a
DONDERDAG 11 JANUARI 1894;
Men behoeft overigens geen deskundige te wezen, om te begrijpen,
dat een houten gebouw hier eenvoudig noodzakelijk is, want een
steenen. zou legen de zware drilling, waaraan het moet worden bloot
gesteld, niet bestand zijn. Houdt men dit in het oog, dan zijn hier
door alleen de bezwaren van den heer Juta vrjj wel krachteloos
gemaakt.
Het voorstel van den Voorzitter om het verzoek van den heer
Van Hoeken nog heden te behandelen, wordt in stemming gebracht
en met 15 tegen 8 stemmen verworpen.
Voor stemden de heerun: Van Kempen, Hasselbnch, Was, Zillcscn,
Driessen, Verster van Wulverhorst, Le Poole en Stadhouder.
Ue heer Van Hoeken hield zich buiten stemming.
De Voorzitter. Ik stel alsnu voor om het verzoek te stellen in
handen van Burg. en Weth.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
7'. Adres van A. H. Römer, omtrent de vuilnisbak aan het Plantsoen.
Dit adres luidt aldus:
Aan den Edel-Achtbaren Raad der gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen A. H. Röraër, opzich
ter en bouwkundige te Leiden;
dat hij dringend en bepaald verzoekt, dat de vuilnisbak in steen
opgetrokken en grenzende tegen perceel 111 en lila in het Plant
soen en 4de Binncnvestgracht worde verwijderd.
Voorbeen stond deze tegen genoemde perceelen aangemetseld, doch
op een ingezonden adres van 22 Juli 1893 en onderteekend door
tien omwonende belanghebbenden, is deze vuilnisbak 8 centimeter of
één vinger lang van den muur verwijderd.
Alle omwonenden en belanghebbenden stonden dan ook verbaasd,
dat, toen die bak totaal opgetrokken was, deze op een vingerbreedte
na van den gevel weder werd opgebouwd.
Onnoodig dat zelfs een leek hierin moest erkennen dat we nu van
den wal in de sloot waren gekomen, daar de opening van 8 centi
meter tusschen den bak en den gevel nu toch vol raakt en met een
dienst doet als waterplaats en beschutting voor koude!! bij het wa
teren is.
De gevolgen van dezen vuilnisbak, verzamelaar van alles, en heerlijk
van atmosfeer, brandpunt in choleratijden, schande van onzen lijd,
waar alles wordt gedaan om zulke toestanden te doen verdwjjnen,
blgven dan ook niet uit. Van de miriaden weegluizen en wat verder
op dit gebied bestaat, zoeken velen een goed heenkomen in mjjn
aangrenzend perceel. v
En nu Edel-Achtbare Heeren, ik vraag U allen, mag en kan dit
zoo blijven. Immers neen! De heer P. De Carpentier Wildervank,
medebewoner van dit perceel, zal dan ook evenals mevrouw de Wed.
Schuilenburg, deze woning ontvlieden. Het gevolg is dat deze per
ceelen 'in kwaden reuk raken en leeg en onverhuurbaar zijn.
De gevolgen blijven dan ook niet uit en zal op ondergang van
ondergeteekende uitloopen. Doch om dit te keeren verzoek ik be
leefd nogmaals dezen bak te doen wegbreken.
Met de meeste hoogachting,
Leiden, 40 Januari 1894. 't Welk doende, enz. enz.,
A. H. Römer.
De Voorzitter. De vuilnisbak staat daar al sedert geruimen tijd
en Burg. en Weth. hebben reeds verscheidene adressen van den heer
Römer over deze zaak behandeld. Zoo als de heer Römer de toestand
schetst is hij niet. Wij hebben den bak nu 8 centimeter laten ver
plaatsen opdat hij niet meer tegen zjjn huis zoude aanstaan, ofschoon
het nog quaestieus is, of wjj het recht daartoe niet hadden. Het is
een blinde muur waarbij de bak is geplaatst, zoodat de «myriaden
weegluizen" moeielijk daardoor het huis kunnen binnendringen.
Ik stel voor het adres te stellen in handen van Burg. en Weth.
ter afdoening.
De heer Was. M. d. V.! Vóórdat die mestbak verplaatst werd heb
ik den toestand in loco al eens opgenomen, omdat de heer Römer
verklaarde by het gemeentebestuur geen gehoor te vinden voor zijne
klachten. De heer De Carpentier Wildervanck, een alleszins ver
trouwbaar man, deelde mij mede, dat de toestand werkelijk onhoud
baar was. Afgescheiden van de quaeslie of het niet onwettig was
den bak tegen het huis aan te plaatsen, staat het vast dal wand
luizen en allerlei ongedierte de woning van den heer De Carpentier
binnen dringen. Om dit kwaad te verhelpen heeft men nu den bak
een vinger lengte van den muur afgezet, waardoor men wel is waar
misschien in een wettigen toestand is gekomen, maar het bezwaar
niet is weggenomen. Nu vind ik het ongeoorloofd om op die wijze
huizen van ingezetenen onbewoonbaar te maken, en vind dat de heer
Römer volkomen in zijn recht is om geërgerd te zijn. Dezelfde
quaeslie is ook door mij ter sprake gebracht bij de behandeling der
begrooting in de afdeeling waarin ik zitting had.
De Voorzitter. Wellicht zullen nog meerdere leden over deze
zaak wenschen te spreken. Ik stel dus voor om het adres te stellen
in handen van Burg. en Wetb. om advies.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
8'. Bezwaarschrift tegen zijn aanslag in de PI. Dir. Belasting van
J. Woliers.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Nog wordt medegedeeld:
1°. Dat aan den eervol ontslagen stadswerkman VV. Van Tongeren,
een pensioen is toegekend ad f 333.33 's jaars, zijnde 2/3 gedeelte van
zjjne bezoldiging ad f 500 's jaars en zulks ten gevolge van bekomen
ziekte ten gevolge van de uitoefening zjjner functie, met ingang van
1 Januari jl.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
2®. Circulaire van het Centraal Comité tot bevordering van de aan
sluiting van Nederland by de M. E. tijdregeling.
Deze circulaire luidt aldus:
Aan het Gemeentebestuur van Leiden.
Het zal U uit de dagbladen zijn gebleken dat op 20 Dec. 11. in de
vergadering van de Tweede Kamer der Staten-Generaal door zeven leden
van die Kamer, de Heeren Beelaerls van Blokland, Van Beuningen,
Dobbehnann, Van Gijn, Harte, Plate en Seret, eene motie is inge
diend waarbij de wcnschelijkheid wordt uitgesproken om wettelijke
voorzieningen te treffen tot aansluiting van Nederland bij den Mid-
den-Europeeschen tijd. Eerlang zal die motie een onderwerp van
beraadslaging uitmaken eu zal daarover moeten gestemd worden. Wjj
vestigen daarop üwe aandacht en twyfelen niet aan Uwe bereidwil
ligheid om te willen medewerken tot het in die motie uitgedrukte
doel. Daartoe zal het gewenscht zijn dat door U en anderen by ge
zegeld rekest aan de Tweede Kamer instemming met de motie be
tuigd en op hare aanneming aangedrongen worde. Wanneer velen
dat voorbeeld volgen, zoo twijfelen wjj niet of de motie zal worden
aangenomen en daarmede een belangrjjke stap zjjn gezet op den weg
die tot unificatie der tijdregeling leiden moet.
Dal aan de thans heerscheode dubbele tijdsberekening spoedig een
einde moge komen zal wel door allen zonder uitzondering gewenscht
worden.
Het Centraal-Comité lot bevordering van de aansluiting
van Nederland bjj de M.-E. tijdregeling,
Hattem, Januari 4864. F. A. Hoefer, Secretaris.
Wordt gesteld in handen van Burg. en Weth.
Aan de orde is alsnu:
1°. Voorstel tot wjjziging van de Verordeningen, regelende het Lager
onderwijs.
(Zie Ing. St. n®. 353 van 1892, 297, 311, 336, 353 van 4893 en de
aan den Raad overgelegde concept-verordeningen der Schoolcommissie.)
De behandeling wordt voortgezet en de beraadslaging geopend
over art. 9.
Ue heer Was. M. d. V Wanneer ik ga spreken over art. 9 van
deze Verordening welk artikel naar het mij voorkomt de hoofd
schotel van dezen onderwijsmaallijd zoude kunnen genoemd worden
dan zou ik, M. d. V., wel gaarne verlof bekomen, allereest over dat
artikel' in zijn ganschen omvang, met alle amendementen, die er
op zijn voorgesteld te spreken, kortom eenige algemeene beschou
wingen aan de behandeling der onderdeelen le doen voorafgaan.
Aan de verbetering toch van de onderwijzerstraktemenlen kunnen
verschillende stelsels ten grondslag gelegd worden. Nu is het on-
mogcljjk deze stelsels te bespreken en ze naast elkander te stellen,
wanneer ik mij bijvoorbeeld zou moeten bepalen uitsluitend tot het
eerste amendement. Wanneer dus de vergadering er geen bezwaar
tegen heeft, wenschte ik allereerst het geheele artikel in het alge
meen te bespreken.
Ik noemde zooeven art. 9 den hoofdschotel van dezen onderwijs-
maaltjjd. Ik geloof inderdaad dat dit zoo is, want de bedoeling die
men had met art. 9 te wijzigen, is niet alleen eene regeling der jaar
wedden, maar men beoogde ook tevens de verbetering van de positie
der onderwjjzers.
Wanneer ik mjj nu op het standpunt van de onderwjjzers stel, dan
begrijp ik zeer goed, dat hoe warm hunne harten ook mogen
kloppen voor de onderwijsbelangen in het algemeen toch bij hen
de gevoeligste snaar wordt getroffen, als het geldt de verbetering
van hunne financieele en sociale positie. Ik meen, dat bij de wjjzi
ging van onze Verordeningen op het ouderwijs, dit ook het stand
punt moet zijn van het Gemeentebestuur; dat wij bovenal moeten
trachten de positie van bet onderwijzerscorps te verbeteren, een corps
van mannen, waaraan onze gemeente groote verplichtingen heeft;
want als het waar is, zooals algemeen erkend wordt, dat het peil
van hel lager onderwijs in deze gemeente zeer hoog staat, dan heeft
onze gemeente dit in de allereerste plaats te danken aan die ver
dienstelijke mannen, die dikwjjls onder huiselijke en financieele zorgen
gebukt, altijd toch met groote krachtsinspanning en buitengewone
toewijding zich van hunne taak kwijten. Wanneer dit woord van
hulde, dat ik hier breng aan de onderwijzers, instemming vindt bij
deze vergadering, dan geloof ik tevens dat daarmede de hoofdreden
is gerechtvaardigd van onze verplichting om de positie van de onder
wjjzers te verbeteren. Wanneer, zooals ik niet betwijfel, de Raad
algemeen van oordeel is, dat de financieele positie van onze onder
wjjzers moet worden verbeterd, dan heeft men alleen te vragen,
welke weg bierbij moet worden ingeslagen.
Nu bestaan daarvoor verschillende stelsels. Wjj hebben het stelsel
van Burg. en Wetb. en van de Schoolcommissie. Beide stelsels zjjn,
zoouls ik straks zal aantoonen, in grondslag eigenlijk gelijk, maar
alleen in uitwerking verschillend.
Daarnaast is echter nog een derde stelsel; dat van de onderwjjzers
zeiven. Dit stelsel, dat ons is medegedeeld in tal van adressen van
de afdeeling Leiden van den Nederlandschen onderwijzersbond, is
thans w el niet rechtstreeks aan de orde, maar wij mogen het toch
niet geheel en al doodzwijgen. Het is ons te doen om de beste
regeling te verkrijgen, niet om onze eigene meening door te drjjven.
Met dit stelsel van den onderwijzersbond, hoewel er een paar punten
in voorkomen waarmede ik mij volkomen kan vereenigen, kan ik
niet medegaan, omdat de grondgedachte, welke aan dit stelsel ten
grondslag ligt, eene geheel andere en, naar het mij voorkomt, veel
minder juiste is dan die van de stelsels van Burg. en Weth. en van
de Schoolcommissie.
Wat toch is onze bedoeling?