DONDERDAG 25 JANUARI 1894. 15 scholen 3e en 4e klasse wensch ik nu niet nader te bespreken. Er vervallen 24 uren voor den leeraar in de gymnastiek op de 3e en 4e klasse en bovendien 6 of 8 uren aan de leerschool. Wjj hebben dus een belangrijke reductie van het getal lesuren. Nu hebben wjj eenige onderwijzers met de acte gymnastiek beschik baar, en die kunnen hiervan nooit profiteeren, wanneer wij één leeraar te veel hebben voor die enkele lesuren; staat er echter in de Ver ordening twee leeraren, dan kunnen wij een derde in dienst laten, zoolang als dit noodig mocht zijn, totdat er eene vaste regeling getroffen is. De heer Van Hamel. Uit het laatste gezegde van den heer Dek- huyzen zou ik moeten afleiden, dat hij de klasonderwjjzers, die in het bezit zjjn van acte s op de scholen der 3e en 4e klasse, wil be schouwen, als wandelleeraren, zoodat hjj hen wil laten uitzwermen op de verschillende scholen. Het komt my voor dat dit niet de be doeling kan zijn van art. 4. Laten wij het artikel dus behouden zooals het nu luidt, en naar gelang der gewijzigde behoeften daarmede rekening houden. De heer Dekhuyzen. Ik kan mij nauwelyks van den Secretaris der Schoolcommissie voorstellen dat hjj zich zoo vergist. Ik heb niet het oog op de zeldzame gevallen dat een onderwijzer op de scholen 3e en 4e klasse de acte voor gymnastiek bezit, maar op de verscheidene gevallen van onderwijzers op de scholen 2e klasse die de acte hebben Die zouden in aanmerking komen om het 10-tal uren vol te maken. De heer Van Hahel. Waar blijft dan hunne klasse In elk geval moeten zij dan naar andere scholen uitzwermen. Welk bezwaar is er om art. 4 te behouden zooals het nu luidt. Kan men volstaan met twee gymnastiekonderwyzers, dan zal dit later wel bljjken. De heer Dekhuyzen. De heer Van Hamel vraagt waar hunne klassen dan blijven? Die gaan met den onderwijzer mede. De onderwijzers op de scholen 2e klasse zyn bestemd om aan hunne klasse gym nastiekonderwijs te geven, daarvoor behoeven wjj dan geen vak-onder- wjjzers te nemen. Juist in verband daarmede is de toelage voor het bezit der acte gymnastiek, mits onderwjjs daarin gevende, verhoogd van f 25 op f 50. De heer De Goeje. Ik vind het wel eenigszins bedenkelijk om zoo incidenteel het aantal leeraren met 1 te verminderen. In de toelich ting tot de verordening van 1880 staat: Wat de gymnastiek betreft, zoodra eene leerares voor dat vak is aangesteld, aan welke het onder wijs aan de hoogste klassen der meisjesscholen en aan de vrouwelijke kweekelingen en onderwijzeressen behalve dat aan de middelbare school voor meisjes kan worden opgedragen, wordt de taak der drie leeraars verlicht," terwijl vervolgens wordt uiteengezet dat een getal van drie leeraren noodzakelijk is. Nu durf ik zoo incidenteel niet medewerken om dat getal te verminderen. De heer Dekhdyzen. Mag ik in dit opzicht den heer De Goeje moed inspreken. Ik heb hier voor mjj de verdeeling van werkzaam heden der vakonderwijzers in de gymnastiek. Op dit oogenblik ver vallen ten gevolge van de opheffing der gymnastiek aan de scholen 3e en 4e klasse, 24 lesuren. Toen de toelichting tot de tegenwoor dige verordening, waarop de heer De Goeje doelt, werd geschreven, was dat onderwijs op genoemde scholen in vollen bloei, nu het is afgeschaft dient eene andere regeling te worden getroffen. De heer De Goeje. In de stukken is gezegd dat het onderwijs in de gymnastiek aan de scholen voor uitgebreid lager onderwijs geheel onvoldoende was en dat er meer party moest worden getrokken van de aanwezige onderwijskrachten. Ik bljjf er by dat ik het gevaarlijk vind om deze quaestie nu incidenteel uit te maken. Op het oogenblk zijn er drie gymnastiek-onderwijzers, wij kunnen een van hen toch niet dadelyk op pensioen gaan stellen? Ik geloof dat het beter is het artikel te houden zooals het is, blijkt later wijziging noodig, dan kan de Raad daartoe altijd nog overgaan. De Voorzitter. Ik kan daar wel inkomen, maar er staat tegen over dat de Verordening naderhand wederom zal moeten herzien worden, wanneer het mocht blijken dat er één leeraar minder noodig mocht zijn. Wij kunnen dit voorkomen door te lezen: »op de lagere scholen worden aangesteld zoo noodig drie leeraren en ééne leerares, enz." Blijkt dan naderhand dat 3 leeraren te veel is en men met 2 zou kunnen volstaan, dan geeft de Verordening daartoe vrjjheid, zonder dat herziening noodig is. Wy kunnen dan I leeraar op wacht geld stellen. Ik meen dat ook de heer De Goeje daartegen geen bedenking kan hebben, omdat aan alle bezwaren wordt tegemoet gekomen. De heer De Goeje. Ik vind toch de wijziging zooals zij is voor gesteld, veel beter. Het is zoo moeielijk niet om naderhand, wanneer het mocht blijken dal men met één leeraar minder volstaan kan, den Raad voor ie stellen een besluit te nemen om de Verordening in dien geest te wijzigen. De heer Dekhuyzen. De heer De Goeje zinspeelde straks op eene zitting, die wy na deze openbare zitting zouden moeten houden. Ik behoud mjj voor ook dan nog omtrent deze regeling eenige mede- deelingen te doen. Het voorstel van den Voorzitter komt in stemming en wordt met 17 tegen 4 stemmen aangenomen. Voor hebben gestemd de heeren: Fockema Andreae, Dekhuyzen, Le Poole, Siegenbeek van Heukelom, Stadhouder, Van Hoeken, Van Kempen, De Vries, Du Rieu, Zaaijer, Pera, Zillesen, De Sturler, Driessen, Verhey van Wjjk, Van JLIdth de Jeude cn de Voorzitter. Tegen hebben gestemd de heeren: Van Hamel, Drucker, Kaiser en De Goeje. De artt. 5 tot en met 11 worden achtereenvolgens zonder beraad slaging en zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De geheele Verordening wordt zonder hoofdeljjke stemming aan genomen. Het Raadsbesluit regelende de heffing van schoolgelden op de openbare lagere scholen le Leiden, en de Verordening regelende de invordering van schoolgelden, worden op voorstel van den Voorzitter buiten behandeling gelalen, omdat daarin geene wijzigingen zijn voor gesteld. De Verordening van den 14den October 1880 voor de Plaatseljjke Schoolcommissie te Leiden. De heer De Goeje. Ook in deze Verordening zjjn geen verande ringen gebracht. De Commissie heeft alleen op art. 10 geen amendement voorge steld, omdat hare opvatting was dat lot haren werkkring ook be boerde de Kweekschool voor Onderwijzers. Tweemaal is dit aan Burg. en Weth. medegedeeld, doch de Commissie heeft er geen ant woord op ontvangen. Kunnen Burg. en Weth. en de Raad zich met deze opvatting vereenigen, dan behoeft dit art. geen verandering. De heer Dekhuyzen. Persoonlijk heb ik het altjjd zóó beschouwd, Het geldt de opleiding van onderwijzers voor het lager onderwijs, dus de Plaatselijke Schoolcommissie heeft daarover wel deugdelijk advies uit te brengen. De Verordening blijft als zijnde ongewjjzigd buiten behandeling. De Verordening van den 14den October 1880, voor de Kweek school voor Onderwjjzers en Onderwijzeressen te Leiden, waarin alleen in art. 40 «Burgemeester" vervangen wordt door «Burgemeester en Wethouders", wordt eveneens buiten verdere behandeling gelaten en bjj acclamatie goedgekeurd. II. Verzoek van C. Ripping, om vrijstelling en terugbetaling van schoolgeld, Hoogere Burgerschool voor Jongens. (Zie Ing. St. n'. 8.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming gunstig op beschikt. III. Suppletoire staat van begrooting, dienst 1893, ad f 1200. Kosten vernieuwing van de Turfmarktsbrug. (Zie Ing. St. n*. 10 en 18.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdeljjke stemming vastgesteld. De Voorzitter. De heer Van Hoeken heeft verzocht punt X van de agenda, thans in behandeling te nemen. X. Verzoek van P. J. Van Hoeken, ter bekoming van grond aan de Kijfgracht en ontheffing van de bepalingen van art. 221 der Alge- meene Politieverordening. (Zie Ing. St. n*. 17 en 21.) Daartoe wordt besloten. Wordt zonder beraadslaging of hoofdeljjke stemming gunstig op beschikt. IV. Voorstel omtrent de heffing van Havengeld. (Zie Ing. St. n*. 11 en 19.) De heer Verhey van Wijk. M. d. V.! Het voorstel dat wy thans gaan bchandeleu heeft mjj eenigszins in eene vreemde positie gebracht. In de Kamer van Koophandel heb ik behoord tot de minderheid die tegen de heffing van havengeld als strijdig met de belangen der scheepvaart, zeer gekant was. Van daar dat de Kamer bij haar advies ook het advies van de minderheid ter kennis van het Dag. Bestuur heeft gebracht. Uit bet verslag der Kamer van hel vorige jaar is reeds duidelijk gebleken dat de vaartverbetering, om de wjjze waarop deze tot stand komt, bjj de Kamer geene instemming vindt, omdat door het niet beweegbaar maken van enkele vaste bruggen in die vaart slechts half werk gedaan wordt en de scheepvaart daarom niet die uitbreiding zal verkrjjgen welke men zich oorspronkelijk daarvan voorstelde. Daargelaten nu de vraag of het Dag. Bestuur tegenover de bekende overeenkomst met Gedeputeerde Staten het recht heeft deze Veror dening vast te stellen, welke vraag ik gaarne ter beantwoording overlaat aan meer bevoegden, kan ik mjj dit voorstel van het Dag. Bestuur zeer goed begrijpen. Het Dag. Bestuur oordeelt dat de overeenkomst indertjjd met Provinciale Staten aangegaan, voor de gemeente verre van voordeelig zal zijn, Had men destijds kunnen vermoeden dat de vrjje vaart in een ten deele versperd kanaal van de gemeente zulke belangrijke offers zoude vergen, zonder dat daartegenover eene noemenswaardige compensatie staat, (deze is ten minste niet onder cijfers te brengen,) dan meen ik te mogen betwijfelen, of de toenmalige Gemeenteraad die over eenkomst met de Gedeputeerde Staten zou hebben aangegaan. Plaats ik mjj nu evenwel op het standpunt, dat ik in deze verga dering heb in te nemen: wordt de rcchtsquaestie in een nog vol doenden zin beantwoord, dan zal ik mij kunnen verklaren voor het voorstel, zooals het door Burg. en Weth. is ingediend en daaraan gaarne mjjne stem geven. De Voorzitter. Naar aanleiding van de adressen van Schultevaer en om tegemoet te komen aan de bezwaren, die in die adressen zijn te kennen gegeven, wenschen Burg. en Weth. een kleine wjjziging in het voorstel te brengen, en wel als volgt: Het havengeld kan voor de sub 1, 2 en 3; bedoelde vaartuigen over een geheel jaar, bjj wjjze van abonnement vooruit betaald wor den en bedraagt dan Voor vaartuigen van 1 tot 10 M» inhoud f 1 per jaar en per M' 10 b 15 0.75 15 tot hooger0.50

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 5