6 DONDERDAG 26 JANUARI 1893. van de korting tegenover de aannemers. Het komt mij voor, dat eene actie tegen ken eenvoudig niet is te verliezen; dit zullen alle rechtsgeleerden wel met mij eens zijn. Eene actie tegen den archi tect moge wellicht minder sterk zijn, zij behoort toch tot de, wat juristen noemen, sterke processen. Wat is dan de reden, dat wij die actiën niet wenschen in te stellen? Tegen den architect niet, omdat de Commissie zelve erkent, dat kwade tronw buiten spel is. Ik heb dit met groot genoegen ver nomen. Wij welen allen onlangs is mij nog een dergelijk geval ter oore gekomen dat aannemers dikwerf de gunst van eene Directie trachten te winnen door zichtbare of voelbare blijken van sympathie Wanneer den architect deelneming aan dergelijke prak tijken ware ten laste gelegd, dan had ik zeker gezegd: nu stel ik u ook aansprakelijk voor de door de gemeente geleden Schade. Doch hiervan is geen sprake. Hein wordt ten laste gelegd: slordigheid, overschrijding van bevoegdheid. Nu komt het ons voor, dat wanneer een ambtenaar zich aan der gelijke feilen schuldig maakt, men niet anders dan disciplinair te werk moet gaan, hem moet berispen en zoo noodig ontslaan. Van die middelen is, door den loop der omstandigheden, in dit geval in het geheel niet de rede. En waar nu geen sprake is van kwade trouw, meen ik, dat men den gewezen ambtenaar thans financieel ongemoeid moet laten. De berisping kunnen wij niet meer geven aan den amb tenaar, maar wel aan den persoon, als uitvoerder van een bepaald werk, zooals de heer Van Hcukelom reeds heeft gezegd. Wat de vordering tegen de aannemers betreft, ik herhaal, dat de zaak in rechte niet zoude zijn te verliezen, wat trouwens ook blijkt te zijn de meening van den geachten Gemeente-Consulent. Waarom dan geene vordering ingesteld Omdat eenerzijds, zooals de heer Van Hcukelom reeds heeft gezegd, veel van hetgeen tegen de aannemers wellicht kon worden aangevoerd niet te bewijzen is, terwijl aan den anderen kant datgene wat uit een juridisch oogpunt bewijs baar is en wat ons een proces zou doen winnen, toch ook door ons uit het oogpunt van billijkheid moet worden bezien. Ik noem als enkel voorbeeld de beerputten. Het is mij gebleken, dat er omtrent dit punt tusschen de deskundigen verschil van meening bestaat. Naar strikt recht valt de wegruiming van alle beerputten binnen het be stek en behoeft daarvoor dus niet extra betaald te worden. Nu zegt mij echter een deskundige: zoo iets betaalt men niettemin wel eens, een ander meent: men pleegt dat in den regel te betalen. Lettende op die medcdeelingen van door mij geraadpleegde technici, komt hel mij voor, dat de deskundigen der Commissie op sommige punten zeer streng zijn geweest in hun oordeel, dat z(j te uilsluitend hebben ge vraagd, of iels binnen het bestek viel en niet of er ook reden zou kunnen zijn om toch extra te betalen. Zoo is er bij mij twijfel gerezen, en waar men nu op verschillende punten twijfelt, daar kan men er toe komen om te zeggen: laten wij ook al volle recht hebben tegenover de aannemers, wij zullen van dat recht toch geen gebruik maken. Ziedaar mijn persoonlijken in druk, verkregen door lezing der stukken en versterkt door bespre king met deskundigen. Verzwijgen wil ik niet, dat mijn indruk niet gunstiger is geworden door het stuk van den heer Knuttel, hetwelk mij, hoewel ik persoonlijk geheel builen de zaak sla, toch onaange naam heeft getroffen door de wijze van verdediging, die den vorm geheel daargelaten weinig zaakrijk moet genoemd worden. Op grond nu van deze overwegingen heb ik mede voorgesteld eene motie, hierop neerkomende: er is gezondigd, meer of minder, door gebrek aan toezicht van den architect, maar ook door gebrek aan toezicht op den architect. Dit speciaal hebben wij willen te kennen geven. Wij hebben ons niet afgevraagd, of wij een klein deel van onze schade op iemand zouden kunnen verhalen, of wij eene kleine vergoeding zouden eischen, maar wij wenschen eene waarschuwing te geven voor het vervolg en uit te spreken hoe door den Raad over dergelijke handelwijze, als hier is gevolgd, wordt gedacht. Ten slotte beoogt onze motie, heden geene beslissing te nemen over de zaak zelve, maar Rurg. en Welh uit te noodigen in hun voorstel zoodanige wijzigingen aan te brengen als noodig zijn gewor den door de veranderde omstandigheden, omdat wij nu niet meer overschrijven kunnen op 1891. De heer Siegenbeek van Heükelom. De heer ürucker heeft het doen voorkomen alsof ik gezegd zoude hebben dat het plichtverzuim van den architect de gemeente 251)00 zou hebben gekost. Ik wil even opmerken dat ik gezegd heb, dat door zijne handelwijze de ge meente was gesteld voor eene schuld van ƒ25 000. Wat verder zijne opmerking betreft omtrent het geven van eene berisping of hel geven van ontslag aan een ambtenaar, zoo kan ik wel zeggen, dat wij, als de heer Knuttel hier gebleven was, het niet aan eene berisping zouden hebben laten ontbreken, ja misschien zijn ontslag zouden hebben voorgesteld. Thans bleef ons slechts over, den Gemeenteraad te wijzen op hel eenige middel dat in zijn hand ge geven kon worden. Met de beschouwingen van den heer Drucker omtrent de gelde lijke schadeloosstellingen kan ik mij wel vereenigen, het is ons ook niet te doen om er nog wat uit te halen. De heer Hasselbach. M. d. V.! Met een enkel woord wensch ik aan te loonen hoe het komt dat de staat van zaken bij den bouw van het Archiefgebouw zooveel beter is dan bij de Gehoorzaal. Dat is grootendeels hel gevolg van eene clausule in het bestek. In de raming voor hel Archiefgebouw is opgenomen een post van onvoor ziene uitgaven, wat niet hel geval is geweest bij de Gehoorzaal. Is er een post van onvoorziene uilgaven dan moet er ook controle zijn op het werk, dan moet steeds aanteckening worden gehouden van hetgeen op dien post is uitgegeven, dan moeten er weekstaten van meer of minder werk worden gehouden. Doordat zulk een post bij den bouw van de Gehoorzaal niet bestond, heeft de Commissie van Fabricage ook nooit geweten dat de raming werd overschreden tot dat na oplevering van het werk de rekening kwam. Toen zag ik eerst dat er eene overschrijding was van 25000. Men kan evenwel niet zeggen dat die geheele soin onnoodig door de gemeente moet worden betaald, want wanneer de heer Knuttel op regelmatige wijze op tijd verhooging van de posten had aange vraagd, dan ware die ook zeker toegestaan. Ik zie dus niet in dal hij ons eene schade heeft berokkend van 25000, ik zie er alleen in een onverantwoordelijke daad dal hij op lijd geen aanvrage om verhooging heeft gedaan. De Vookzitteb. Een enkel woord slechts. Niets heb ik in deze discussie met zooveel genoegen gehoord als de herhaalde verzekering dal niet getwijfeld is aan de eerlijkheid van den heer Knuttel. De Commissie moge het mij ten goede houden, maar de geheele loop van hel onderzoek, heeft den schijn gehad alsof zij wel degelijk aan die eerlijkheid twijfelde Het onderzoek toch is omgegaan geheel huiten den architect oin. Nu denk ik dal de Commissie hel wel met mij eens zal zijn wanneer ik beweer, dat indien het onderzoek had plaats gehad met den ar chitect, al dat over en weer geschrijf en de redevoering van den heer Van lleukelom van dezen middag, waarop de heer Knuttel niet in de gelegenheid is zich te verantwoorden, waarschijnlijk achterwege zou zijn gebleven. Hoe het mogelijk is zulk een onderzoek te doen, goed te doen, al beeft men alle deskundigen bij elkander, zonder den hoofdpersoon te hooien, begrijp ik niet. Ik geloof niet dat iemand het zal be grijpen. Wie kon in een zoo duistere zaak heter inlichtingen geven dan de man die het werk heeft uitgevoerd. De Commissie behoefde geen genoegen te nemen met alles wat de heer Knuttel zeide; zij kon, op datgene wat haar duister bleef, dan nog deskundigen hooren. Mijn indruk is dan ook dal het onderzoek heeft plaats gehad met absentie van de minste welwillendheid De heer Fockema Andreae heeft met nadruk gesproken over de overschrijding der toegestane fondsen, dat dit moet worden tegengegaan, dat het billijk was dat de heer Knuttel daarvan een gedeelte betaalt; maar daarvoor was toch zulk een lang rapport niet noodig. De heer Knuttel erkent zelf dat hij tegen dat verwijt niets zou hebben kunnen inbrengen; en overigens is het toch eene genoeg bekende waarheid, dat hij, die zonder autorisatie van den Raad gelden van de gemeente uitgeeft, dit doet op zijne eigene risico. Daarvoor was dus ook geen onderzoek noodig. Ten bewijze dat het der Commissie geheel aan welwillendheid heeft ontbroken, wijs ik er op dat in het geheele rapport geen woord van lof voorkomt voor het schoone gebouw dat de gemeente siert; en daarentegen gaal de Commissie zelfs zoover van aanmerkingen te maken op schrijffouten. Er staal ergens «steund" met een d in plaats van met een t, en zij zet daarbij (sic)! Dat is, dunkt mij, geen bewjjs van een welwillend onderzoek Eu daarom juist heb ik met zooveel ge noegen gehoord dal de Commissie overtuigd is. dat er ten minste op de eerlijkheid van deu heer Knuttel niet het geringste is aan te merken. De heeren hebben ook gezien dat bij den bouw van het Archief- gebouw behoorlijk lijsten worden gehouden; maar men vergete ook niet dal met den bouw daarvan is begonnen nadat de Gehoorzaal reeds lang gereed was, en het spreekt van zelf dat de heer Knuttel met de verkregen ondervinding zijn voordeel heeft gedaan. Après coup is het altijd gemakkelijk eene zaak te beoordeelen. Als men tijdens den bouw van de Gehoorzaal een zachten winter had gehad, zoodal het gebouw in 1891 was gereed gekomen, dan had men gejuicht, terwijl nu wordt veroordeeld. Wat betreft het toezicht op den architect, ik herhaal de verklaring van den heer Hasselbach, dat wij er niets van wisten dat de toege stane fondsen waren overschreden. In de maand Juni zeide de heer Knuttel mij dat hij voor de verwarming geld te kort zou komen. Zoo weinig vermoedde ik toen nog dat er een te kort zoude zijn; dat ik hem toen, hoe bedenkelijk ik de zaak ook vond. heb geantwoord: werk maar door en zie of gij het op de rest van de uitgaven kunt vinden. Zoo weit ig had ik toen nog idéé dat er een tekort zou zijn. Toen mij de rekening werd voorgelegd ben ik evenals iedereen daar van geschrokken en ontstemd geweest; ik heb den heer Knuttel gevraagd waarom hij mij dat niet in tijds had medegedeeld, dan hadden wij verhooging aangevraagd. Daartegen was te minder be zwaar omdat de oorzaak van het tekort zeer valable redenen had en de Raad dit niet billijkerwijze had kunnen weigeren, want het was noodig. Hadden wij, toen wij het voorstel deden om eene nieuwe Gehoorzaal op te richten, in plaats van 150000 f 200000 gevraagd, wij hadden ze ook gekregen. De een wilde toen de Fransche kerk afbreken en naar elders verplaatsen, een ander Gravenstein afbreken, men vond toen alles goed. In het geld zit het bezwaar dus niet; alleen in de overschrijding zonder machtiging van den Raad. Het ver wijt daartegen is, ik erken het gaarne, billijk. In de motie wordt betreurd dat het toezicht door Burg. en Wetli. en door de Commissie van Fabricage op den architect niet strenger is geweest; ik zal mjj dit bij aannaming der motie niet aantrekken. De architect heeft geheel en al gewerkt zooals hij dat altijd had gedaan hij andere werken; en het ging altijd goed; wij waren dus in de meening dat nu ook alles goed ging. Men kan niet alles weten. Nog even wensch ik te releveeren dat de Commissie die zoo op drukfouten let, in haar rapport ook eene fout maakt. Op pag. 16 staat het cijfer f 425.93, terwijl daarvoor op pag. 18 en pag 22, dus zelfs tweemaal wordt gezet 423.93. Er ontbreekt alleen het woordje »sic" aan. Wat zou liet nu gegeven hebben, als wij daar ook eens een paar malen »sic" bijgevoegd hadden! De Raad moge, zeg ik, de motie aan nemen, ik kan mij de aanneming onmogelijk aantrekken. Ik kan geen toezicht uitoefenen over eene zaak waaromtrent ik geheel on kundig wordt gehouden. De heer Fockema Andreae. M. d. V.l Een enkel woord over de beschuldiging van onwelwillendheid bij het onderzoek, omdat wjj daarbij niet gehoord hebben den architect. Dit is, meen ik, grooten-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 6