DONDERDAG 26 JANUARI 1893 7 deels geschied op mijn voorstel, maar had volstrekt niet onwelwillend heid tol grond. De reden daarvan was deze. Den architect te hooien over quaestiën van techniek vóórdat wij waren ingelicht door des kundigen, ware natuurlijk voor ons eene dwaasheid geweest. Dat konden wij dus eerst na die inlichtingen doen, terwijl wij dan over hetgeen wij van den architect vernamen weder de deskundigen hadden moeten raadplegen dat zou een eindeloos over en weer schrijven veroorzaakt hebben, liet kwam ons dus het best voor, ons rapport op te stellen, voorgelicht door de deskundigen en daarbij het voorstel te doen het rapport te stellen in handen van den architect, die dan, niet door ons maar door den Raad, zou beoordeeld worden in hel licht van ons rapport. Dc heer Knuttel kon nu wederleggen wat w(j, voorgelicht door deskundigen, hadden gezegd. Wij hebben de deskundigen verzocht om wanneer zij hier ter plaatse opne mingen wilden doen of gemeente-ambtenaren wenschlen te hooren, ons dit mede te deelen, opdat wij ons tot Burg. en Wetli. zouden kunnen wenden ten einde hun te verzoeken dit ter kennis van die ambtenaren te brengen. De bedoeling om onwelwillend te zijn heeft volstrekt niet bij ons voorgezeten. De heer Siegenbeek van Hëukeloh. De quaestie van de drukfouten zal ik nu maar ter zijde laten, mij dunkt die is van te weinig be lang. Dat wij niet gesproken hebben over dc architectonische waarde van het gebouw vindt zijn grond hierin, dat indien wij daarmede begonnen waren, wij zouden geraakt zijn in een moeras van allerlei verschillende mceningen, waaruit het ten slotte zeer moeielyk ge weest zou z n den weg weer te vinden. U hebt, M. d. V herhaaldelijk gezegd, dat het u zoo aangenaam heeft aangedaan, dat de eerlijkheid van den architect hier op den voorgrond is gesteld. Ik moet zeggen dat die verklaring mij als het ware is afgedwongen; inij zou hel niet aangenaam zijn indien mijne eerlijkheid in eene Vergadering als deze moest worden geconstateerd. In ons rapport komt ook niet de minste indicatie voor, dat wij aan de eerlijkheid van den architect hebben getwijfeld. Wij meenden dat dat de juiste, ja de eenige wijze van handelen in deze was. De Voorzitter. Ik heb alleen gezegd dat, volgens mijn indruk, het rapport niet welwillend was en ik daarom met genoegen heb ge hoord de herhaalde verklaring van de Commissie dat de heer Knuttel was eco eerlijk man. Ik heb niet gezged dat het de bedoeling was geweest oin niet welwillend te zijn; ik geloof zelf dat de heer Fockema Andreae met liet niet hooren van den architect de beste be doelingen heelt gehad; maar loeh betreur ik dat dit niet heeft plaats gehad. Het zou het onderzoek veel vergemakkelijkt en het in het leven roepen van haken en oogen verhinderd hebben. liet spreekt van zelf dat als men zes deskundigen hoort, alle zes een ander oordeel hebben; niemand kan een werk beter uitleggen dan de man die het zelf gemaakt heeft. Dat ik niet alleen sta in mijne opvatting blijkt genoegzaam uit de door den heer Knuttel overgelegde stukken, in bouwkundige bladen voorkomende, speciaal uit het stuk van Prol. Telders. Ik noem hier Prof. Telders, omdat men ook al beweerd heeft dat de heer Knuttel zelf de schrijver van dat stuk was! Prol. leiders deelt geheel mijne ineening dat het geen goede wijze vun werken is zooals hier het onderzoek is inge steld. Wanneer zelfsbijvoorbeeld de beschuldigden bij de Panama-zaak worden gehoord, dan dunkt mij dat de architect in dit geval ook wel gehoord had mogen worden. In plaats van dat hoort men een ondergeschikte van dezen! Juist van den heer Fockema An dreae verwonderde mij die handelwijze, omdat hij jaren lang rechter van instructie is geweest, en dus weet dat iemand nooit iets ten laste wordt gelegd of hij wordt er over gehoord. Ik blijf gelooven dat wanneer de zaak behoorlijk was besproken met den heer Kuutlel en desnoods daarna met de deskundigen, het onderzoek een veel beter resultaat zou hebben opgeleverd. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik heb met genoegen uit den mond van den heer Van Heukeloiu gehoord, dat de Commissie over de architectonische verdiensten van het gebouw expresselijk niet heeft willen spreken. Want dal is nu juist iets wat ik gemist heb. Toen de heer Van Heukelom het rapport voorlas dacht ik evenals de heer Zillesen, dat het oordeel zeer hard was, ik miste noode een enkel woord van waardeering, En ik wil er wel bijvoegen dat het iug erg was tegengevallen dat de Commissie den heer Knuttel alleen had gehoord om hem in verzoeking te brengen een gedeelte van zyne verantwoordelijkheid over te brengen op de Commissie van Fabricage. Dat hij geweigerd heeft daaraan toe te gevendat hij alleen de verantwoordelijkheid wilde dragen, en zoo er schuld was, daarvoor dan ook alleen wilde boeten, dit gaf mij een hoogen dunk van zijn karakter. Ik kreeg dus den indruk dat het oordeel van de Commissie zeer hard was, maar toch meende ik in de afkeuring van de handelingen van den architect met de Commissie te moeten medegaan, omdat de logica van hunne bewijsvoering mij zoo sterk toescheen. Eerst door het antwoord van den heer Knuttel ben ik daaraan gaan twijfelen. De Commissie bijv. beschouwt de weekstaten als een soort van officieele documenten, zoodat wat daarop niet voorkomt ook door de gemeente niet behoeft betaald te worden. Blijkbaar hecht de architect daaraan niet die waarde, en beschouwt ze slechts als stukken die afgedaan hebben, zoodra het tusschen aannemer en architect tot eene overeenkomst is gekomen. Wanneer men denkt dat stukken slechts een tijdelijk karakter hebben, dan is eene zekere slordigheid, anders geheel ongeoorloofd, misschien eenigszins te verontschuldigen. Die opvalling omtrent de beleekenis van weekstaten wordt zooals wij gezien hebben uit «de In genieur" en naar mij uit particuliere informaliëri bleek, door de meeste deskundigen gedeeld Daarom heeft liet my wel wat verbaasd dat de twee deskundigen de Commissie daaromtrent niet hebben ingelicht; dit heeft mij een ongunstigen indruk gegeven van de werkzaamheid dier deskundigen, een indruk die nog versterkt werd, toen ik de antwoorden las op de hun door de Commissie gestelde vragen. Ik wil nog een enkel punt releveeren. De Commissie neemt architect vooral zeer kwalijk, dat hij tijdens den bouw allerlei veranderingen heeft aangebracht die niet in het bestek ston den, bijv. bij de kap Is hier de Commissie weder niet te hard ge weest in haar oordeel? Zoo iets geschiedt in alle zaken wel. Ieder die wel eens een boek heeft geschreven weet dat hel geen ongewoon geval is, dat de schrijver, nadat hij een gedeelte heeft geschreven, tot hel inzicht komt, dal hij liet anders of beter had kunnen doen en dat gedeelte dus geheel gaat omwerken. Zal men nu zulk een schrijver daarom onbekwaam noemen? Ik weet wel dat het niet geheel hetzelfde is; wanneer een ge- leerde een hoek verandert, dan is dit slechts tijdverlies voor hem en i in het geval van de Gehoorzaal was het geldverlies en wel van geld van de gemeente. Doch daarentegen kan een geleerde het plan van zijn boek ook rustig overdenken, terwijl de heer Knuttel bepaaldelijk werd gedrongen om zooveel mogelijk haast te maken, ook bij het indienen van zijn bestek. Dal is zijn beste excuus. Het rapport maakte op mij den indruk alsof de architect geheel onbekwaam gerekend werd voor zijn werk, en daarom doel hel mij genoegen, dat die be schuldiging thans kleiner proporliën heeft aungenomen, te meer nu de aicluieci zeil erkent, dat hij niet zoo net is geweest in zijne ad ministratie als hij wel had kunnen zijn, indien er meer lijd en meer toezicht op het werk was geweest. Overigens \ereenig ik my geheel met den dank aan de Commissie gebracht voor al den arbeid dien zij heeft verricht. De heer Fockema Andreae. Wanneer de laatste woorden van den heer De Gocje moeten wedergeven den indruk dien hij van het door mij gesprokene heelt ontvangen, dan moet ik al zeer onduidelijk hebben gesproken. Mijne grieven zijn niet lot kleinere proporliën teruggebracht, niet bijv. tol deze proportie: de heer Knuttel heeft eigenlijk gelijk, hjj heeft slechts eene enkele fout gemaakt die hij zelf erkent. Ik zeg integendeel: de heer Knuttel heeft, door bij den bouw van het Archiefgebouw geheel anders te werken, getoond dat hij zelf veroordeelde de wijze van werken die ten aanzien van de Gehoor zaal is gevolgd. Ik neem dus geen woord terug van de beschuldiging van slordigheid en van wal wij schreven en zeiden betreffende het ongeoorloofde om met dergelijke slordigheid te beschikken over het geld van anderen, in easu van de gemeente. Wat betreft de opmerking, dat wy te veel hechten aan de week staten, zjj liet mij vergund op te merken, dat naar mijn oordeel de vakmannen, die dit uitspraken of schreven, allen tot oordeelen onbe voegd waren, omdat zij deze administratie niet eens hadden ingezien. Ik zou wel eens een Ingenieur willen zien die na deze administratie te hebben nagegaan zcide, dal hij zich daarmede wel kon vereenigen. Er zijn behalve weekstaten ook nog andere middelen van conlróle, wanneer een architect zegt: ik heb andere middelen van controle en daarom zijn de weekstaten niet zoo net, dan is het eene geheel andere quaestie. Maar wanneer men tot deskundigen zeide: er zijn geen weekstaten, geen weekstaten, geen nauwkeurige staten van meer or minder werk, dan twjjfel ik er geen oogenblik aan of de lieeren zouden hetzelfde zeggen, wat de heer Knuttel door daden heeft gezegd by den bouw van het Archiefgebouw: het behoort anders. Een architect kan er zich niet van afmaken met te zeggen: ik heb gedaan zooals ik dacht dat het goed was. Hij moet zijne instructie en het bestek opvolgen. En had de heer Knuttel dit gedaan, wij zouden zeker geen recht van spreken hebben. liet is dan hier geene veroordeeling van den heer Knuttel, die wij hier hebben uit te spreken, geen wantrouwen in zijn beleid voor de toekomst, maar het is eene strenge veroordeeling van het werk hier door hem geleverd, van de administratie hier door hem bij den bouw der Gehoorzaal gevoerd. De heer Siegenbeek van Heukelom. M. d. V.! Nu de naam van prof. Telders toch door u genoemd is, wil ik als mijne raeening uitspreken, dat ik overtuigd ben, dat wanneer hij inzage genomen had van de' administratie van dit werk, hij wel wat anders geoordeeld en ge sproken zoude hebben. In het stuk van prof. Telders wordt gesproken van animositeit. Er is geen oogenblik animositeit bij ons in het spel geweest, maar wel durf ik zeggen, dat gedurende het onderzoek by injj de verontwaardiging dikwijls groot was. De beraadslaging wordt gesloten. De Voorzitter. Ik zal nu de punten van de motie afzonderlijk in stemming brengen. De heer Drdcker. M. d. V.! Evenals mijne medevoorstelles ben ik bereid de motie te wijzigen zoodanig dat dc verdeeling in 1*. en 2°. vervalt; het zou dan een doorloopende vobin worden. De heer Van Hoeken. M. d. V Dan ontstaat er eene verwarde stemming. Er kunnen toch leden zijn, die wel zijn voor eene scha deloosstelling door den architect te betalen maar niet door de aan nemers. De heer Was. Dan moet de heer Van Hoeken met een voorstel komen; wij stellen nu de motie voor als een geheel. De heer Drucker Ik geloof dat de heer Van Hoeken zich ver gist en spreekt over een niet ingediend voorstel 0111 schadeloosstel ling te vorderen. De heer Van Hoeken. Als ik het wel heb begrepen, bedoelt de motie toch om geene vergoeding te vorderen, nóch van de aanne mers nóch van den architect. Nu beweerde ik dat er leden kunnen zijn die een van die vergoedingen niet wenschen prijs te geven. De heer Hasselbach. M. d. V.! Ik heb bezwaar tegen de be schuldiging in dc motie tegen dc Commissie van Fabricage ingebracht en stel daarom voor uit de motie te doen vervallen:

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 7