DONDERDAG 26 JANUARI 1893. 5 het terrein van 's Gravenstein en om de Waalsche kerk af te breken en elders te plaatsen. Neemt men daarhjj in aanmerking den drang door verschillende vercenigingen uitgeoefend om zoo spoedig moge lijk in hel bezit te komen van een nieuw concertgebouw hij gebrek aan geschikte lokaliteiten, dan acht ik dit alles wel niet eene vol doende verontschuldiging, maar ik vind het toch zeer begrijpelijk dat een bouwmeester den invloed van een en ander moest gevoelen en de architect met zooveel spoed het bestek heeft opgemaakt. Uit kan ook slechts de eenige oorzaak zijn geweest van hel onvolledige van de teekeningen, waarop de Commissie zich beroept. Eene andere grief was het gemis aan eene behoorlijke conlrólc. De Commissie zegt zelfs dat deze verontschuldiging van den architect de zwaarste zelfbeschuldiging is die een bouwmeester zich zeiven kan aandoen. Ik geloof dat men dit gemis aan controle weder niet als een op zich zelf staand leit moet beschouwen, maar dal hel in nauw ver band staat met den gemaaklcn spoed. De weinige tijd die volgens den architect overbleef voor het opmaken van hel bestek is ook aanleiding geweest dal hij van den aanvang af zicii niet genoeg rekenschap heeft gegeven van den omvang van het werk. Hel is best mogelijk dat hij tjjdcns de uitvoering bemerkt heeft te weinig persojieel te hebben voor eene behoorlijke cobtróle, maar het er toen maar mede heeft willen doen. Ik stel de vraag of wanneer hij tij dens de uitvoering bij de Commissie van Fabricage was gekomen om meer personeel, het antwoord waarschijnlijk niet zou zijn ge weest dat geene gelden daarvoor meer beschikbaar waren. Dat ver der gedurende de uilvoering vele veranderingen of verbeteringen hebben plaats gehad, komt bij elk werk van dien omvang voor. Onlangs heb ik nog gelezen dat een lid van den Amslerdamschen Gemeenteraad de opmerking inaakt dat al de daar gemaakte werken 20 pCt. meer kosten dan de raming o( de aannemingssom. Ik wil gaarne aannemen dat voor die meerdere uilgaven vooraf machtiging verleend was, maar ik wijs er alleen op om aan te toonen dat over schrijding van aanneiningssommen dagelijks geschiedt. Er is bijna geen werk of de raming wordt overschreden. Eene vergelijking van gemeente- en Rijkswerken gaat in dit opzicht niet op; tiet Rijk be schikt over een heirleger van ambtenaren, terwijl voor de uilvoering van een werk in den regel veel tijd gebruikt wordt. De Commissie zegt verder dat de architect blijk heeft gegeven voor zijn werk vol komen onberekend te zijn; men zal mij echter toegeven dal een werk waaraan zulke hooge eischen gesteld worden niet eiken dag voorkomt. Met het oog ook op de vele andere werkzaamheden aan de betrekking van Gemeente-Architect verbonden, had de Commissie, dunkt mjj, wel een zachter oordeel mogen vellen.' Men moet verder niet vergelen dal een jeugdig architect die nog naam heeft te maken in de bouwkundige wereld, allicht meer reke ning zal houden met misschien niet altijd even noodzakelijke ver beteringen dan met de geldelijke belangen van een werk. Wanneer er grove misslagen hadden plaats gehad of het gebouw een failure was geweest, dan had ik mij kunnen begrijpen dat de Commissie een zoo streng mogelijk oordeel had uitgesproken. Hier evenwel is door een ambtenaar met veel krachtsinspanning een werk tot stand gebracht, waarbij wel is waar de aannemingssom belangrijk is overschreden, maar waarvan hel niet gebleken is dat bij eene zuivere raming, de kosten zooveel minder zouden zijn ge weest. Het is bovendien een gebouw dat volgens bevoegde beoor- deelaare groote verdiensten heeft en wat constructie en inrichting betreft hier algemeen zeer op prijs wordt gesteld. Het was mijn voornemen een voorstel te doen om onder dankbe tuiging aan de Commissie voor hare vele bemoeingen niet aan te nemen het voorstel door haar gedaan, 0111 eene schadeloosstelling te eischen van de aannemers en den architect. Een lid der Commissie heeft reeds schriftelijk medegedeeld dat hij het onbillijk zoude achten wanneer de aannemers niet geheel werden uitbetaald; a plus forte raison zoude ik het eene onbillijkheid achten wanneer van den architect eene schadeloosstelling werd geeischt, waar hij meende te handelen in het belang van de gemeente en waar omtrent zijne loyauteit en eerlijkheid nimmer de minste twijfel geopperd is. Ik zal thans geen voorstel doen omdat de motie van den heer Van der Breggen c. s., mijne meening in deze vrij wel uitdrukt, voor welke motie ik dan ook uiijne stem zal uitbrengen. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! De heer Zillesen heeft ge zegd dat wij zacht moeten zijn in ons oordeel. In een opzicht wil ik dien raad volgen, inzooverre als ik zacht zal oordeelen over den vorm van het antwoord van den heer Knuttel. De Commissie heeft, zooals de oude schrijvers dit uitdrukten, hare woorden ook niet met sesamum en mankop bestreken, en dat ons rapport niet al te zacht moedig is beantwoord neem ik dus niet kwalijk. Doch ik wil niet zacht zijn wat betreft myn oordeel over de zaak zelve. Ik wensch in het oog te houden, mijnbeer de Burgemeester, dat wy (wjj geheele Raad n.l.) hier niet spreken uit eigen naam, maar dat wij hier spreken en handelen moeten voor anderen, voor een publieke zaak. In die kwaliteit mogen wij niet vergeten, dal ook bij het behandelen van publieke zaken het spreekwoord van toepas sing is: Zachte heelmeesters maken stinkende wonden. Wanneer zich nu een dergelijke administratie voordoet, als hier het geval is geweest, dan moeten wij die brandmerken Dit kan geschieden in den een of anderen vorm. Men kan het doen in een beloog, zooals wij het hebben gedaan in het rapport; men kan het doen door het aannemen van een voorstel tot het vorderen van zekere wettelijke schadevergoeding; men kan het doen door afkeuren, zooals in de motie is gedaan. De vorm komt er niet op aan, maar noodzakelijk is het op krachtige wijze uit te spreken, dat de Raad geen genoegen neemt met een wjjze van behandelen van zaken, als hier is gevolgd bjj de Gehoorzaal. Die behandeling staat, naar mij voorkomt, in onmiddellijk verband met het standpunt waarop de heer Knuttel zich plaatst; dat standpunt is gansch verkeerd. Hij is dan ook al tol andere gedachte gekomen, zijn geweien heeft hem gezegd, dat die administratie gansch verkeerd is geweest. Reeds voordat er nog een Commissie benoemd was, zag hij dat al in. Maar toch mogen en moeten wij het thans uitdrukke lijk uitspreken, dal wij zijne houding bij den bouw der Gehoorzaal ten sterkste alkeuren. Laat ons zien, hoe de heer Knuttel, blijkens het antwoord en ook blijkens de stukken, die ieder heeft kunnen nalezen, heeft gerede neerd. Zijn standpunt is geweest, dat van iemand, die zelf een bestek heeft gemaakt en doel uitvoeren. Hij zegt met andere woorden: lk maakte op een bestek; ik zette daarin de aannemers zullen niets hebben te vorderen, wat niet in de weekstaten staat vermeld; ik sloor mij echter verder niet aan de weekstaten, maar keur de bij rekening goed, als zij klopt met hetgeen ik, mijn memorie en mijn kladjes raadplegende, voor juist houd. En gesteld nu eens, dat een aannemer aanspraak maakt op be taling van meer bijwerk dan in de weekstaten vermeld staat, dan zal, wanneer ik, mijn memorie raadplegende, tot de conclusie kom, dal hij daarop aanspraak heeft, de Raad die aanspraak moeten erkennen. Dit standpunt is gansch valsch, ik herhaal het. Niet de heer Knuttel, maar Burg. en Weth. hebben de voorwaarden van aanbesteding vastgesteld, waarin de bepaling voorkomt, dat aan den aannemer alleen dat bijwerk zal worden goedgedaan, dat op weekstaten in den vorm voorkomt. Deze voorwaarden had de ar chitect toe te passen. Zou de heer Knuttel misschien mecnen, dat Burg. en Weth. ge noegen zouden hebben genomen met een voorstel om in het bestek de bepaling op te nemen, dat de aannemer recht zou hebben op alle vergoeding voor bijwerk, die hem naar de herinnering en de kladjes van den architect zou toekomen? Neen zeker, welnu, dan mocht de architect ook niet handelen alsof dit er in stond. »Gecn fatsoenlijk ingenieur of architect zal er zich toe leenen" zegt de heer Knuttel «dergelijke bepalingen te gebruiken om zijn bouwheer een voordeel te bezorgen", ik wil gaarne erkennen, dat er enkele posten zijn, die ik nu, na 2 jaar niet meer kan verklaren, maar hierop komt hel neer de Raad behoort de bijrekening goed te keuren, omdat ik zeg, dat zjj goed is. M. d. V. de architect behoeft zich thans nergens meer toe te leenen. Wij zullen thans wel beslissen wat ons goed dunkt en daarbij dit in het oog houden: Wanneer op dergelijke slordige wijze ge handeld wordt door een eerlijk man, zooals de heer Knuttel is, zoo kan dit alleen ten gevolge hebben, dat de aannemers denken: elk voordeel is er een, wij zullen maar al het mogelijke in rekening brengen. Dat is nu nog niet zoo heel ernstig; maar wanneer der gelijke wijze van toezicht wordt toegelaten bij publieke werken, dan bestaal de kans, de waarschijnlijkheid, dat zij te eeniger tjjd ook eens komt in handen van niet eerlijke lieden, die ze misbruiken en dan ontstaat groot gevaar. Daarom moet men zulken slordigen arbeid terstond keeren en brandmerken. Werkt men dien in de hand dan zullen er nog weer anderen zich aan schuldig maken: Principiis obsta! Zoodra men dergelijke misbruiken in publieke zaken ontdekt, is men verplicht er met ernst op te wijzen en met nadruk te zeggen, wij verlangen dergelijke wijze van handelen niet meer; Nog eens, of men dit doet door zijne afkeuring uil te spreken alleen of ook door betaling te weigeren, is van minder belang. En ik moet bekennen na de motie van eenige onzer medeleden gehoord te hebben, gevoel ik maar matigen lust 0111 mee te werken tot indiening van een voorstel in den geest der conclussie van ons advies, lk vind het bijzaak of wij iels ineer of minder geld zullen betalen; hoofdzaak is het, dat wjj bij deze gelegenheid onze afkeuring uitspreken. Wat mij in de motie, ik moet het erkennen, 0 a. aantrekt, is dat, terwijl wij, en dit kon niet anders omdat ons advies van hnancieelen aard was, in cijfers onze afkeuring over den architect hebben uitge sproken, wij door aanneming der motie tevens met woorden ons leedwezen uitdrukken, dat de architect niet bij zijn plicht is ge houden door de Commissie van Fabricage en het Dag. Bestuur, want wjj staan hier en dat moet men vooral niet vergeten, voor het feit, dal niet zonder lange overwegingen de Raad zijne toestem ming had gegeven tot de uitgave van /15U00Ü en niettegenstaande dat 25000 meer is uitgegeven buiten den Raad om. Hiertegen moet ernstig worden geprotesteerd, in welken vorm dan ook. De heer ürucker. In de eerste plaats wensch ik mjj aan te sluiten bij de hulde, zoo straks door den heer Zillesen aan de Com missie gebracht. Al ben ik het niet in alle opzichten met die Com missie eens, van harte betuig ook ik haar mijn dank vuor hetgeen zij gedaan heeft, voor den zoo moeielijsen arbeid dien zij heeft ver richt met taaie volharding en zcldzamen ijver. Wanneer ik zeg dat ik het niet in alle opzichten met haar eens ben, dan slaat dat 0. a. op hetgeen de heer Van Ileukeloiu heeft gezegd, dat plichtverzuim van den architect aan de gemeente zoude hebben gekost 25000. Het komt mij voor, dat de schade voor de gemeente niet op f 25000 kan worden berekend. Uit het rapport der Commissie zelf bljjkt, dal wij voor die som, althans gedeeltelijk, waar hebben gekregen; bij een regelmatiger wjjze van werken zou zeker een deel van die som toch zjjn toegestaan. Aan den anderen kant is hel niet te ont kennen, dat slordigheid heeft plaats gehad, welke ons in elk geval wel geld zal hebben gekost. De vraag is nu, of de feiten ons aanleiding moeten geven tot het vorderen van schadevergoeding zooals de Commissie wil, eerst buiten rechte, maar dan ook natuurlijk, desnoods, in rechte. Met de andere voorstellers van de motie ben ik van meening, dat wij van die vor dering moeten afzien. Niet omdat wij geen recht zouden hebben. Met de Commissie zjjn wij overtuigd van het volle recht der ge meente om vergoeding te eischen. Zeer zeker geldt dit ten aanzien

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 5