4 DONDERDAG 26 JANUARI 1893. BU de bespreking der verwarmingsinrichting maakt hij er ons een grief van dat wij niet alle papieren en vooral zijne brieven niet zouden gelezen hebben. Wij hebben om alle papieren aan den secretaris ge vraagd. Deze heeft zonder twijfel gegeven wat hem door den archi tect gegeven is, en aan wien ligt nu de schuld dat wij de brieven niet lazen? Bovendien wanneer men 2b 5 30 brieven van eene firma over zaken leest, heeft men de antwoorden niet noodig om de zaak te kunnen volgen. In handelsbrieven staat toch meestal opgegeven wat de hoofdzaak in het vorige antwoord was Daarom was het dan ook volstrekt niet noodig ook nog de brieven van den heer Knuttel te lezen. Dan komt de rekening van den beeldhouwer Bourgonjon. Hier was het der Commissie niet voldoende gebleken dat Bourgonjon werkelijk f 50ü van den aannemer had ontvangen en de heer Knuttel vondt het blijkbaar onredelijk dat wij daarop aanmerking maakten. Wij blijven dat feit een verzuim noemen, er had hier behooren te zijn overgelegd een quilantic van Bourgonjon dat hij die 500 van den aannemer had ontvangen. Dat wij van deze quaestie den beer Knuttel niet onredelijk een verwijt hebben gemaakt, bljjkt uit hetgeen wij gezien hebben bij andere werken van eenigen omvang, waar de heer Bourgonjon onder precies dezelfde omstandigheden werkt. Daar wordt van elke betaling den aannemer gedaan om Bourgonjon te betalen, eerst van den aannemer eene quitantie voor de door hem ontvangen som gevorderd en dan later eene qui tantie van Bourgonjon. Die quitantien hebben wij gezien, dat was alles keurig in orde En dat had ook hier kunnen, ja moeten geschieden, dit is volstrekt geen overdreven eisch. En nu ik toch aan 't spreken ben over sommen die al dan niet betaald zijn, en ik buiten af gehoord heb dat er gesproken wordt over de eerlijkheid van den gewezen architect meen ik dat het mijne plicht is te verklaren dat daaraan door ons nooit is getwyfeld, en ik stel er prijs op er bij te voegen dat ge durende ons onderzoek niets hoegenaamd ons voorgekomen is dat aanleiding zoude gegeven kunnen hebben om aan fraude zijnerzijds te denken. Daarover zal niemand ook iets iu ons rapport kunnen vinden. Nu komt de zaak van de kap. Bij de bespreking daarvan zegt de heer Knuttel niet te begrijpen, hoe wjj kunnen spreken van de her haalde wijziging van inrichten van den architect. Mij dunkt, men be hoeft hel lijstje slechts na te gaan, om dit te begrijpen; want men vindt eerst »verhooging" dan nog eens «verhooging" dan weer «versterking" daarop laat men de kap zakken en nog eens verzwaren. Uit zijn toch telkens allerlei veranderingen, die ons wel het recht geven te spreken over de herhaalde wijzigingen van inzicht van den architect. Wat betreft de kozijnen, geloof ik dat de heer Knuttel volkomen gelijk heeft, dat er geen enkel werk gemaakt wordt, waarbij niet kleine wijzigingen in de kozijnen voorkomen. Doelt dal is heel iets anders dan dat er voor f 425 aan veranderd wordt. Uat scheelt nog al iets. Vervolgens wordt door hem op pag. 6 gesproken over de niet in mindering gebrachte nietgeleverde marquise. Ik wil daarop eenvoudig zeggen dat ik er bij blijf dat de marquise moet afgetrokken worden. Als er wat anders voor geleverd is, had dit weder berekend moeten worden De beer Knuttel had echter beter gedaan om eenvoudig te vertellen wal er dan voor geruild is, dan kortweg ons tegen te spreken. Het-eerste zoude meer klemmend geweest zijn. Doch dat heeft de heer Knuttel niet gedaan en wij bljjven nu eenvoudig by onze meening. Hetzelfde geldt ook van de tras. De heer Knuttel zegt kortaf, dat het onjuist is. Het zoude slechts een quaestie van verrekening en verandering van specie zjjn. Nu zien wij echter van die verrekening niets, ja wat meer is, niets bijjkt dan dat een aantal vaten tras zoo maar in rekening ge bracht worden. Als de heer Knuttel dit niet anders kan verklaren, en niet beter kan motiveeren, moeten wij ook hier bij onze meening blijven, dat hel is zooals op de rekening staat. Dan worden onder n®. 1, 2, 3 allerlei zaken vermeld, die de heer Knuttel aanhaalt uit ons rapport. Ik wil er enkel attent op maken dat dit slechts aanhalingen zijn doch dat eene refutatie geheel ont breekt, en zelf» niet door hem beproefd wordt. Hij herhaalt een voudig wat wjj zeggen. Daarna rust op mg de minder aangename taak, van te moeten wjjzen op hetgeen onder aan bladz. 6 staat en betrekking heeft op een tusschen den heer Knuttel en mr. Fockema Andreae en mij ge voerd discours. Ook uit naam van den heer Fockema Andreae ver klaar ik hier dat dit gesprek geheel onjuist is weergegeven. De heer Knuttel doet het voorkomen alsof ik zou gezegd hebben, dat de reis naar Duilschland hem in staat gesteld zou hebben ter stond het verwarmingsplan vast te stellen. Een discours over die reis is door ons in het geheel niet gehouden. Verder zegt de heer Knuttel; »üe Commissie deelt mede, dat ik zou verklaard hebben, dat de door mij gevolgde wijze van handelen de juiste was," en dat de Commissie het doet voorkomen, «alsof ik in theorie zou verkondigd hebben, dat de verwarming altijd eerst later moet geprojecteerd worden. Uit is ten eenenmale onjuist." Dat hebben wjj niet gezegd. Wjj spraken slechts over dit werk. Ik gaf mijne verbazing te kennen dat in het pas opgetrokken ge bouw zooveel uitgebroken was geworden voor de verwarmingskanalen, en vroeg of het niet beter geweest zoude zijn zoo die kanalen ge- ljjktjjdig met den bouw aangelegd waren, waarop de heer Knuttel antwoordde dat dit niet zijne meening was en dat hij het in het zelfde geval weder op dezelfde wjjze zoude doen. Ook hier weder zoude de heer Knuttel veel praktischer en veel beter gehandeld hebben als hij eenvoudig gezegd had wat het on juiste in onze opgave is. Dal doet hij niet en wij veroorloven ons daaruit op te maken dat hij dat niet kan omdat onze voorstel ling de juiste is. Thans nog de opmerking dat wij waarschijnlijk de voor onvoor zien in de bestekken opgenomen hoeveelheden, als de geheele post beschouwd hebben, welke voor hel werk beschikbaar bleef. Die aandachtig ons rapport gelezen heeft zal ook gezien hebben dat wij hierin wel weten te onderscheiden. En wat ten slotte het toezicht betreft, zoo blijven wij er bij dat hier juist de groole fout ligt, dat de architect voor meer personeel had moeten zoigen. Dit alles maakt dat de Commissie blijft bij de door haar in het rapport neergelegde meeningen en conelusien. Ik zie niet in dat wij in deze met lankmoedigheid en zachtheid moeten (e werk gaan. Wij hebben hier niet te doen met een architect die eenvoudig slordig in den vorin was, ook niet met een bouwmeester wiens administratie in orde was doch die het crediet overschreed; wij hebben hier te maken met eep stads-ambtenaar die zjjn plicht ver zuimde en door dat plichtverzuim de gemeente plotseling gesteld heelt voor een schuld van 25000, een schuld niet veroorzaakt door een enkel verzuim, maar door de gevolgen van onnauwkeurig werk en slordige administratie; een schuld die hij voor zijn lastgever langen tijd verborgen heeft door hel niet tijdig waarschuwen dat hel crediet was overschreden. Alle persoonlijke consideratiën ter zijde gelaten, meent de Commissie tegen de in deze gevolgde handelwijze te moeten opkomen en handhaaft dus haar rapport. De heer Zillesën. M. d V.! De heer Van Heukelom heeft zich ten taak gesteld de beschouwingen en becijferingen, voorkomende in het rapport van den heer Knuttel te wederleggen voor zooveel hem dit noodzakelijk voorkwam. Ik zal hem op dien weg niet volgen, maar nu deze zaak in openbare behandeling komt, meer een woord in algemeenen zin spreken. De zaak zelve tocli is reeds zoolang aan de orde en heeft zoovele gemoederen in beweging gebracht, dat wel iedereen naar een spoe dige afdoening zal verlangen. Vooraf wensch ik hulde te brengen aan de leden der Commissie die zich vrijwillig de zware last op de schouders hebben gelegd om een onderzoek in te stellen naar het gehouden beheer en de gevoerde administratie bij den bouw van de Gehoorzaal. De Commissie heeft dat werk aangevangen en voortgezet op de meest conseientieuse wijze en ik durf wel zeggen daarmee een reuzenwerk verricht. Intusschen, iedere zaak kan van een verschil lend standpunt beschouwd en door een donker of meer licht ge- kleurden bril bezien worden. Toen in de vergadering van den Raad van 26 September de heer Van Heukelom het rapport van de Commissie had voorgelezen was mijn aanvankelijke indruk, die sedert dien niet gewijzigd is, dal het oordeel van de Commissie hard en hare conelusien en uitspraken voor den architect, den heer Knuttel, vernietigend waren. Ik be treurde het dat daarbij niet gewezen was op een enkel lichtpunt en het is daarom mijne bedoeling thans op het bestaan van meerdere lichtzijden de aandacht te vestigen, en te trachten het bewijs te leveren dat vele verzachtende omstandigheden kunnen aangevoerd worden, omstandigheden welke de aanleiding waren dat de toege stane som met een belangrijk bedrag is overschreden. Wat de samenstelling der Commissie betreft bestaan mijns inziens daartegen twee bezwaren. Ik vond het nl. jammer dat daarin niet was opgenomen een technicus. Wel heeft de Commissie zich twee deskundigen geassumeerd wier namen een goeden klank hebben in de bouwkundige wereld, maar het is geheel jets anders zelf lid van eene Commissie te zijn, zelfstandig op te treden, dan wel lot taak te hebben aan eene Commissie advies te geven, te antwoorden op vragen die door haar gesteld worden. Het tweede bezwaar is dat naar mijn oordeel het onderzoek eenzijdig geweest is De Commissie heeft wel is waar een onderhoud gehad met den architect, maar de hem ge stelde vragen bepaalden zich uitsluitend tot zijne verhouding lot de leden van het Dagelijksch Bestuur, en hadden niet ten doel inlich tingen te bekomen of ophelderingen te vragen omtrent de duistere punten die zich hebben voorgedaan In tegenstelling met hetgeen de heer Van Heukelom beweert, ge loof ik dan ook dat bet onderzoek der Commissie wel eenzijdig ge weest is De heer Van Heukelom zegt wel dat het rapport van de Commissie ten slotte is gesteld in handen van den architect ten einde zich te kunnen verdedigen, maar toen was de geheele zaak afgeloopen, toen was een geruime lijd verstreken en werd het voor den architect moeielijk en tijdroovend zich op al die verschillende punten te gaan verantwoorden. Voorts heeft de Commissie aan de toegevoegde deskundigen tal van vragen voorgelegd, doch deze in plaats van zich om inlichtingen te vervoegen aan den hoofdpersoon, den voormaligen architect, hebhen zich gewend tot een ander ge schikt ambtenaar. Waarom de deskundigen zoo gehandeld hebben is mij steeds een raadsel geweest, te meer nog omdat zij zelve her haaldelijk verklaren dat de beantwoording van deze of gene vraag alleen kon geschieden door den Gemeente-Architect. Het komt mij verder voor dat bij elke beschuldiging de beschul digde het recht moet hebben zich te verdedigen. En dat heeft de heer Knuttel niet anders, dan schriftelijk kunnen doen, terwijl hij beweert dat verschillende personen hem zulks ontraden hebben. Ik acht het mijnerzijds zeer verklaarbaar dat, waar hij meent dat hem onrecht is aangedaan, hij daartegen protest aanteekent. In eene ap preciatie van zijne verdediging zal ik niet treden, het oordeel daar over luidt, verschillend en dit doet dan ook niets ter zake. Ik zal thans korlelijk enkele punten bespreken waarop de heer Knuttel wijst tot inotivecring van de overschrijding van de aannemigssom. In de eerste plaats de spoed waarmede hel bestek is moeten wor den opgemaakt. Ja, zegt de Commissie, maar een goed bouwmeester mag zich niet laten haasten. In theorie wil ik dit gaarne aannemen, maar de praktijk verlangt soms wel iels anders. Wanneer ik mij wel herinner is juist een groot tijdverlies ontstaan bij het opmaken van het bestek door het indienen van verschillende plannen en ont werpen aan den Raad. Zoo o a. om de Gehoorzaal te plaatsen op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1893 | | pagina 4