16
DONDERDAG 25 JANUARI 1894.
Hierdoor is tegemoet gekomen aan de bezwaren van schepen, die
veel door Leiden moeten heen en weer varen. Wanneer deze tel
kenmale havengeld moesten betalen, zou dit te hoog loopen.
De heer Driessen. Ook ik wensch dezelfde verklaring af te leggen
als de lieer Verhey van Wijk. Ook ik heb in de Kamer van Koop
handel tot de minderheid behoord, maar vind geen zwarigheid om
hier in deze vergadering te stemmen voor het voorstel van Burg. en
Weth.
De heer Zillesen. Uitgaande van de veronderstelling dat Burg.
en Weth. gerechtigd zijn tot het doen van dit voorstel, wensch ik in
aansluiting aan hetgeen door den heer Verhey van Wjjk in het
midden is gebracht, mede te deelen.
1'. Dat ik van het voorstel heb kennis genomen met niet onver
deeld genoegen. Geen nieuwe regeling toch, waarvan niet anders
verwacht kan worden dan geldelijk nadeel, kan aanleiding geven dat
men het tot stand komen daarvan met ingenomenheid tegemoet ziet.
En dat dit voorstel voor velen nadeel zal opleveren, zal men begrjjpen
wanneer men let op het groot getal vaartuigen, dat thans de bruggen
passeert zonder te betalen, omdat zij er onderdoor kunnen en in het
vervolg telkenmale hij het binnen komen der stad belasting zullen
moeten opbrengen.
2°. Komt het mij volkomen begrijpelijk en billijk voor, dat, wan
neer eenerzijds de ontvangsten der gemeente belangrijk worden ge
reduceerd door het ontheffen van bruggelden in verband met de
vaartverbelering en overeenkomstig de bepalingen met de Provinciale
Staten, de autoriteiten er op bedacht geweest zijn een equivalent
voor dat verlies te zoeken en dit het best mcenen gevonden te
hebben in het heffen van havengelden.
Alle schepen en stoombooten die tot nu toe bruggeld moesten be
talen, zullen dit niet meer behoeven te doen, maar in de plaats
daarvan havengeld en zullen daardoor bijdragen in de kosten van
onderhoud der schoeiingen, walmuren, van diepwerken enz.
Voor de kleinere vaartuigen is het een ander geval, die geraken
in slechter conditie en het was dan ook mjjne bedoeling om voor
de eigenaars of bestuurders dier vaartuigen een lans te breken door
voor te stellen ben in de gelegenheid te stellen abonnement voor een
jaar te nemen, eene faciliteit die in de meeste gemeenten bestaat.
Intusschen is daartoe reeds het initiatief genomen door Burg. en
Weill, en behoef ik het dus niet te doen. Door dit voorstel hebben
Burg. en Weth. zeker medegewerkt tot bevordering van de belangen
van velen. Het zou toch voor vele bestuurders van vaartuigen, die
dageljjksch of meermalen per week Leiden passeeren, ondoenlijk zjjn
om volgens het tariel te betalen en aan de concurrentie het hoofd
te blyven bieden. Wat het tarief aangaat, dit komt vrij wel overeen
met het elders vigeerende. O. a. moet volgens de Verordening in
Amsterdam per ton betaald worden 40 cents, volgens dit tarief 50
cents; kan de Raad besluiten die 50 cents alsnog terug te brengen
tot 40 cents, niets zal mij aangenamer zijn. Maar acht de Raad het
thans voorgestelde tarief billijk, dan zal ik gaarne aan het voorstel
mjjne stem geven, want door de wyziging door het Dag. Bestuur
aangebracht zjjn vele bezwaren vervallen.
De heer Druceer. Over de cijfers op zich zelf beschouwd durf ik
geen oordeel vellen, maar wanneer ik de cjjfers goed heb gehoord
dan zal er door hun verband eene zonderlinge verhouding ontstaan.
Schepen van 1 tot 10 M® zullen per jaar en M® betalen f 1, van 10
tot 15 M® 0.75 en boven de 15 M® f 0.50.
Wanneer dit het geval is, dan betaalt bijv. een schip van 16 M®
minder dan een van 10 M®, want dat van 16 M® betaalt 16 X f 0.50
of 8 en dat van 10 M' 10 x 1 of ƒ10. Dan zal iedereen ertoe
komen zijn schip aan te geven voor 16 M® of hjj zal met zijn schip
van 10 M® onbilljjk worden getroffen.
De heer De Sturler. De heer Drucker vergeet dat de meetbrief
moet worden overgelegd. Maar ik geef toe dat waar men grenzen
gaat trekken altijd cenige onbillijkheid blijft bestaan. Het bepalen
van dergeljjke grenzen is zeer moeieljjk, onbillijkheden zijn bijna
niet te vermijden, tenzjj men de grensverschillen zeer klein gaat
maken.
De heer Drugeer, Ik geloof dat er toch een eenvoudig middel is
om aan het bezwaar te gemoet te komen. Wanneer men bjjv. twee
catcgoriën aanneemt, een beneden de 20 M® en een boven de 20 M®
dan kan men bepalen dat door de eerste categorie wordt betaald
zooveel per M® en door de tweede zooveel per M® altjjd met een
zeker minimum, nam. zooveel als een schip uit de eerste categorie
betaalt.
De heer Deehuyzen. Wij kunnen dit abonnement vrij gemakkelijk
herleiden tot het getal keeren 'sjaars, waarvoor de schepen zullen
moeten betalen.
De schepen van 110 M® inhoud, moeten volgens het bestaande
tarief 50 x 2 cent betalen om vrij te komen, dus zjj betalen voor
50 maal de reis.
Zoo betalen de schepen van 10—15 M® 37 J keeren de reis en van
15 en meer M® inhoud 25 malen.
Het komt mij voor niet geheel juist te zjjn, dat een grooter schip
slechts voor minder keeren behoeft te betalen, dan een kleiner. Een
uniform tarief van b. v. 40 keeren ware wellicht beter.
De heer Van Hoeeen. Ik zal wel niet behoeven te zeggen, nadat
ik herhaalde malen daarop heb aangedrongen dit voorstel met inge
nomenheid door Burg. en Weth. te zien doen. Ik ben daarom echter
niet blind voor de bezwaren.
Om met het laatste te beginnen. Wat de heer Drucker zegt, is
volkomen waar. Het zou echter gemakkelijk te verhelpen zjjn door
te bepalen het onderscheid aldus te maken: van 110 M® inhoud
van 1020 M® en vervolgens van 20 tot meer M® inhoud. Een schip
van 20 ton betaalt dan f 15 van 10 ton f 10.
Vervolgens wenschte ik een kleine inlichting te ontvangen van
Burg. en Weth. Is het namelijk de bedoeling, om alle schepen, die
doorvaren havengeld te laten betalen, of de doorvaarders door de
groote vaart vrij te stellen?
De Voorzitter. Allen moeten betalen, maar zij zijn vrij van brug
geld, volgens overeenkomst met de provinciale staten.
De heer Van Lidth de Jeude. Na het voorstel, om zich te kunnen
abonneeren, vervalt zeker alinea d van art. 5.
Vaartuigen, die een vaste ligplaats hebben, zijn aan deze belasting
niet onderworpen.
Moeten deze vaartuigen zich nu volgens het nieuwe voorstel abon
neeren, of blijven zij vrjjgesleld?
De Voorzitter. Zij vallen er geheel buiten, maar betalen vast
liggeld.
De heer Van Lidth de Jeude. De vaartuigen, die een vaste lig
plaats hebben, betaalden liggeld en bruggeld; door deze Verordening
worden zjj van dit laatste vrijgesteld. Wjj doen hen dus een cadeau,
waarvoor wjj niets in de plaats nemen. Men moest, dunkt mij, deze
alinea laten vervallen.
De heer De Vries. Aangezien door twee leden van den Raad
twijfel is geopperd omtrent de bevoegdheid van den Gemeenteraad
om eene dergelyke Verordening vast te stellen, komt het mjj zeer
wonschelijk voor, dat van de zijde van het Dag. Bestuur daarop eenig
antwoord wordt gegeven.
Ik stel daarom de vraag of de Gemeenteraad tegenover Gedeputeerde
Staten bevoegd is deze Verordening vast te stellen, ja dan neen.
De Voorzitter. Dergelyke Verordeningen bestaan in andere ge
meenten ook.
De heer De Vries. Dat is mjj niet onbekend, maar de gemeente
Leiden verkeert ten opzichte van Gedeputeerde Staten van Zuidholland
in eene bijzondere positie. Door de overeenkomst van 1884 heeft de
gemeente zich verbonden eene vrjje en kostelooze doorvaart te geven
door de stad. De bedoeling van mijne vraag is dus of bet Dag. Be
stuur van meening is, dat de Raad, niettegenstaande die overeen
komst, toch bevoegd is eene Verordening als de onderhavige vast te
stellen.
De heer De Sturler. De gemeente heeft zich verbonden geene
bruggelden meer te heffen, en voor kostelooze bediening der bruggen
bij dag en nacht te zorgen. Verder tot niets.
De heer De Vries. Het was alleen mijne bedoeling om bjj uitge
sproken twijfel de vraag te doen beantwoorden. Mijne vraag heeft nu
geleid tot de pertinente verklaring van het Dag. Bestuur, dat de
Raad wel bevoegd is eene dergeljjke Verordening te maken.
De algemeene beraadslaging wordt gesloten.
De Voorzitter. Alvorens met de behandeling der artikelen een
aanvang te nemen, wensch ik den heer Van Hoeken te vragen, of
hij een bepaald voorstel heeft omtrent de nieuwe regeling bjj abon
nement?
De heer Van Hoeeen. Ja, M. d. V., Mjjn voorstel luidt:
Voor vaartuigen van 1 tot 10 tonf 10 per jaar
10 2015
20 ton en hooger20
De Voorzitter. Men kan dit eenvoudiger doen wanneer men het
abonnement voor vaartuigen van 1 tot 10 M® stelt op f\.per M'
en voor elke M® meer 50 cents hooger. Dat komt op hetzelfde neder
en de formuleering is eenvoudiger.
Kan de heer Van Hoeken zich daarmede vereenigen?
De heer Van Hoeeen. Jawel, M. d. V.l
Beraadslaging over art. 1, luidende:
»Er wordt naar hunne netto inhoudsgrootte voor vaartuigen en
voor houtvlotten, die de geraeentewateren in Leiden binnenkomen,
eene belasting geheven naar het volgend tarief:
A. Havengeld.
Voor een stoomboot per M® elke reisf 0.02.
Voor een vaartuig beneden de 10 M®, geen stoomboot zjjnde,
per reis0.10.
Voor een vaartuig van 10 M® en daarboven, per M', elke reis 0 02.^
Voor houtvlotten, per vlot0.25."
De Voorzitter. In dit artikel 1ste alinea wordt het principe uit
gemaakt van de heiffng.
De heer Van Lidth de Jeude. Waarom wordt er gesproken van netto
inhoudsgrootle. Ik geloof, dat men hier met meer recht bruto zoude
kunnen zeggen.
Het eenvoudigste ware, dunkt mjj, eenvoudig te spreken over in-
houdsgrootte.
De Voorzitter. Er wordt geoordeeld naar de meetbrief en deze
geeft den netto inhoud op.
De heer Van Lidth de Jeude. Ik heb hier voor mjj de Verorde
ning van Amsterdam. Daarin wordt gesproken van bruto-inhoud.
Wordt hiermede iets anders bedoeld
De Voorzitter. De bedoeling is te berekenen en de belasting te
heffen volgens den meetbrief. Deze nu is opgemaakt naar den netto-
inhoud.
Mocht u hiertegen evenwel bezwaar hehben, zoo geloof ik, dat er
niets tegen is, het woord netto eenvoudig te doen uitvallen.
De heer Van Hoeeen.' Ik geloof, dat het zeer juist is te spreken
over netto-inhoud. De meetbrief geeft den juisten inhoud aan, bruto is
met plechten enz. Wjj hebben er, dunkt mjj, weinig mede te maken,
of men er in Amsterdam anders over oordeelt.
De heer Du Rieu. Er slaat in het art.: A. Havengeld. Deze A is