken en zoo de gezondheid bevorderen; dat
het de kinderen zou leeren eene betere houding aan te nemen en
bovendien de spieren zou ontwikkelen en versterken. Die eisch aan
het gymnastiek-onderwijs gesteld is ook bevredigd. Dat blykt voor
het laatste by v. uit het feit, dat wanneer men leerlingen van scholen
gekomen waar geen gymnastiek-onderwijs werd gegeven, vergelijkt
met de kinderen onzer scholen die dit onderricht wel ontvingen, men
bij de oefeningen aan ringen, rekstok en andere werktuigen duidelijk
ziet hoe weinig de spieren van eerstgenoemden geoefend zijn. De
leerlingen die op onze scholen een half jaar gymnastiek-onderwjjs
hebben gehad, munten in spierkracht reeds boven hen uit.
Wat eene goede houding betreft, men kan zeggen dat de vrije- en
orde-oefeningen daartoe het middel zjjn. Maar nu vinden de leerlingen
boven de 10 jaar die oefeningen werkelijk vervelend, zoo zy niet
worden aangevuld met oefeningen aan de werktuigen.
Dat is de overtuiging van al de hoofden der scholen. Zy zeggen:
voor jonge kinderen zijn die vrije- en orde-oefeningen zeer geschikt,
maar de oudere leerlingen vinden alleen in dat j uur genoegen omdat
er voor hen een aangenaam j uur aan de werktuigen op volgt.
Wanneer Burg. en Weth. dus zeggen dat de kinderen bij het onder
wijs in de gymnastiek zich vervelen, dan durf ik verzekeren dat alle
onderwijzers tegen dit beweren protesteeren. Het is juist dat uur
aan de werktuigen dat zy met verlangen tegemoet zien en dat
hen het Uur vrjje- en orde-oefeningen beter doet verdragen. Ik weet
dus inderdaad niet welke verwachtingen men van het gymnastiek
onderwijs heeft gekoesterd die dan blijkens de ervaring niet zouden
zjjn bevredigd.
Verder zeggen Burg. en Weth. «Wanneer het gymnastiek-onderwijs
vruchten zal dragen, dan zou het gegeven moeten worden in een
zeer ruimen omvang en met een talrijk personeel. Wil men de leer
lingen lust tot die oefeningen inboezemen, dan moet een groot per
soneel aanwezig zijn om leidend en helpend op te treden."
M. d. V.l Er is een Fransch spreekwoord dat zegt: le mieux est
l'ennemi du bien, dat door de beweringen van Burg. en Weth. ook
hier bewaarheid wordt.
Zij spreken van een groot personeel, van onderwijs in zeer ruimen
omvang enz. Ik zou zeggen: wanneer men nu het allerbeste niet
kan krijgen, late men zich dan met wat minder tevredenstellen.
Het spreekt van zelf dat op scholen met talrijke en groote klassen
elk kind niet evenveel aan de werktuigen kan werken als op scholen
met een kleiner getal kinderen. Maar dit is een bezwaar eigen aan
alle vakken die men niet door aanhooren moet leeren maar door
individueele oefening. De vooroefeningen worden door één man
geleid, terwijl het gymnastiek-onderwijs wordt gegeven door den
gymnastiek-onderwijzer met behulp van den klasse-onderwjjzer en
zoo krjjgt elk kind een voldoend aantal beurten.
Dan volgt in het stuk van Burg. en Weth.: «De vrije- en orde
oefeningen daarentegen, welke op onze scholen gegeven worden, hoewel
de invoering tot het jaar 1897 door den Wetgever is opgeschort, zijn
voor alle leerlingen, ook die van 9 tot 12 jaren, eene aangename
afwisseling en opfrissching. Hoofdzakelijk in de open lucht gegeven,
onder de leiding van den klasse-onderwijzer, zjjn die oefeningen op
de volksschool volkomen op haar plaats."
Over die aangename afwisseling heb ik reeds de meening der hoofden
van scholen medegedeeld. Zjj beweren dat oefeningen aan de werk
tuigen voor leerlingen van 912 jaar daarbjj onontbeerlijk zjjn,
want dat zjj anders die vrije- en orde-oefeningen vervelend vinden.
En de bewering van Burg. en Weth. dat die oefeningen hoofdzakeljjk
in de open lucht worden gegeven, kan ik ook tegenspreken. Er zjjn
slechts betrekkeljjk weinige dagen dat dit in de open lucht kan ge
schieden. Al de hoofden zeggen dat men ook voor die oefeningen
de lokalen evenzeer noodig heeft als voor de oefeningen aan de
werktuigen. Eindelijk wordt gezegd:
Wordt de gymnastiek als leervak op de scholen 3e en 4e klasse
gehandhaafd, dan zullen de uitgaven voor het onderwijs aanzienljjk
stjjgen. Zonder twjjfel zullen de schoollokalen wil men het leervak
niet hoofdzakelijk op het papier laten bestaan belangrijke uitbrei
ding behoeven, en meer vakonderwijzers moeten worden aangesteld,
omdat de klasse-onderwjjzers op onze scholen 3e en 4e klasse met
uitzondering van slechts twee niet bevoegd zjjn tot het geven van
gymnastiek-onderwjjs."
M. d. V.l Was dit waar, zouden de uitgaven bij handhaving van
het gymnastiek-onderwjjs aanzienlijk stjjgen, dan zou ik zelf tegen
die handhaving bezwaar maken, want ik wil de uitgaven ook niet
verhoogen. Dit is derhalve een punt waarop het aankomt.
Er wordt gewezen op gebrek aan ruimte en dat men nu zelfs reeds
gymnastiek lokalen voor gewoon onderwijs moet gebruiken. Ja, dat
is een tjjdelijke toestand, even tijdcljjk als dat men in een maskerade-
tjjd als student de studeerkamer tijdeljjk inricht voor logeerkamer.
Wanneer die gymnastieklokalen er niet waren, dan zou voor de
kinderen ergens anders plaats moeten zjjn gezocht, maar dat men
dus daarmede tijdeljjk geholpen is, bewijst nog niet dat die lokalen
nu ook voor goed aan hunne bestemming moeten onttrokken blijven.
Het is slechts een tijdeljjke toestand, om welken de verordening nog
niet behoeft te worden veranderd.
En wat de uitbreiding van het personeel betreft, ik heb aan den
heer Van Djjk, die geruimen tijd het gymnastiekonderwijs hier heeft
geregeld, gevraagd of met de bestaande krachten op bevredigende
wjjze aan de scholen 3e en 4e klasse gymnastiekonderwijs kon worden
gegeven. Zijn antwoord luidde: naar mjjne vaste overtuiging is met
het bestaande personeel op al de scholen op voldoende wijze gym-
nastiekonderwjjs te geven. Dat is voor de hoogere klassen der
scholen, de laagste klassen toch hebben geen gymnastiekonderwijs
noodig, daarvoor zijn de vrije- en orde-oefeningen. Tegenwoordig
hebben de gymnastiek-ondcrwijzers reeds eenige uren vrjj; met toe
passing van dit beginsel, zullen zjj voor het onderwijs aan alle scholen
een voldoend aantal uren beschikbaar hebben. Bovendien is het te
hopen dat nu de toelage voor acte-gymnastiek eenigszins verhoogd is,
ook door meer onderwijzers die acte zal verkregen worden.
Wat de lokalen aangaat, wij hebben op het oogenhlik den toestand,
dat enkele voor gewoon schoolonderwijs zijn ingenomen, maar in de
behoefte ware wellicht te voorzien door één gymnastieklokaal te
bezigen voor twee scholen. Ik weet wel dat het verkieselijker is dat
elke school haar eigen gymnastieklokaal heeft, maar de heer Van Djjk
zag best kans met de bestaande lokalen het gymnastiek-onderricht
hier zoo te regelen, dat het werkelijk bevredigend zou mogen heeten.
Ik vraag dus: wat blijkt nu van dai geringe nut dat niet tegen
de belangrijke kosten kan opwegen. Er zijn haast geen kosten te
maken; op ééne school na, die van den heer Dikshoorn, wiens leer
lingen dan in het lokaal op de Pieterskerkgracht of dat van den heer
Van der Heyde ouderwijs kunnen krijgen, hebben al de andere
scholen hun eigen lokalen en werktuigen. Daarvoor zijn dus geene
uitgaven te doen en het bestaande personeel is ook voldoende.
Ik zou het om al deze redenen inderdaad betreuren wanneer de
Raad zijn besluit tot opheffing van het gyinnastiekonderwjjs blijft
handhaven tegenover de bezwaren daartegen door Gedep. Staten
ingebracht.
De heer Van Kempen. De heer De Goeje zegt dat hij met hoofden
van scholen over deze quacslie is gaan spreken, maar hij is voorbjj-
gegaan, den man dien hij wel in de eerste plaats advies had mogen
vragen; nl. den Inspecteur van het Lager Onderwijs. Wanneer men
toch officieel iets wil constateeren dan komt allereerst het oordeel
van den Inspecteur in aanmerking. En die schijnt, zooals wjj bij
eene vorige gelegenheid gehoord hebben, niet veel waarde aan dat
gymnastiek-onderwjjs te hechten.