4 DONDERDAG 11 JANUARI 1894: of zy les moeten geven in die vakken, al dan niet. Nu kan men 1 zeggen: wij geven die menschen op cene andere wyze meer geld, door hun tractement te verhoogen en daardoor vervalt de onbillijk- beid; maar dit verbetert toch hunne positie niet, daar men van den eenen kant geeft en van den anderen kant wederom terug neemt. Dit vind ik onrechtvaardig en onbillijk en ik kan dan ook nu reeds mededeelen, dat de heeren De Goeje en Van Hamel het denk beeld met warmte zullen steunen, dat de Raad duidelijk doet uit komen van oordeel te zijn, dat de onderwijzers die in bet bezit van de acte zijn, ook in hel genot blijven van de toelage. Mogelijk is het niet noodig dit by amendement te doen, en wordt hierin reeds in de overgangsbepaling voorzien; de heer De Goeje zal dit straks wellicht aantoonen, doch het schijnt twijfelachtig en daarom is het beter de bepaling in de Verordening op te nemen. Ten slotte wensch ik nog een enkel woord te zeggen over bet verschil tusschen het advies van de Schoolcommissie en het stelsel van Burg. en Welh. Ik heb reeds gezegd dat er in den grond eigenlijk geen verschil bestaat. Grootendeels zijn het enkele onder geschikte punten, die bij de behandeling der amendementen ter sprake zullen komen. Ik wensch thans alleen over een enkel punt van ver schil te spreken, dat mijns inziens het grootste is bij de regeling der tractcmenlcn. De Schoolcommissie wenscht het minimun der tractementen van onderwijzers 2de klasse te bepalen op 800 met twee jaarlijksche verhoogingen van 100, terwijl Burg. en Weth. het minimum vast gesteld willen zien op 750 met 5 jaarlijksche verhoogingen van 50. In beide stelsels komt het maximum op 1000. Er zijn dus twee verschilpunten: 1". het bedrag van het minimum ƒ800 of 750; 2°. de wijze, waarop het minimum tot het maximum klimt. Wat nu de wijze betreft waarop de periodieke verhoogingen zullen plaats hebben, dit is eenc zuivere quaeslie van smaak. De Schoolcommissie meende dat de onderwijzers het beter zouden voelen, het meer zouden apprecieeren, wanneer zij om de twee jaren eene verhooging van 100 kregen. Burg. en Welh. vinden hel beter hun elk jaar eene verhooging van SO te geven. Ik stel mij daarin geene party, maar waarvoor ik my wel party stel is, dal men bet minimum tractement niet zooals Burg. en Welh. willen, gaat stellen op 750. Dit stelsel is onhondbaar, zooals ik met een enkel, naar het my voorkomt, afdoend voorbeeld wensch aan te toonen. Een onderwyzer 3de klasse met hoofdacte, die 10 jaren dienst heeft, geniet een tractement van 800. Als onderwijzer 3de klasse heeft hy nl. /600, voor de hoofdacte ƒ100, en voor de 10 dienstjaren ook f 100. Die man nu heeft jaren lang gehunkerd naar den rang van onderwijzer 2de klasse. Eindelijk wordt zijn wensch vervuld; de man komt thuis, er is vreugde in zijn gezin, maar hy moet er by mededeelen dat hy in Ireclement ƒ50 is achteruitgegaan Ik gelooi dat door die mededeeling de vreugde over zijne bevordering aanmerkelijk zal worden bekoeld. Dat zal het gevolg zijn van aanneming van hel stelsel van Burg, en Weth. Ik geloof dus dat ik ter verdediging van het eerste amendement van de Schoolcommissie niets verder heb te zeggen. Yoorloopig zal ik het hierbij laten, wellicht dat ik bjj de behan deling van de amendementen nog een enkel woord in het midden breng. De heer Dekhdyzem. Laat ik beginnen met het voorbeeld door den heer Was aangehaald van den onderwijzer 3de klasse met 10 dienstjaren en hoofdacte. Dat voorbeeld aangehaald ter bestrijding van hel voorstel van Burg. en Weth. gaat niet op, want een dergelijk onderwijzer wordt niet benoemd lot onderwyzer 2de klasse, die heeft per se reeds dien rang. By de tegenwoordige promotie behoeft een onderwijzer 3de klasse met hoofdacte gean 10 jaren te wachten op den rang van onderwyzer zde klasse, tenzij een onderwyzer 3de klasse er eerst na 10 jaren dienst in slaagt de hoofdacte te krijgen en dat zyn uiterst zeldzame uitzonderingen. De heer De Goeje. De heer Dekhuyzen vergist zich. De derde onderwijzers zouden het wel willen dat zij binnen de 10 jaren altyd tweede werden, maar dat is niet zoo. Zij krygen wel eene verboo ging van 100 voor 10-jarigen dienst, maar deelen niet in de ver hoogingen aan de tweede onderwyzers toegekend. Daarom juist heeft de Schoolcommissie voorgesteld oin ook by hooge uitzondering een derde onderwijzer bij keuze te kunnen bevorderen tot tweeden. Het geval door den heer Was gesteld is volkomen juist. Be heer Dekhdyzen. Een onderwijzer 3de klasse met 10 dienst jaren heeft slechts 650. De heer Was. Ja zonder hoofdacte. Maar ik introduceerde in deze vergadering een onderwijzer 3de klasse met hoofdacte. Op pag. 5 van Ing. St. n°. 336, door den heer Dekhuyzen zelf ge schreven, lees ik: »De derde onderwijzers, die den dertigjarigen leeftijd hebben bereikt, in het bezit zijn van den hoofdonderwijzers rang en tien jaren in deze gemeente of elders in dienst zijn geweest, ontvangen eene tractementsverhooging van f 100." Zulk een onderwijzer heeft dan 600 als tractement, 100 voor de hoofdacte en 100 voor 10 dienstjaren, en hij is geen '2de klasse onderwijzer. Ergo geniet hij als 3e onderwyzer 800 en wordt volgens het voorstel van Bujg. en Weth. by aanstelling tot onderwijzer 2e kl. tot 750 teruggebracht. De heer Dekhdyzen. Mag ik er even op wijzen dat deze regeling afkomstig is van den heer Was zelf, wiens amendement Burg. en Welh. hebben overgenomen. Wij hebben voor dergelijke verhoogingen dan ook slechts eene memorie post uitgetrokken. De ervaring heeft geleerd dal het eenvoudig niet voorkomt, dat een onderwijzer met 10 dienstjaren en in het bezit der hoofdacte nog geen onderwyzer 2e klasse is. De heer Was. Neem dan de bepaling niet op! De heer Dekhdyzen. Waarom heeft de heer Was het dan voor gesteld. De heer Was. De heer Dekhuyzen vergeet telkens dat er niet aanhangig zijn voorstellen van de Schoolcommissie, maar wel van Burg. en Welh. na ingewonnen advies van de Schoolcommissie. Ik kan mij het geval zeer goed denken dat, als er onder de onderwyzers 2e klasse weinig mutatie is, iemand in het bezit der hoofdacte 10 dienstjaren heeft als 3e klasse onderwijzer. Neem byv. aan dat een jongraensch op 20-jarigen leeftijd onder wijzer wordt, dan heeft hij op zijn 30ste jaar 10 dienstjaren en het kan best zyn, dat hy dan nog geen onderwyzer 2de klasse is. De heer Dekhuyzen. Ik geloof dat het beter is die quacstie tot straks te laten rusten om eerst den heer Was te beantwoorden naar aanleiding van zijne meer algemcene beschonwingen. Ik vind het een gelukkige omstandigheid, dat ik het voor het grootste gedeelte met de denkbeelden van den heer Was, die hij in zijn betoog zoo glashelder heeft uiteengezet, volkomen eens beft. Met hetgeen hij gezegd heeft over het stelsel, dal van de onderwijzers is uitgegaan, stem ik zoo volkomen in, dal ik hiervan terstond een bewijs wil geven in den vorm van een amendement, waarover ik den heer Was reeds gesproken heb. Terecht namelijk heeft de heer Was gezegd, dat hel hier geldt de verbetering voornamelijk van het salaris der oudere onderwyzers. Nu heeft men wel gelet op de lotsverbetering der onderwijzers 3de klasse, maar niet voldoende op die der oudere onderwijzers 2de klasse. Zijn die menschen werkelyk gebaat met een stelsel van een maxi mum van f 1000? Hetzy men neemt het voorstel der Schoolcommissie, hetzij dat van Burg. en Weth. aan, het geval zal zich toch in den regel voordoen, dal iemand, ongeveer 32 jaar oud, reeds het maximum tractement bereikt heeft en in het bezit is van hetgeen de heer Was noemt le baton de maréchal. Dit is eene minder gunstige positie. Meer nog dan bij de tegenwoordige Verordening zullen de 2de onderwijzers aan scholen 3de eu 4de klasse niet in de mogelijkheid zyn, om door verdere studie acten te behalen, waaraan zy Gnancieel iets zullen hebben. Voor Fransch, wiskunde en gymnastiek wordt aan de scholen 3de en 4de klasse geen toelage gegeven, omdat die vakken niet onderwezen worden. Nu heb ik een supplement voorstel op dat van Burg. en Weth. om om namelijk de 2de onderwyzers der 3de en 4de klasse na 10- tot 12-jarigen diensttijd in deze gemeente of elders nogmaals f 50 ver hooging toe te kennen. Komen zij dan op 45-jarigen leeftijd, dan ontvangen zij de laatste verhooging. Dit is dezelfde troost die den onderwyzers 3de klasse gegeven wordt. Wanneer zij niet in staat zyn geweest de hoofdacte le verwerven, krijgen zij toch eene toe lage, evenals dan, wordt mijn voorstel aangenomen, ook aan de tweede onderwijzers der scholen 3de en 4de klasse, die niet in staat zijn geweest om de positie van eerste onderwyzer of van hoofd eener school te krijgen, nog eene kleine toelage wordt gegeven. Min of meer daarmede stond in verband het denkbeeld om liever een toelage van f 50 voor te stellen, dan een vermeerdering van f 100. Het is toch veel moeilijker den Raad over te halen, oude tweede onderwyzers, die met een groot gezin van f 1000 moeten leven en niet verder kunnen komen, in eens 100 meer te geven, dan in het stelsel te blijven en na 10-jarigen dienst hun met eene toelage van 50 tegemoet te komen. Een jaarlijksche verhooging van 50 is dus te prcfereeren boven een tweejaarlyksche van ƒ100 zooals door de Schoolcommissie wordt voorgesteld. Overigens geloof ik, dat de quaestie, zoo even door den heer Was geopperd, misschien eenmaal in de 40 jaar zal voorkomen. Daarvoor dus het stelsel te wijzigen heeft zeker zijne bedenkelijke zijde, te meer, omdat, begint men met 800 met eene jaarlijksche ver hooging van 50, de tweede onderwyzers een jaar vroeger, dan in het stelsel van Burg. en Weth., de 100 krijgen. Dit maakt, dat de kosten nog al verhoogd worden en dit alles om te ontgaan een geval dat zich, zooals ik zeide, bijna nooit kan voordoen. Maar ik geloof niet, dat er absoluut bezwaar bestaat om het mini mum tractement van de 2de klasse onderwijzers te stellen op ƒ800. Wal aangaat het vierde amendement van de Schoolcommissie om na •de derde onderwijzers" bij te voegen »of onderwijzeressen" daarmede kunnen Burg. en Weth. zich wel vereenigen en nemen hel dus over. Ook kan ik mededeelen, dat wy de onderwyzers aan de scholen 3de en 4de klasse, die tot nog toe in het bezit waren van eene toe lage voor de vakken gymnastiek en teekenen, die toelagen wenschen le doen behouden. De heer Was. In art. 11 is daaromtrent reeds eene overgangs bepaling gemaakt. Daarin staat toch: »De onderwijzers en onderwy- zeressen, die krachtens vroegere verordening of besluiten eene hoogere jaarwedde hebben, dan hun bij deze Verordening wordt toegekend, of een persoonlijke toelage, blijven in het genot daarvan. De heer Dekhdyzen. Daar vallen deze toelagen buiten, want deze zijn noch eene persoonlijke toelage, noch eene jaarwedde. Die ƒ75 is eene toelage aan het bezit der acten verbonden. De heer De Goeje. Met «persoonlijke toelagen" in art. 11 worden ook die voor teekenen en gymnastiek bedoeld. Immers elk onder wijzer die een dezer acten verwierf, ontving daarvoor eene tracte mentsverhooging van ƒ50 voor 't eerste, van 25 voor 't tweede vak en betaalde voor die verhooging ook meer in het pensioenfonds. Deze toelagen zijn dus evenzeer persoonlijk als die voor de hoofdacte. De heer Dekhdyzen. Aangezien wy het au fond over de zaak eens zijn, kan er, dunkt mij, wel geen bezwaar zijn om onze lezing te volgen. Laten wij de Verordening zoo duidelijk mogelijk maken. In art. 11 zoude dus op persoonlijke toelage moeten volgen: »of wel eene toelage voor het bezit der acte handteekenen of gymnastiek,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1894 | | pagina 4