N*. 3».
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan de Gasfabriek te Leiden van
1420 Januari 1894.
N*.
Datum.
Uur.
Aantal.
Gemiddelde Eng. Standkaarsen.
1
Jan.
14
5.7.15
7
16.4
2
15
5.7.15
8
16.4
3
16
5.7.15
7
16.2
4
17
5.7.15
8
16.4
5
18
5.7.—
7
16.2
6
19
57.15
8
16.0
7
20
5.7.-
8
16.2
N°. 30. Leiden, 5 Februari 1894.
In de Raadszitting van 22 Juni jl. werd bij de regeling van de
keuring van vee en vleesch o. a. bepaald dat zouden worden aangesteld
9 10 keurmeesters voor vee en vleesch, en wel 7 a 8 op eene
jaarwedde van ƒ60 en 2 op eene jaarwedde van f 73, terwijl bovendien
allen gezamenlijk 2 percent van de opbrengst der keurloonen op vee en
vleesch als toelage zouden genieten.
Sedert hebben de keurmeesters, waartoe, zooals Uwe Vergadering
bekend is, de ambtenaren werkzaam bij de Rijksbelastingen zijn be
noemd, zich tot ons College gewend met het verzoek hunne jaar
wedde te willen vaststellen op f 120 op grond: dat zij, sedert zij als keur
meester werkzaam zijn geweest, de overtuiging hebben opgedaan dat
hunne inkomsten niet geëvenredigd zijn aan de vele werkzaamheden
en de groole verantwoordelijkheid nl. het ontvangen der keurloonen,
stempeling enz. aan de keuring verbonden. Zjj verklaren zich overi
gens gaarne bereid hunne betrekking met ijver te bljjven vervullen,
doch daar het tegenwoordig tractemcnt bjjna aan slijtage verloren
gaat, zoo zouden zjj zich, hoe ongaarne ook, verplicht gevoelen te be
danken, indien besloten werd de geringe gevraagde verhooging niet toe
te slaan.
De Inspecteur van de vee- en vleeschkeuring, daaromtrent door
ons gehoord, is van oordeel dat eene verhooging, in het algemeen
genomen, billijk is te achten, daar de keuringsdienst van de keurders
werkelijk vele werkzaamheden en eene vnj groote verantwoordelijkheid
eischt. Door het vry groot aantal dieren alhier geslacht en door de
uitgebreidheid der stad geeft de keuring veel werk.
Het komt den Inspecteur echter raadzaam voor eene verhooging
van salaris alleen toe te kennen aan die keurmeesters, welke daarvoor
door nauwgezette plichtsvervulling en ijver voor de goede zaak uit
sluitend in aanmerking komen.
In de tweede plaats wordt het niet doelmatig geacht het honora
rium dadel jjk te verdubbelen nl. van ƒ60 op f 120 te brengen.
Meer gewensebt schijnt het, nu en dan aan hen, die daarvoor
werkelijk en in aanmerking komen, eene verhooging ad 20
toe te kennen, totdat een maximum van 120 'sjaars is bereikt. Zoo
zoude het tractcment voor de tegenwoordige ambtenaren kunnen
worden bepaald op f 80, gerekend te zijn ingegaan 1 Januari 1894,
met bepaling dat hel bjj getrouwe en ijverige plichtsbetrachting met
20 wordt verhoogd met 1 Juli 1894 en later nogmaals met 20,
zoodat alsdan het maximum van ƒ120 is bereikt.
Eene geleidelijke verhooging tot een maximum houdt de ambitie
wakker. Lie personen die nieuw in dienst treden, hetgeen, met het oog
op de verwisseling van hel Rijksambtenaren-personeel tamelijk veel
voorkomt, beginnen met het minimum-traclement, hetwelk wij op
60 wenschen te houden, maar hebben, zoo zjj jjverig zjjn, uitzicht
op verhooging.
Bjj de bestaande regeling kan aan twee der keurmeesters die den
rang van Commies-verificateur bezitten, f 75 worden toegekend. Deze
bepaling wenschen wij in het belang van den dienst te behouden,
zullende dan echter het maximum-tractement voor deze ambtenaren
van hoogeren rang op 135 moeten worden vastgesteld. Zonder
bezwaar zoude echter o. i. kunnen vervallen het bedrag van 2 pCt.
van de opbrengst der keurloonen, dat de keurmeesters thans të
zamen genieten, eensdeels wegens het geringe bedrag dat ieder ont-
onlvangt, andersdeels wegens de moeilijkheden bjj de verdeeling der
gelden onder het steeds wisselende personeel.
Op de begrooting voor dit jaar is op het artikel jaarwedden van
de keurders enz. uitgetrokken voor 8 keurders elk a 60 f 480,
voor 2 keurders elk ad 75 ƒ150 en voor 2 pCt. van de opbrengst
der keurloonen voor de keurders gezamenljjk 60 te zaïncn f 690,
terwijl op dit oogenbik slechts in dienst zjjn zeven Rijksambtenaren
keurders elk ad 60.
Naar het oordeel van den Inspecteur behoeft slechts op 8 Rijks
ambtenaren keurmeesters te worden gerekend. Wanneer dan de jaar
wedden worden vastgesteld op een maximum van 120, met intrekking
van het aandeel ad 2 pCt. van de opbrengst der keurloonen, zullen
de uitgaven bedragen hoogstens ƒ990 per jaar. Dit cijfer zal evenwel niet
worden bereikt, wanneer om een of andere reden, een of meerdere
der keurmeesters hun maximum-salaris nog niet genieten.
In de tweede plaats heeft de Inspecteur onze aandacht gevestigd
op het volgende:
Bij de toepassing van de Verordening van 20 April 1893 op
de keuring van vee en vleesch, sedert de invoering op 1 October
1893, is ruimschoots gebleken, dat, met hoeveel lof ook van den ijver
en de toewijding der thans fungeerende keurmeesters moet worden
gesproken, alle noodige werkzaamheden, die tot hun werkkring be-
hooren, niet door hen kunnen worden verricht.
Het feit, dat zij nis Rijksambtenaren steeds den rijksdienst in de
eerste plaats en den stedelijken keuringsdienst in de tweede plaats als hun
pliaht hebben te beschouwen, heeft ten gevolge dat de keurmeesters
niet altijd zoodanig kunnen werken als de keuringsdienst eischt. Dit
blijkt op verschillende tijden en in verschillende omstandigheden,
maar vooral uit de onmogelijkheid om. bjj den gegeven
stand van zaken, eene dageljjks wederkeerende con
trole en visitatie der winkels en slachtplaatsen te
houden, iets wat onontbeerlijk is om de aanwezigheid van niet
gekeurd of bedorven vleesch te constateeren en legen te gaan.
Zooveel mogelijk wordt door den Inspecteur getracht in deze
leemte te voorzien, doch, met het oog op het tegenwoordig keurders-
personeel, kan zulks niet voldoende geschieden ter wering van den
frauduleuzen invoer van vleesch. Bovendien is eene dageljjksche
visitatie noodig met het oog op het in bederf overgaan van vroeger
goedgekeurd vleesch, iets wat in den zomer dikwijls reeds in 24
uren geschiedt; door een dageljjksch toezicht alleen kan tegen kwade
praktijken worden gewaakt.
Met het tegenwoordig personeel intusschen is zulks ondoenlijk,
vermits dat personeel door de keuring van het levend slachtvee, de
keuring van het ingevoerde vleesch, de keuringen van de slacht
huizen, eenige administratieve bezigheden enz. gevoegd bij hunne
plichten als rijksambtenaar, met meer dan voldoende werkzaamheden
is belast.
Het wordt alzoo noodig geacht tot de benoeming over te gaan
van een keurmeester buiten den rijksdienst staande, die ten allen
tjjde ter beschikking kan zyn van den Inspecteur, die steeds dan en
daar kan optreden, wanneer en waar de overige keurmeesters door
den rijksdienst verhinderd zijn. De noodzakelijkheid hiervan bljjkt
te meer wanneer men in aanmerking neemt dat het aantal te visi
teeren localileilen meer dan 100 bedraagt.
Het tracteinent van den te benoemen keurmeester geheel ten dienste
van de keuring, zoude o. i. moeten worden vastgesteld op een minimum
van 600, met twee periodieke verhoogingen om de 4 jaren totdat
een maximum van 800 is bereikt.
Naar het oordeel van den Inspecteur zoude het verder aanbeveling
verdienen de benoeming voorloopig voor één jaar te doen geschieden
en de aanspraak op de periodieke verhoogingen eerst te doen ingaan
wanneer eene definitieve benoeming heeft plaats gehad.
Met de voorstellen van den Inspecteur kunnen wjj ons geheel ver
eenigen, overtuigd dat alleen door de invoering van zoodanigen maat
regel de Verordening op de keuring aan haar doel zal kunnen be
antwoorden.
Wij geven Uwe Vergadering op grond van een en ander in over
weging te besluiten:
1". dat voor de keuring van vee en vleesch zullen worden aange
steld: a. een keurmeester op eene jaarwedde van 600 met twee perio
dieke tracteinentsverhoogingen van 100 na 4 en 8-jarigen defini
tieven dienst totdat het maximum van f 800 is bereikt;
b. acht keurmeesters, tevens ambtenaren bij de Rijksbelastingen,
waaronder hoogstens 2 commiezen-verificateurs, op eene jaarwedde
van f 60, resp. f 75 voor de commiezen-verificateurs als minimum en
van 120, resp. ƒ135 als maximum, met bepaling dat de periodieke tracle-
menlsverhooging tot het maximum van 120, resp. f 135 door Burg.
en Weth. wordt geregeld;
2'. de jaarwedden van de thans in dienst zjjnde keurmeesters vast
te stellen op 80, gerekend te zjjn ingegaan op 1 Januari 1894, met
bepaling dat bij getrouwe en ijverige plichtsvervulling, ter beoordeeling
van Burg. en Weth., de jaarwedde met 1 Juli 1894 wordt gebracht
op 100, en later ter beoordeeling van Burg. en Weth. wordt verhoogd
tot het maximum van 120.
Bij aanneming van dit voorstel zal de post Volgn. 66 Jaarwedden
van de keurders van de begrooling voor dit jaar met f 530
moeten worden verhoogd, wordende een staat van af-en overschrijving
tot verhooging van bedoeld artikel, te vinden door afschrijving van
den post voor Onvoorziene Uilgaven, hierbij ter vaststelling aan
geboden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N'. 37. Leiden, 5 Februari 1894.
Door de Koninklijke Nederlandsche Grofsmederij is verzocht alle
terreinen aan den Zuidsingel vroeger bestemd voor asch- en vuilnisbelt
te verkrijgen liefst in eigendom.
Blijkens de hierbij overgelegde scbetsteekening zijn die terreinen
omschreven als volgt: Sectie C n°. 1396, loodsgebouw en erf, groot
878 centiaren, n*. 245, huis- en erf, 67 centiaren, n'. 247, huis, 87
centiaren, te zamen 1032 centiaren. Sectie A, n°. 617 aschschuur en
erf groot 1640, totaal 2672 centiaren.
Na overleg met de Commissie van Fabricage is het ons voorgekomen
dat het meer in het belang is den grond te verkoopen dan voor
eenige jaren te verhuren.
De gemeente wordt alsdan ontheven van het jaarlijksch onderhoud
en hei behoud van de beschikking over de terreinen wordt voor de
gemeente niet noodig geacht.
Wjj geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging te besluiten
de bovengenoemde terreinen aan den Zuidsingel in het openbaar te
verkoopen.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, de Koninklijke Neder»
landsche Grofsmederij, alhier;
dat zij sedert eenigen tijd in huur heeft van de Heeren Gebroeders
Van Ulden een gedeelte van de aschschuur als bergplaats voor hare
brandstoffen,
dat, nu genoemde Heeren een contract hebben aangegaan met de ge
meente, tengevolge waarvan zjj bedoelde aschschuur en bjjbehoorende
terreinen gaan verlaten, zij zou behooren te trachten, wilde zjj de berg
plaats behouden, een nieuw huurcontract aan te gaan met de ge-
9
9