72 DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1893. is mij eenigszins nieuw, maar ik hoop de zaak besprekende een ant woord te krijgen, waardoor het mij helder zal worden. Als ik het wel meen, is de zaak van de Gehoorzaal in een abnor- malen toestand. Op het oogenblik is eene Commissie van bouwkundigen benoemd, om de vastheid en geschiktheid van het gebouw te onderzoeken. Nu zou het, naar mijn bescheiden ineening, toch eenigszins vreemd zijn om op zulk een oogenblik de zaak publiek te gaan aanbesteden, want men zal terecht vragen: zal de Gehoorzaal zoo blyven? zal zy verbeterd worden? zal het blijken dat zij werkelyk degelijk ge bouwd is? Dit alles moet eerst worden uitgemaakt, en terwijl wij nu in dien overgangstoestand verkeeren koint de pachter klagen, dat hij niet uit kan komen. Men wil nu een andere proef nemen en de tarieven verlagen. Dit is een tijdelijke quaestie. Wanneer de tarieven tijde lijk worden verlaagd, kan men zien welke resultaten dit op leveren zal en daarna tot een publieke verpachting overgaan, maar men kan dit niet doen voordat men met zekerheid weet, dat de Gehoorzaal in een degelijken toestand verkeert. Dit welen wij nu niet en het tijdstip is derhalve zeer ongunstig. Dit is de reden, dat ik, hoeveel verschillende leden er ook tegen gesproken hebben* er geen bezwaar in kan zien om voor hel voorstel van Burg. en Weth. te stemmen. De heer Fockema Andbeae. Wanneer ik den heer Van Kempen het antwoord zou mogen geven dat mij juist voorkomt, dat zou dit ziju, dat wij niet meer kunnen komen tot een ontbinding, wanneer de tarieven verlaagd zijn. Men kan altijd ontbinden, zegt de heer Van Kempen. Dit is njet volkomen juist. Op dit oogenblik zegt de pachter: de condities waarop ik vrjjwillig de pacht heb aangegaan, zijn zoo oogunstig dat ik liever wil ontbinden. Nu kunnen wij het dus gedaan krijgen, wanneer echter de condities veranderen, niet meer. Zullen wij nu, zoo vraagt de heer Van Kempen, gaan verpachten op het oogenblik dat eene verbouwing of verandering van de zaal wellicht noodzakelijk zal blijken? Ik antwoord dat riiets ons noodzaakt op dit oogenblik publiek te verpachten. En als wij dit wilden doen zou het nog dit voordeel hebben dat wy contractueel vooraf de eventueele gevolgen konden regelen welke eene noodzakelijke verbouwing na zich zoude slepen. Dit zou verre de voorkeur verdienen boven den toestand waarin wij nu verkeeren. Ik geloof dus dat de bezwaren door den heer Van Kempen geop perd tegen het voorstel van den heer Was niet afdoende zijn. De heer Van Kempen. M. d. V.! Het contract met den pachter is toch niet ten eeuwigen dage gesloten? Den heer Fockema Andreae hoorende, zou men denken dat het contract altijd doorgaat. Men zegt mij dat het voor vier jaren is gesloten. Welnu! in die vier jaren hebben wij kans dat de toestand van de Gehoorzal verbeterd zal zijn, en dan eerst kan men eigenlyk eene goede proef met de verpachting nemen. De heer Jota. Een enkel woord over de beschuldiging door den heer Was tegen het Dag. Bestuur gericht. Ik heb de motie van den Raad niet opgevat in dien zin dat de Raad nu verwachte een voorstel om het contract te ontbinden, doch wel dat Burg. en Weth. dit denkbeeld ook in overweging zouden nemen. Ik ben volstrekt niet van meening geweest dat de Raad met meerderheid van stemmen had uitgemaakt, dat hij nu in beginsel geneigd was tot eene ontbinding van de overeenkomst. Er is alleen gevraagd of de pachter tot eene ontbinding van het contract geneigd zoude zijn, verder niets. En Burg. en Weth. adviseeren tegen zulke eene ontbinding, omdat deze op dit oogenblik uit een financieel oog punt voor de gemeente zeer nadeelig zoude zijn. De heer Dekhuyzen. Mag ik even eene opmerking maken omtrent den text der motie? In de motie worden Burg. en Weth. uitgenoodigd met den pachter in onderhandeling te treden hetzij over ontbinding, hetzij over wijziging van het bestaande contract. Aan wien de keuze Toch aan niemand anders dan aan het College van het Dag. Bestuur! Welnu! wij hebben den weg gekozen van te onderhandelen over wijziging van het bestaande contract, oindat het reeds spoedig bleek dat de pachter er niet meer aan dacht ontbinding aan te vragen, toen hij bekend was met de nieuwe voorwaarden van verhuring, die waren voorgesteld. De heer Was. M. d. V.! Nu hebben wij strijd tusschen twee Wet houders. De heer Juta zegt dat er wel onderhandeld is over ontbinding, doch dat het verzuimd is dit in het rapport mede te deelen. (Dit laatste voeg ik er bij.) Neen zegt de heer Dekhuyzen, wij hebben met over ontbinding onderhandeld en wij behoefden dit niet te doen, welke ineening hij verdedigt met de taalkundige chicane, dat in de motie wordt ge sproken van onderhandeling hetzij over ontbinding, betzij over wijziging van het bestaande contract en dat het dus ter keuze van Burg. en Weth. stond, waarover met den pachter zou onderhandeld worden, over het een of over het ander. Dat argument moet de heer Dekhuyzen nu maar laten varen, want daaraan gelooft toch werkelijk niemand. Over beide punten moest natuurlijk onderhandeld worden. Dit bedoelde de motie. Over ont binding in de eerste plaats. Nu zou het echter kunnen zijn dat^de pachter zulke voordeelige voorwaarden aanbood bij eene verhuring en bloc, dat het beter was het niet op eene openbare inschrijving te doen aankomen en daarom moesten Burg. en Weth. met den pachter ook over wijziging van de bestaande voorwaarden onderhan delen. Dan zou men nog wel niet in eene volkomen zuivere positie staan tegenover de vroegere inschrijvers, doch men zou dan over dit bezwaar in het belang der gemeente moeten heenstappen. Levert de onderhandeling met den pachter echter geen gunstig resultaat op, dan staan wy door ontbinding op een veel vrijer standpunt; dan kan overwogen worden of eene verhuring en bloc niet verre de voorkeur verdient boven eene verpachting zooals die nu geschiedt. üp de argumenten door Burg. en Weth. aangevoerd tegen verhuring en bloc zal ik niet antwoorden, omdat dit eerst te pas komt by eene ontbinding van de overeenkomst wanneer de nieuwe voorwaarden worden vastgesteld. Doch ik constateer dat de heeren Dekhuyzen en Juta het niet eens zijn over hetgeen in deze zaak met den pachter is gedaan. Nu nog een enkel woord over het door den heer Van Kempen gesprokene. Ik zou met hem kunnen medegaan, dat het oogenblik niet geschikt is, nu wij niet weten, wat er van de Gehoorzaal worden zal, om een publieke inschrijving te houden, maar dan moet de heer Van Kempen stemmen vóór mijn voorstel, om niets te doen, om geen enkele wijziging aan te nemenvooral omdat, wanneer omtrent de soliditeit van de Gehoorzaal eenmaal zekerheid zal bestaan, de pachter zelf, die dan nog even begeerig naar ontbinding of wijziging van de voorwaarden zal zyn, de vraag zal doen, of wij met hem over ver huring en bloc willen onderhandelen, dan wel of wij de ontbinding willen toestaan, in welk laatste geval wij tot een nieuwe openbare inschrijving kunnen overgaan op die voorwaarden, welke wij dan geraden zullen oordeelen. De heer Van Kempen moet dus op zijn standpunt stemmen vóór mijn voorstel. Nu is het een ongelukkige tijd om een besluit te nemen ten op zichte van de Gehoorzaal, ook om met dezen pachter eene proef te nemen, zooals de heer Van Kempen wil. Die proef zou wat al te lang duren. Wanneer wij het nu den pachter gemakkelijk gaan maken, zijn wij 4 jaren aan de tegenwoordige wijze van verhuren verbonden. Eerst als alles met de Gehoorzaal in het reine is, kunnen wij gaan onderhandelen met den pachter over ontbinding of wijziging van het contract en zien wat het beste is. De heer Van Kempen. Hierop zou ik willen antwoorden, dat er al zeer lang over de Gehoorzaal gesproken is, en het een punt zal blyven, waarover nog lang zal gesproken worden en wanneer men er dan eindelijk over uitgesproken zal zijn en geen lust zal hebben om weder oude koeien uit de sloot te halen, dan nog zal er een geheele tijd moeten voorbijgaan om de gedachten te doen verdwijnen dat de Gehoorzaal geen goed gebouw is, enz. enz., de Gehoorzaal moet alsdan in eere komen. Eerst dan, wanneer zij in eere is, is het pas de tijd om de ver pachting te doen plaats hebben. Vóór dien tijd is het slechts een voorloopige proef. Op het oogenblik wordt er nog geen proef ge nomen, want men neemt er een met te hooge tarieven en dat is geen proef. Nu wil men deze verlagen, dus beginnen met eene proef te nemen. In een abnormalen toestand neemt men dus een proef om te leeren en wanneer nu over 4 jaar de reputatie van de Gehoorzaal goed zal zijn en men door de proef geleerd heeft, dan zal wel juist de gun stigste tijd zijn om de openbare pacht te doen plaats hebben. De heer Van Hoeken. Aan de rede van den heer Was heb ik ge merkt, dat het in hoofdzaak zijn bedoeling was om een ontbinding van het contract met den tegenwoordigen pachter te krijgen. Ik weet niet, of ik indertijd voor of tegen zijn motie heb gestemd in het verslag is dit na te zien maar dit is mijn bedoeling nooit geweest. Ik meende dat de strekking was, dat Burg. en Weth. met den pachter zouden onderhandelen over eene verhuring en bloc. Nu zegt de heer Was: stem dan voor mijn voorstel, dan worden de tarieven gehandhaafd; maar wat zal het gevolg daarvan zijn? De pachter zal het niet langer kunnen volhouden. Na een korten tijd wordt hij derhalve geheel onmachtig en dan krijgen wij van zelf een nieuwen. Dit zou ik niet wenschelyk achten. Ik zou met den tegenwoordigen pachter voortgaan met lager tarieven hoewel ik weet dat er onhebbelijkheden aan kleven en afwachten wat hy in die 4 jaren doet. De heer Dekhutzen. Ik kan den heer Was snel uit den droom helpen in zake den zoogenaamden strijd tusschen twee Wethouders. De heer Juta en ik zijn het volmaakt eens, maar wat is de quaestie? Wij spraken over verschillende tijdstippen. Op het oogenblik dat deze motie werd aangenomen, dat men dus stond voor het voorstel van Burg. en Weth. om het tarief belangrijk te verlagen, is de heer Duyser gekomen en heeft gezegd: ik wensch geen ontbinding van het contract, ik trek mijn verzoek in. Daarna is geschied wat aanleiding heeft gegeven tot het benoemen van eene Commissie van deskundigen, en was de quaestie van ont binding geheel van de baan. Toen hebben Burg. en Weth. zich strikt gehouden aan den text van de motie, dat zij konden onder handelen over wijziging van het bestaande contract. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik geloof dat het niet overbodig is er even aan te herinneren dat in het oorspronkelijk request van den pachter niet werd gesproken van verlaging van lokaalhuur. Toen Duyser met zijn verzoek om vermindering van pachtsom bij den Raad kwam, heb ik voorgesteld om dan tevens te onderzoeken of het niet mogelijk zoude zijn het tarief te verlagen in het belang van het publiek. Aan den pachter heb ik daarbij niet gedacht. Dat voorstel werd door andere raadsleden ondersteund. Ik geloof dat het noodig is dit te releveeren omdat het anders den schyn zoude hebben alsof de voorgestelde verlaging ten doel zoude hebben het den tegenwoordigen pachter gemakkelijk te maken. En dat moge een gevolg zijn, het uitgangspunt is het niet geweest. De Voohzitter. Wordt het voorstel van den heer Was aangenomen dan maken wij den toestand voor den pachter onhoudbaar. De pachter, wij weten dit allen, wenscht niets liever dan van zijne pacht te worden ontslagen. En het oogenblik daarvoor is nu voor de gemeente al zeer ongunstig. Al wat wy nu kunnen doen en wat ook de billijkheid*voorschrijft,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 4