DONDERDAG 21 SEPTEMBER 1893. 71 Dc heer Was. M. d. V.! In hetgeen u hebt aangevoerd is zeer veel waars, maar ik geloof dat het niet is hujus loei. U vergeet dat de zaak in een geheel ander stadium is gekomen na de discussie en de stemming in de vergadering van 13 Juli, waarin met groote meerderheid mijne motie werd aangenomen om met den pachter in onderhandeling te treden. Nu heb ik betoogd dat die onderhandelingen niet hebben plaats gehad of althans zeer onvolledig, doch over dat punt zijt u, M. d. V., hecngegleden. U hebt gezegd: de heer Was kan over die onderhan delingen denken wat hij wil! Maar dat is juist de hoofdzaak. Wij zijn nu niet in de vergadering van 13 Juli, toen alleen aan de orde was het oorspronkelijk voorstel van Burg. en Weth., maar wij hebben nu rekenschap te vragen van het Dag. Bestuur wat het met de motie heeft gedaan, of het daaraan uitvoering heeft gegeven of niet. Wanneer men het rapport aandachtig doorleest, zou men bijna tot de conclusie komen, dat Burg. en Weth. het Raadsbesluit eenvoudig naast zich hebben nedergelegd. Zij hebben den pachter gevraagd: wat geeft gij voor huur, en toen het aanbod hun onvoldoende voor kwam, hebben Burg. en Weth. gezegd: wij hebben nu uitvoering aan het Raadsbesluit gegeven en onderhandelen verder niet meer. Tegen zulk eene wijze van handelen kom ik op. Wat nu de zaak zelve betreft, hoe is zij aan de orde gekomen? De pachter heeft den Raad medegedeeld dat hij het niet de be staande pachtvoorwaarden onmogelijk kon blijven volhouden, dat hij daarmede zijn ondergang tegemoet ging en dat hij derhalve vermin dering van zijne pachtsom vroeg. Daarop hebben Burg. en Weth. zeer terecht geantwoord: van vermindering der pachtsom kan geen sprake zijn, doch zij hebben daaraan iets toegevoegd wat nog niet uitgemaakt is of het wel wenschelijk is, nl.: wij willen wel aan uwe bezwaren tegemoet komen door het tarief te wijzigen, dan zal de zaal meer verhuurd worden. Dat is best mogelijk, maar in de ver gadering van 13 Juli heeft juist de discussie hierover geloopen of in plaats van tariefverlaging niet een andere weg moest worden inge slagen nl. verhuring en bloc en toen is betoogd, dat wij veel vrijer zouden zijn by de onderhandelingen over eene verlaging van het tarief of over andere wijzigingen in het pachtcontract, wanneer de tegenwoordige overeenkomst was ontbonden. Mij dunkt dat er alle termen zouden zijn voor den pachter om ont binding te verzoeken, wanneer hij zonder wijziging van de voor waarden eene voor hem finaneieel onmogelijke overeenkomst had na te leven. Maar wanneer wjj het nu den pachter gemakkelijk gaan maken door het tarief te wjjzigen, waardoor de zaal meer dan tot dusverre zal verhuurd worden, dan spreekt het van zelf dat wij hem niet tot eene ontbinding van het contract zullen krijgen, en dat wij daardoor ook niet zullen kunnen overwegen het denkbeeld door mij ter sprake gebracht, of het niet oneindig beter is de verhuring en bloc te doen plaats hebben. Ik geloof toch dat de 27 leden van den Raad onmo gelijk kunnen vaststellen een tarief, dat past voor alle gevallen. Dit leert de ervaring. Zeker is het waar, dat het tegenwoordige tarief verscheidene in gezetenen van hel huren afschrikt, doch daar staat tegenover dat groote vereenigingen, bijv. muziekvereenigingen, best dat hooge tarief kunnen betalen. Ik zou het althans jammer vinden wanneer voor dergelijke vereenigingen de zaalhuur verlaagd werd. Ook de tariefwijziging zoo men hieraan boven de verhuring en bloc de voorkeur mocht geven zal veel beter kunnen besproken worden, wanneer wij met den pachter eerst hebben afgerekend. Wanneer wij het hem niet gemakkelijker maken en ons aan de voorwaarden houden, waarop alle anderen naar de pacht hebben ge dongen, zal hij van zelf hiertoe komen. De heer Jota. Ik moet er tegen op komen, dat Burg. en Weth. niet met den noodigen ernst deze zaak zouden hebben behandeld. Dit is volkomen onjuist. Den pachter is gevraagd, of hij ontbinding wenschte, waarop hij natuurlijk bevestigend heeft geantwoord. Doch, dat het onder de tegenwoordige, omstandigheden zeer nadcelig voor de gemeente zoude zijn de pacht te ontbinden en eene nieuwe verpachting uit te schrijven, zal een ieder dadelijk toegeven. Als wij op dit oogenblik een nieuwe verpachting van de Gehoorzaal hielden zou deze ongetwijfeld, juist met het oog op de ondervinding, die de tegenwoordige pachter met de thans geldende tarieven heeft opgedaan, allerongunstigst uitvallen. Dit nu hebben wij in overweging genomen en den pachter gevraagd: Geef ons op, op welke voorwaarde gij de zaal en bloc zoudt willen huren. Hij heeft ons hierop zijn cijfers overgelegd. Nu licht het toch, dunkt mij, niet op den weg van Burg. en Weth. hierop terug te komen en met hem te gaan marchandeeren. Als Burg. en Weth. iets willen verhuren en den belanghebbende wijzen op al hetgeen j er gebeurd is, wat er over is geschreven en gesproken in den Raad, i om hem daarna te zeggen: Geef ons nu Uwe cijfers de Raad I heeft ons zulks opgelegd en wij voldoen daaraan zoo kunnen Burg. en Weth., wanneer de man daaraan gevolg gegeven heeft, toch niet gaan zeggen, gelijk een koopman wellicht zou doen; Het is te weinig; Kunt gij er nog niet iels opleggen? Dit strookt niet met mijn opvntting van de waardigheid van een College van Burg. en Weth. Zoo mag gehandeld worden door particulieren, die er van halen willen wat er van te halen valt, maar de Raad kan ons College een dergelijk gebod niet opleggen. De opgave van den pachter is hier ons uitgangspunt geweest en wij hebben geineend aan den Raad te moeten adviseeren, zooals wjj gedaan hebben. Ik geloof, dat dit een zuiver standpunt is en dat men dan ook naderhand niet moet zeggen, dat Burg. en Weth. de zaak eigenlijk naar hun» eigen inzichten hebben willen doorzetten. Dit is volstrekt onjuist. Wij hebben ons alleen afgevraagd; Wat is het belang der gemeente. Het antwoord hierop is, dunkt mij, dat wij moeten trachten door deze ongunstige periode heen te komen en met de nieuwe tarieven moeten zien wat de praktijk ons zal leeren. Wanneer dan de zaal daardoor weder veel verhuurd zal worden en ook de pachter goede verdiensten zal hebben wat wij van de verlaging der tarieven verwachten en dus de zaal bij een eventueele nieuwe verpachting in beter aanzien zal staan, dan eerst is de tjjd gekomen om een nieuwe verpachting te houden, of een behoorlijke som te cischen. Gaan wij daarentegen thans de pacht ontbinden, hetgeen de pachter gaarne zou willen, dan wij behoeven er ons geen illusiën over te maken zal dit een groot geldelijk nadeel zijn voor de gemeente. De aangewezen weg, om groote schade te mijden is derhalve ver laging van tarieven. De gemeente heeft daartoe volkomen recht, want toen indertijd tot de openbare verpachting is overgegaan, werd er bijgevoegd de clausule dat wijzigingen in het tarief werden voorbehouden. Wij be gaan dus hoegenaamd geene onbillijkheid tegenover de andere in schrijvers die indertijd lager hebben ingeschreven dan Duyser. Wordt het voorstel om het tarief met 40 pCt. of 50 pCt. te ver lagen aangenomen, dan zal daardoor de zaal meer verhuurd worden, de zaak zal beter martheeren, en loopt alles weder goed dan komt de tijd om te spreken over eene nieuwe openbare verpachting. Dat is, dunkt mij, de weg dien wij in het belang der gemeente hebben te volgen. 9 De heer Iockeha Andreae. M. d. V. 1 Ik wensch een kort woord te spreken ter ondersteuning van het denkbeeld van den heer Was. Een kort woord, want de heer Was heeft inderdaad mijns inziens zoo geheel juist uiteengezet wat voor zijne meening pleit, dat daar aan slechts weinig by te voegen is. Speciaal moet ik echter opkomen tegen de beteekenis door u, M. d. V., en door den heer Juta gehecht aan de clausule in de pacht voorwaarden, dat het den verpachter vrij zoude staan om wijzigingen te brengen in het tarief. Waarom werd die clausule er bjjgevoegd? Opdat de pachter van de Gehoorzaal tegenover den verpachter (de gemeente), niet het recht zoude hebben elke wijziging van het tarief onmogelijk te maken, opdat wanneer wij het tarief zouden willen verhoogen, verlagen of veranderen, hij ons daarvan geen grief zou maken. Wat de heer Was bedoelt is blijkbaar dit: Wjj staan nu niet alleen tegenover hem die pachter is geworden, maar tegenover al de andere inschrijvers, die niet konden verwachten dat reeds zoo korten tijd na de verpachting op de eerste klacht van den pachter, het tarief met de helft of bijna de helft zou worden verlaagd. Wanneer wjj daartoe overgaan is het royaal en behoorlijk dat wij, zoo daarvoor de weg open staat, onder het nieuwe tarief opnieuw openbaar uit besteden. Dat is eene fatsoenlijke wijze van handelen. Ook op nog een ander punt wil ik even de aandacht vestigen, hoewel ik om licht te begrijpen redenen daaromtrent thans niet in bijzonderheden wil treden. De heer Juta zegt dat onder de tegen woordige omstandigheden eene nieuwe verpachting schadelijk zal zijn; meent de heer Juta dan dat by handhaving van deze pacht, hetgeen over de Gehoorzaal is gezegd, geschreven en besloten ons geen schade kan berokkenen? Mij blijft het dus voorkomen dat het denkbeeld van den heer Was alle aanbeveling verdient. De Voorzitter. Ik weet niet waarvan de heer Fockema Andreae de beteekenis afleidt die hij aan de clausule geeft; ik wil wel ge- looveu dat hij er zoo over denkt, maar er over gesproken in dien geest is er niet. Er is eenvoudig gezegd: wij behouden ons het recht voor het tarief te wijzigen. En dat is gedaan omdat wjj nog geheel in het onzekere verkeerden wat de gevolgen zouden zjjn van het hoogere tarief, maar de beteekenis die de heer Fockema Andreae er aan hecht, is er zeker niet aan gegeven. De heer Was. Een enkel woord naar aanleiding van hetgeen de heer Juta heeft in het midden gebracht. Ik zou meenen, dat wanneer ik naar het bewijs had moeten zoeken voor hetgeen ik hel» aangevoerd, mij dit nu door den heer Juta zelf geleverd is, wanneer hij zegt, dat er over ontbinding is gesproken. Waarom staat dit dan niet in het rapport? Wij hebben verwacht dat dit zou gebeurd zijn in de onderhandelingen met den pachter, en heb ik hel goed begrepen, dan narzelt de pachter geen oogenblik om tot de ontbinding mede te werken. Dit nu is juist wat, naar mijne meening, verschillende leden van den Raad en ook ik in de vorige vergadering verlangden, toen wjj stemden voor mijne motie. Nu geef ik dadelijk toe dit behoeft de heer Juta niet te be- toogen dat Burg. en Weth. bij al wat zij doen, meenen te han delen in het belang der gemeente. Ik heb dit nooit in twijfel ge trokken, maar hier hebben zjj oorspronkelijk natuurlijk in het belang der gemeente, gelijk zij meenden een voorstel gedaan, waaraan zij hardnekkig blijven vasthouden, nadat de Raad duidelijk den wensch heeft uitgesproken, dat zou worden onderzocht of een andere weg de verhuring en bloc mogelijk en wenschelijk is. Nu blijven Burg, en Weth. krampachtig vasthouden aan hun eigen voorstel, letten daarom weinig of niets op den wensch van den Raad, en voeren het Raadsbesluit onvolledig en gebrekkig uit. Dit nu is niet in het belang van de gemeente, want daardoor ont staat eene verkeerde verhouding tusschcn het Dag. Bestuur en den Raad. Wanneer de Raad een opdracht doet, dient deze in den zin van het Raadsbesluit te worden uitgevoerd. Uit is hier niet gebeurd. Ik heb dit willen aantoonen, en zal zoo dikwijls het mocht voorko men, de vrijheid nemen met dezelfde vrijmoedigheid tegen dergelijke handelwjjze op te komen. De heer Van Kempen. Wanneer ik, M. d. V., mij in dit debat meng, doe ik dit niet om de heeren voor te lichten, want deze zaak

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 3