86 DONDERDAG 26 OCTOBER 1893. komen. En hoe .zal de Raad nu, onvoorbereid als hij is, een goed I besluit kunnen nemen in eene zoo moeilijke quaeslie als in welke I gevallen wel in welke gevallen geen verlof zal worden verleend. De beer Was. M. d. V.l Het doet mij leed te moeten zeggen dat de geachte Wethouder geheel heeft gesproken buiten de zaak om, die het hier geldt. Ik heb toch op den voorgrond gesteld, dat het al dan niet toestaan van verlof natuurlijk altijd moet beoordeeld worden met het oog op den goeden gang van het onderwijs. Hel opleggen van voorwaarden betrekking hebbende op het belang van de onderwijsinstellingen, acht ik dus zeker geoorloofd. Doch de strijd loopt niet daarover, doch over eene geheel andere voorwaarde. De heer Dekhuyzen heeft de redactie van het sectieverslag aange vallen, maar hij heeft wel meer aanmerkingen op redacties gemaakt die niet opgingen. Het sectieverslag kon natuurlijk niet zoo uit voerig zjjn, als de discussie in de afdcelingen was, doch wat er ook aan dat verslag ontbreken moge, uit het antwoord van Burg. en Weth. blijkt, dat zij volkomen begrepen hebben, welke grief in de sectie is geopperd. In het antwoord van Burg. en Weth. toch staal: »üe hoofden van scholen wien verlof is verleend in examencommissiën zitting te nemen hebben dit verlof verkregen op voorwaarde, dat aan de eerste onder~ wijzers eenige tegemoetkoming door lien moest worden verleend voor de waarneming. Die tegemoetkoming was slechts een klein deel van de aan de hoofden der scholen uitgekeerde vacatiegelden. Wij zien in deze wijze van handelen niets onregelmatigs noch onrechtmatigs. De voorwaarde in het antwoord van Burg. en Weth. omschreven is de eenige voorwaarde waarover ik het op dit oogenblik heb. Met alle andere voorwaarden, waarover de heer Dekhuyzen gesproken heeft, hebben wij op dit oogenblik niets te maken, wij kunnen die veilig overlaten aan de prudentie van het Dag. Bestuur. Wij komen er nu alleen legen op, dat eene voorwaarde gesteld is, waartoe, noch het Dag. Bestuur, noch de Burgemeester, noch de Wethouder van Onderwijs bevoegd is. Dit wil ik door den Raad zien uitgemaakt, daar het niet wordt toegegeven, hoezeer het zoo klaar schijnt als de dag. Om dus aan die quacstie een einde te maken want werkelijk ik geloof, dal de Schoolcommissse er niets mede te maken heeft, en ik vertrouw, dat de meeste leden dit met mij zullen eens zijn wensch ik de volgende motie voor te stellen: »De Raad van oordeel, dat de vraag of aan de hoofden van scholen vergunning kan worden verleend om in examencommissiën Zitting te nemen, alleen moet beoordeeld worden met het oog op den goeden gang van het onderwijs op de scholen dat derhalve Burg. en Weth. of de Burg., dergeljjke vergunningen verleenende, niet bevoegd zijn daaraan de voorwaarde te verbinden, dat de hoofden der scholen aan de eerste onderwijzers eene geldelijke tegemoetkoming voor de waarneming verstrekken; Gaat over tot de orde van den dag." Dit is een zuivere beslissing. Al het andere kan ik toegeven. Het behoeft geen beloog, dat de autoriteit aan een hoofd der school verlof kan weigeren, wanneer dit verlof voor de school hinderlijk zoude zijn. De heer Dekhuizen. Dit is volstrekt niet de eenige voorwaarde, waarby geldelijke regeling te pas komt. Er is nog een andere, namelijk deze: Wanneer een hootd der school, tevens leeraar aan de kweekschool uilgenoodigd wordt om in een examen-commissie zitting te nemen, dan moet men tevens voorwaarden stellen voor de kosten, die moeten gemaakt worden, om de lessen op de kweekschool te vervullen. Ik geloof, dat dergelijke voorwaarden tot geenerlei oppositie of bespreking hebben aanleiding gegeven, evenmin als Burg. en Weth. hunne bevoegdheid zijn te buiten gegaan, wanneer zij ook in dat geval het geldelijk belang van het hoofd der school daarbij in het oog houden. Wij beschikken dan toch ook over de gelden der hoofden van scholen, welke zjj met dergelijke buitenkansjes verdienen. Een ander geval is dat een hoofd van de school een langdurig verlof aanvraagt om bijv. voor familieomstandigheden naar het buitenland te gaan. Zouden dan Burg. en Weth. geheel onbevoegd moeten zijn, wat bjj aanneming van de motie van den heer Was het geval is, om te zeggen: wanneer het absoluut noodig is kunt gij dit verlof krijgen, mits gij zelf voorziet in de kosten van uwe vervanging Het kan zjjn dat de redenen waarom het verlof wordt aangevraagd ge wichtig genoeg zijn om het te verleenen, doch niet gewichtig ge noeg om de kosten der vervanging door de gemeente te doen dragen. De heer Was. M. d. V.! Ik wensch aan de motie geene uitbreiding te geven, maar baar alleen tol deze quaestie beperkt te zien. Ik heb aangetoond dal de bevoegdheid om verlof te verleenen alleen berust bij den Burgemeester en dat tot deze voorwaarde noch de Burgemeester noch Burg. en Weth. bevoegd zijn. Nu is de heer Dekhuyzen gaan spreken buiten de zaak om; eerst over de voor waarden in bet belang van het onderwijs aan het verlof te verleenen, nu weder over de Kweekschool. Beide zijn niet aan de orde. Het voorbeeld door hem aangehaald, dat een hoofd van eene school tot herstel van gezondheid een langdurig verlof bijv. naar het buitenland zoude behoeven, zal in werkelijkheid nooit of byna nooit voorkomen. Dal is een zeer exceptioneel geval waarin dan de Raad door het nemen VBn een tijdelijken maatregel zou moeten voorzien. Onze quaestie loopt over den regel, en de regel is dat de hoofden van scholen verlof kunnen krijgen voor het deelnemen aan examen comraissien. Dit verlof behoort in den regel te worden verleend ook in het belang van het ónderwjjs, want het is eene groote eer dat de hoofden van onze scholen zoo dikwerf worden uitgenoodigd in examen-commissiën zitting te nemen. Over de andere zaken door den heer Dekhuyzen aangehaald wensch ik nu niet te spreken. Doen zij zich voor en wordt daarbij weder in strijd met de wet gehandeld. Welnu! dan zal ik mij wederom de vrijheid veroorloven daartegen op te komen. De motie wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onder werp van beraadslaging uitmaken. De heer Van Kempen. M. d. V.! Ik ben nog niet volkomen op de hoogte. Hel schijnt dat niet Burg. en Weth. maar alleen de Burgemeester de bevoegdheid heeft om verlof te verleenen. Maar heeft nu de Burgemeester ook hel recht 0111 te zeggen: het geld dat gij doordat verlof verdient of een gedeelte daarvan, moet strekken ter tegemoet koming van uwen tijdelijken plaatsvervanger? Of moet de Raad in dergelijke huishoudelijke zaken oordeelen De Voorzitter. Het tractement is bij de wet geregeld en Burge meester noch Burg. en Weth. hebben het recht een gedeelte daarvan in te houden. Hetzelfde geldt van de vacatiegelden voor examen commissiën. Die worden ook vooraf door de regeering bepaald en wij hebben daarover niets te zeggen. De heer Van Kempen. M. d. V.! Het is eigenlyk onwettig als men de menschen verplicht een deel van hun tractement of emolumenten af te staan aan anderen? De Voorzitter. Zeker! De heer Van Kempen. Dan ben ik voor de motie die de strekking heeft om een onwettigen daad tegen te gaan. De heer Dekhuizen. Die onwettigheid moet toch nog bewezen worden. De heer Was. Het bewijs ligt voor de hand. Men heeft een hoofd der school, en een eersten onderwijzer, die hem bij ontstentenis ver vangt Op grond van die plaatsvervanging krijgt deze een hooger tractement. Nu zal de eerste onderwijzer niet te zeggen hebben: lk vind het goed, dal het hoofd der school weg gaat. Dit regelt de autoriteit, dit moet de Burgemeester doen. Nu wil ik hier niet zoo zeer drukken op de onbevoegdheid van Burg. en Weth. ten deze, want, hoezeer de verordening het toestaan of weigeren van verlof aan den Burgemeester alleen overlaat, kan ik zeer goed begrijpen, dat het hier geldt eene regeling, die in het College van Burg en Weth. besproken wordt. Doch dit is hier ook niet de hoofdquaestie. Het geldt hier de vraag, of de voorwaarde zelve mag opgelegd worden door welke autoriteit dan ook. De eerste onderwijzer heeft daarover natuurlijk niets te zeggen. De eerste onderwijzer zal het hoofd der school te vervangen hebben, zoo dikwijls deze verlof kan bekomen van den Burgemeester. Dit wordt alleen door dezen beoordeeld en het eenige, waarop hy te letten heelt, is het belang van hel onderwijs. Zou dit te lijden hebben onder dc afwezigheid van het hoofd der school, zoo is het zijn plicht te weigeren. Ik blijf echter bij myn beschouwing, dat hij geen recht heeft te beschikken over emolumen ten, die het hoofd der school van het Rijk geniet. Nog eens, men zou hem dan evengoed kunnen verplichten, om deze in de algemeene armenkas te storten en dit zijn voorwaarden, die een Burgemeester niet kan en niet mag stellen. De heer Pera. De eerste onderwijzer vervangt bij gelegenheid het hoofd der school. Nu zou ik willen vragen, of er onderscheid moet gemaakt worden tusschen de oorzaken die aanleiding geven tot die vervanging; of de oorzaak namelijk voortvloeit uit het werk zelf, öf wel een oorzaak, die geheel bijkomend is. Men kan zich bijv. als een gewone oorzaak van afwezigheid voor stellen: eene ziekte, het een of ander onderzoek enz. Een groote school moet steeds een hoofd hebben. De oorzaken van afwezigheid kunnen verschillen, en, naar myn oordeel, moet hiermee rekening gehouden worden. Worden nu al de verschillende gevallen, waarom het hoofd eener school afwezig kan zijn, om het zoo eens uit te drukken, over één kam geschoren, of wordt er wel degelyk op de oorzaken der afwe zigheid gelet? De Voorzitter. Neen, cr wordt geen onderscheid gemaakt. De vraag is alleen of het hoofd eener school, op wettige wyze afwezig, moet vervangen worden door den eersten onderwijzer. Op iets anders heeft men niet te letten. De heer Pera. Voor bijzondere werkzaamheden hebben dikwijls verschillende betalingen plaats. Mag er nu in een dergelijk geval aan den eersten onderwijzer geen gratificatie worden uitgekeerd? De Voorzitter. Ook op deze vraag moet mijn antwoord ontken nend zijn. De eerste onderwijzer krijgt een hooger tractement om in die gevallen als plaatsvervangend hoofd der school op te treden. De heer Dekhuizen. Ik blijf bij mijne meening dat het hoogere tractement door den eersten onderwijzer genoten meer ziet op af wezigheid van het hoofd der school tengevolge van ziekte, maar niet op eene aangename en lucratieve afwezigheid. Ik vind er niets tegen dat in dergelijk geval het hoofd een klein gedeelte zijner emolumenten aan den eersten onderwijzer afstaat. Of het wellicht niet wenschelijk zou zijn, ten bate van het prestige een anderen vorm voor de belooning der eerste onderwijzers te zoeken, dit is ten minste een mogelijkheid, die wij wel kunnen toegeven. De heer Was. M. d. V.! Mag ik voor de zooveelste maal doen op merken dat de geachte Wethouder van Onderwijs buiten de zaak om •preekt, want dat het by mij geene afkeuring zoude vinden wanneer een hoofd uit eigen beweging een cadeau maakte *aan den eersten onderwijzer die hem als hoofd had vervangen, maar ik kom er tegen op dal Burg. en Weth. het maken van zulk een cadeau als verplichting opleggen. Daardoor overschrijden zij hunne bevoegdheid. De beraadslaging wordt geslot'en. De motie van den heer Was wordt in stemming gebracht en aan genomen met 21 legen 3 stemmen. Tegen stemden de heeren: Van Hoeken, De Sturler en Dekhuyzen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 6