DONDERDAG 15 FEBRUARI 1894. 27 dat de eigenaars eerst hunne plannen van verbouwing moeten in dienen en dat eerst wanneer geconstateerd zal zyn, dat de plannen ten genoege van Burg. en Weth. zyn, tot uitgave van den grond wordt overgegaan. De heer Du Sturler. Ik geloof, dat er wel reden bestaat voor Burg. en Weth. het voorstel van den heer Cock over te nemen. Wij moeten een kleine recognitie vergen, niet om er geld uit te slaan, maar eenvoudig om tussclien de tegenwoordige en latere eige naren een band te scheppen. Stellen wij de recognitie op cent, dan zal daardoor toch wel niemand worden afgeschrikt hel gebruik van den grond aan te vragen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik kan mij volkomen ver- cenigen met het denkbeeld van den heer Coek ook op grond, voor den heer Cock de hoofdgrond, dat indien een huis vervalt, het voor de gemeente moeielijk is daartegen te waken en tol herstel te nopen, indien de grond ln eigendom is afgestaan, terwijl de gemeente dit wel kan doen wanneer de groud in erfpacht wordt uitgegeven. Wanneer door het Dag. Bestuur nu echter wordt overgenomen het denkbeeld van de Commissie van Fabricage, dan zou ik daaraan nog wel willen toegevoegd zien zien de clausule voorkomende sub 2 van bet voorstel van Burg. en Weth. te besluiten dat het gebruik eerst zal aanvangen wanneer het blijkt dat de perceelen in de Hoelstraat naar het oordeel van Burg. en Weth. in- en uitwendig in een be hoorlijken staat verkceren. De Voorzitter. Dal is ook de bedoeling van Burg. en Weth. De heer Van Hamel. M. d. V.! Ik zie werkelijk geen enkele reden om de toekomstige gebruikers van den grond zoo verschrikke lijk genadig te behandelen; ik koester volstrekt geen vrees dat de grond bij een hoogeren prijs niet zal genomen worden en de toe stand niet spoedig zal verbeteren. Op den Rijnsburger Singel en andere Singels, waar soortgelijke toestanden hebben bestaan, hebben de eigenaars zich tot den Raad gewend met verzoek om de vóór- of achter liggende gronden bij hunne perceelen te mogen trekken en spoedig is daar op natuur lijke wijze verbetering ontslaan. Ën daarom komt mij ook hier een prijs van 3£ cent per centiare volstrekt niet te hoog voor. De heer Drucker. De Commissie van Financien heeft bij de qnaestie door den heer Van Hamel ter sprake gebracht opzettelijk stilgestaan. Aanvankelijk werd in onze Commissie bezwaar geopperd legen kosteloozen afstand van den grond. Doch bjj nadere overweging zyn wij daarover heen geslapt. Hel geldt hier toch een bijzonder geval Verkocht men den grond aan de eigenaars in de Hoefstraal zonder cenig bijzonder beding, dan zoude zij inderdaad voor dien grond wat kunnen betalen. Doch dan zouden zij wellicht den grond als tuin trekken hij hunne huizen, gelijk die thans zijn. Dat nu is niet wen- schelijk. De toestand der woningen in de Hoefstraal eischl verbete ring. Daarom gebruikt men deze gelegenheid om te verkrijgen dat die perceelen worden verbouwd. Ën waar de menschen zich daar voor een offer moeten getroosten, meende de Commissie van Financien ten slotte dat de gemeente zich dan ook wel cene kleine opoffering mocht getroosten en den grond voor niets of voor bijna niets afstaan. Ik ga overigens gaarne mede met het voorzichtige denkbeeld van den heer Cock, al is de schildering welke hij heeft gegeven van den rechtstoestand, wanneer de grond in eigendom zou worden afgestaan, wel wat te donker. In een groot gedeelte van onze rechtsspraak toch wordt het woord; «rechtverkrijgenden" van art. 1354 van het Burgerlijk Wetboek veel ruimer opgevat dan de heer Cock zulks doet, zoodat ook gebonden zyn de toekomstige koopers en bezitters der perceelen. De heer Dekhuyzen. Den heer Van Hamel, die gevraagd heeft waarom Burg. en Weth. deze koopers zoo genadig willen behandelen, wensch ik het volgende te antwoorden. De Hoefstraal is een der allerongezondste straten van de stad. De menschen wonen daar opeengehoopt in krotten, terwijl het sterfte- cijfer er bijzonder hoog is. Ten tijde van de cholera epidemie was de toestand daar verschrikkelijk, het was een der brandpunten der besmetting, en van daar dan ook dat men, toen men besloot het Liernurstelsel bij wijze van proef toe te passen, men dit gedeelte der stad er voor heeft gekozen. De heer Du Rieu. Omtrent de veranderingen die daar ter plaatse tot stand zullen komen wensch ik een paar woorden in het midden te brengen. Ik zou gaarne zien dat Burg. en Weth., wellicht is het reeds hunne bedoeling, aan de eigenaars der perceelen de verplichting oplegden dat de voorgevels van de te verbouwen huizen daar komen. Wan neer daar voor- en achtergevels zullen komen, krijgt men een zeer onregelmatigen toestand. Een ander punt van meer belang is het niveau, de hoogte van de huizen. Indertijd is de wal hoog geweest. Ik herinner mij dat er nog een muur stond. Later is bij gelegenheid van een aanvraag om daar een lijnbaan te luaken, de gracht gedempt, doch in weerwil daarvan is het een ongezonde, natte poel gebleven. Thans nu zich de gelegenheid voor doel en de lynbaan is verdwenen, zou ik gaarne zien dat die lage strook werd opgehoogd. Toen de lijnbaan is gemaakt, werd door myn oudsten broeder, toen raadslid, voorgesteld om den wal af te graven. Hieraan is gedeeltelijk gevolg gegeven, zoodat er een hooge dijk is gebleven naast een drassige strook, die juist ligt aan den kant van de Hoefstraal. Ik geloof dat het dus van belang zal zijn de nieuwe bewoners uit te noodigen om de tuinen te verhoogen. gelijk dit ook al met één is geschied. Met bescheidenheid wensch ik dit aan de aandacht van het Dag Bestuur te onderwerpen. De Voorzitter. Men zal zich herinneren, dat op de St Jacobsgrachl de huizen van bel stoombrandspuilbuisje al alle reeds zijn verhoogd. Het is de bedoeling in diezelfde richting door te trekken. De heer De Sturler. Ik kan hier bovendien nog bijvoegen, dat, wanneer de een reeds zijn huis verhoogd heeft, de nabuur van zelf verplicht is zulks ingelijks te doen, wil bjj geen groot gevaar loopen van bij regens onder te loopen. De heer De Goeje. Ik wensch de gelegenheid niet voorby te laten gaan van te verklaren dat ik het betreur, dat men thans niet heeft gebruik gemaakt van de omstandigheid, dat een bouwvallig huis in de Hoefstraal moest gesloopt worden, om dit te koopen en daardoor een verbinding te maken tussclien de Garenmarkt en den Vestwal. Nu wij bovendien uit de missive van den heer Archivaris gehoord hebben, dat de stad het recht had deze woningen te naasten, be treur ik het dubbel. Voor eenigc jaren heeft men toegelaten dat de toegang van den Vliet lot den Vestwal werd volgebouwd, nu is de Garenmarkt ook weder afgesloten. Ik wensch Burg. en Weth. er met ernst attent op te maken, dat zij dergelijke gelegenheden niet laten voorbijgaan, om de stad fraaier en geriefelijker te maken. De oorzitter. Wij zullen uwe opmerking in gedachten houden. De heer Cock. Een enkel woord over uw bezwaar M. d. V., dat de menschen, die het recht krjjgen, zooals ik het hun wil geven, minder vrijheid verkrijgen, dan zooals u het geven wil. Ik spreek dit niet tegen; het blijft onomstootelijk waar, dat waar men meer geeft men minder voor zich behoudt, en omgekeerd. Nu wil ik voor de gemeente iets meer macht behouden. Men kan van den Raad eener gemeente niet verwachten, dat hij van zijne grootere macht tegenover ingezetenen ooit een onbillijk gebruik zal maken. Dit is hier in Leiden nog nooit gebeurd, getuige de rechten, onder anderen die men beweert, dat de gemeente heeft op de achterzijde van sommige huizen aan de eene zijde van de Paardensteeg gelegen, en die men tot nog toe nog nimmer heeft doen gelden. Ik vrees dus voor geen misbruik. Er is opgemerkt dat het voorstel van Burg. en en Weth. afwijkt van dat van de Commissie van Fabricage in zoo verre het eerste ook verbetering der huizen als conditie stelt. Daar mede ben ik het geheel eens cn daarom heb ik dan ook uitdrukkelijk gezegd, dat ik wenschen zou die voorwaarde aan het voorstel van de Commissie van Fabricage te verbinden. Ik dank den heeren Fockema Andreae en Drucker voor hunne adhaesie aan myn voorstel. De heer Drucker doet dit wel niet in zoo onbedingde mate als de heer Fockema Andreae, maar het doet mij toch genoegen dat hij er zich mede vereenigen kan. Welke ook de uitspraken moge zyn van de rechterlijke colleges waarop de heer Drucker zich beroept, ik kan mij niet voorstellen dat zy eene zoo wijde strekking zouden hebben, dat zjj het door my gevreesde geheel hersenschimmig zouden maken. Intusschen behoud ik mij gaarne het genoegen voor daarover met den heer Drucker, buiten den Raad, nog eens nader te spreken. Gaarne leer ik nog wat. Maar ik mag den Raad niet vervelen met rechtskundige be spiegelingen over het bedoelde art. 1334 Burgerlyk Wetboek. Mijne gedachtengang was eenvoudig deze; een persoon A verkoopt bijvoor beeld een stuk land aan B onder zekere voorwaarden, die niet in den vorm van een zakelijk recht kunnen worden gebracht. Vervol gens verkoopt B dat land onder dezelfde voorwaarken aan C, deze C verkoopt weder op dezelfde wijze aan een ander en dit gaat zoo voort. Eindelijk is D eigenaar geworden. Stel nu dat A die voor waarden wil gehandhaafd zien en dal hij daarvoor D aanspreekt zal dan D niet knnnen zeggen: ik ken u niet, ik heb niets met u gecontracteerd, vervoeg u tot B, het is eene zaak die u en B aan gaat, want met dien hebt gij gecontracteerd, ik voor my heb daar niets mee te maken? Ditzelfde kan natuurlijk nooit plaats hebben, wanneer door A en B een zakelyk recht, bijvoorbeeld van servituut, op dien grond is gevestigd. De beer Eerstens. Onder de door Burg. en Weth. gestelde voor waarden komt ook deze voor; »dat langs de Oost- en Westgrenzen van de perceelen in aan te wijzen richting voldoende yzeren afschei dingen met steenen grondkeeringen moeten worden gemaakt, ten ge noege van Burg. en Weth." Nu komt.my deze bepaling nog al be zwarend voor, vooral wanneer een der aangrenzende eigenaren nog geene aanvraag heeft gedaan om den grond voor- of achter zyn per ceel in erfpacht te krygen. Daarvan toch zal het gevolg zyn, dat degene die dit wel heeft gedaan aan drie zijden op eigen kosten eene afscheiding moet maken, welke afscheiding aan de Oost- en Westgrenzen nog al kostbaar zal zijn. omdat de aangrenzende erven lager gelegen zijn en de muren dus nog al hoog zullen moeten worden opgemetseld. Ik zou daarom wel in overweging willen geven om daaraan eene bepaling toe te voegen in dezen zin, dat zoolang de aangrenzende eigenaar geen aanvraag heelt gedaan om den grond in erfpacht te ontvangen, aan de Oost- en Westgrenzen kan worden volstaan met een houten hek ten genoege van Burg en Weth. Komt dan later een aanvraag van den aangrenzenden eigenaar, dan kan op beider kosten hel houten hek in eens vervangen worden door een yzeren. Ook by andere huizen aan den Vestwal zyn dergelyke honlen hekjes geplaatst. De heer Hassglbach. Ik zou ook wel in overweging willen geven om de verplichting tot het maken van eene afscheiding of keermuur alleen dan te Hoen ingaan wanneer het geheel is overgegaan in handen der verschillende bewoners om tot tuin te worden aangelegd. Doet men dit niet, dan zal telkens wanneer een bewoner een stuk grond in erfpacht verkrijgt, hel daarnaast gelegen perceel dut reeds in erfpacht is uitgegeven moeten worden beschadigd door het los maken en in verband te brengen van den al'scheidingsmuur en door andere maatregelen strekkende om het nieuwe stuk grond volgens de gestelde conditiën in orde te maken. Dus mij dunkt, dat men even goed op zijde als aan den voorkant voorloopig zou kunnen volstaan met een houten afrastering. De Voorzitter. Ik kan hiermede gedeeltelijk medegaan, voor

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 3