140 DONDERDAG 15 DECEMBER 1892. Wat de posten van uitgaaf betreft, het is onmogelijk thans te con- stateercn of daarop iets zal overblijven dit kunnen wy eerst weten in de maand Juni van het volgende jaar, want tot op dien tijd komen de verschillende rekeningen nog in en kunnen wij dus vooraf niet zeggen of er iets op een post zal overblijven. Als wij nu van een post van uitgaaf afnemen en het blijkt later dat hij moet worden overschreden, dan moet men weder met een voorstel tot verhooging komen. De Commissie van Financien vindt het hoogst bedenkelijk om art. 44 te verhoogen. Ik zie niet in waarin dat bedenkelijke is gelegen, verleden jaar hebben wy het ook gedaan, en is ons voorstel door den Raad goedgekeurd; toen hebben wij in Juni of Juli al de posten van uitgaaf en ontvangst waarop over was of een tekort ge regulariseerd, zooals jaarlijks geschiedt en het bleek dal er een nadeelig slot was. Er wordt door de nu voorgestelde handelwijze geen cent meer of minder uitgegeven; het is slechts eene voorloo- pige maatregel, omdat tegenover een voorgestelde uitgaaf een post van inkomst moet staan, wij moeten dat volgnummer wel ter hulp nemen, omdat er feitelijk geen andere is waarvan wij vooraf weten dat er iels op zal overblijven. Ik moet dus den Raad adviseeren de motie van den heer Drucker niet aan te nemen, omdat, gelijk ik gezegd heb, Burg. en Weth. toch weder hetzelfde voorstel zouden moeten indienen. De heer Drucker. M. d. V.! Twee woorden slechts! Tegen de uit gaven op zich zelf heb ik geen bezwaar gemaakt; ik treedt ook nu niet in debat over de wenscheljjkheid van die uitgaven. Mijn eenig bezwaar is, dat met afwijking van den regel en de heer Juta zegt zelf dat het een goede regel is uitgaven worden gedaan waarvoor niet vooraf de goedkeuring van den Raad wordt gevraagd zonder dat de noodzakelijkheid tot die afwijking dwingt. Ten aan zien van de door mij genoemde concerten bijv. heb ik geen enkel argument gehoord, waarom die uitgaaf niet te voren aan het oordeel van den Raad kan worden onderworpen. Het denkbeeld om een concert te geven komt toch niet plotseling op; daartoe kon zeer goed eerst eene aanvrage bij den Raad komen. Wanneer de Commissie van Financiën gesproken heeft van «hoogst bedenkelijk", dan is dit geweest eene parlementaire uitdrukking, die, mjjns inziens, nog veel te zacht is voor de gevolgde handelwyze. Want waarom is zulk eene handeling zoo hoogst bedenkelijk Omdat men uitgaven gedekt schijnt te hebben, waarvoor in werkelijkheid geen dekking bestaat. Men meent dat de begrooting sluit, terwjjl zij niet sluit. Op die wyze komt men echter tot allerlei uitgaven te besluiten, want men heeft altijd een post tot dekking daarvan, name lijk dekking op papier. Denkt de Raad evenzoo over deze quaestie, vindt hjj evenals de Commissie van Financiën, die handelwyze bedenkelijk, dan ware dit het best uit te spreken door-aanneming van de door mij voorgestelde motie, Over een paar weken is het jaar om en ik zou mij al zeer moeten bedriegen wanneer Burg. en Weth. nu niet verschillende posten van uitgaaf kunnen aanwijzen welke niet geheel uitgeput zullen be hoeven te worden; ik noem by voorbeeld slechts de posten van trac- tementen, waarop zeker wel iets zal vrijvallen. De heer Frckeha Andreae. Ik wil met een enkel woord het voorstel van de Commissie van Financien ondersteunen. Het komt my voor dat de heer Juta, verdedigende de formuleering van het voorstel van Burg. en Weth., duidelijk laat doorschemeren hoe be denkelijk de weg is dien wij hier volgen. Ik weet niet, zeide de heer Juta op welken post er iets zal overschieten dus ook niet, voeg ik er bij, of er wel iets zal overblijven dal wordt later ge regulariseerd. En wat is het gevolg wanneer blykt dat van andere posten niet kan worden overgeschreven? Dan is er een tekort zegt de heer Juta. Maar dat is juist het groole bezwaar. Men heeft eene sluitende begrooting omdat men geen tekort wil, men wil niet heb ben uitgaven van het eene jaar overgebracht in het andere; men wil zooveel mogelijk de uitgaven dekken door de inkomsten van het zelfde jaar. En de naleving van dezen juisten regel wordt in gevaar gebracht door voorstellen als het onderhavige. Ik hoop dus zeer dat de Raad zjjne adhaesie zal schenken aan de méening van de Com missie van Financien door aanneming van de voorgestelde motie. De heer Juta. De heer Fockema Andreae heeft gezegd dat zooveel mogelijk de uitgaven van het jaar moeten gedekt worden door de inkomsten. Maar wanneer de Raad bjjv. ten gevolge van het elders heerschen van de cholera een blanco crediet aan het Dag. Bestuur geeft, waarvan natuurlijk moet worden gebruik gemaakt, dan wordt het al feitelijk onmogelijk de begrooting te doen sluiten; het spreekt van zelf dat er dan een tekort moet komen, want bij het opmaken van de begrooting voor het loopende jaar was op die uitgaven niet gerekend. De heer Fockema Andreae. M. d. V.! Ik heb gezegd zooveel mo- geljjk, omdat ik niet ontken dat by het sluiten van de rekening eene kleinigheid kan ontbreken, maar ik erken niet de juistheid van hetgeen de heer Juta zegt, dat wanneer men belangrijke uitgaven voteert, men ook vooruit kan weten dat de begrooting met een te kort eindigt. Integendeel, wanneer er nieuwe uitgaven worden ge voteerd, kan men ook nieuwe middelen voteeren. Om te weten of men de eene of andere uitgaaf zal doen, moet men zich eerst rekenschap geven of de begrooting zal blijven sluiten, ja dan neen. Wanneer men een uitgaaf formuleert zooals hier wordt gedaan, dan draait men zich eenvoudig een rad voor de oogen, wij dekken de uitgaaf door een ontvangpost die geheel fictief is. Formuleeren wy op deze wyze, dan weten we zelfs niet hoe groot het tekort zal zjjn. De heer De Goeje. M. d. V.l Ik begrjjp niet waarin toch het be denkelijke bestaat; dat ontgaat mij geheel. Het geldt hier, voor zoover ik zie, alleen een formeel bezwaar. Wanneer men noch op een post van uitgaaf noch op een van ontvangst het bedrag der uitgaaf kan vinden, dan brengt men het voorloopig onder dat alge- nieene artikel 41, tenzij ik weet niet of dit misschien de bedoeling is van den heer Drucker men een suppletoiren hoofdelijken om slag zou willen vaststellen. Dat zou ik echter nog al bedenkelijk achten. Maar wenscht men dit niet, welnu! dan is hel ook vrij onverschillig op welken post men de uitgaaf zal hoeken. De heer Drucker. Een enkel woord ter beantwoording van den heer De Goeje, al zie ik weinig kans, mijne bedoeling duidelijker uit te drukken dan ik zooeven trachtte te doen. Het denkbeeld by het opmaken van eene begrooting is toch dit, dat men nagaat hoe veel men zal hebben uit te geven en vervolgens waar het noodige geld moet gevonden worden Stel dat ik als particulier eene be- grooling van uitgaven inaak van f 10.000. Ik heb echter maar f 2000 feitelijk in mijn bezit, zoodat er f 8000 ontbreekt. Ja, zeg ik, die f 8000 heb ik voorloopig nog niet, maar ik zet ze toch maar op mijne begrooting van inkomsten als «ontvangsten niet in de voren staande begrepen". Hoe zou men zulk eene handelwyze qualificeeren Een dergelijk stelsel bij de begrooting eener gemeente is nog nooit in liet algemeen door iemand verdedigd. Zooals ik reeds het vorige jaai heb medegedeeld, heb ik destijds twee autoriteiten in gemeente recht omtrent deze quaestie geraadpleegd, en deze verklaarden heiden als hun oordeel dat eene dergelijke handelwijze eenvoudig niet is te verdedigen en ook nooit is verdedigd. Of het middel in eenige an dere gemeente wordt toegepast, kan ik niet zeggen. .,,.Ve ^00RZITTER- Ik wil den heer Drucker slechts eene vraag doen. Wij weten nu reeds dat de begrooting zal sluiten met een deficit; gaat men nu voort met het overschrijven op de posten van uitgaaf en ontvangst, dan zal er toch een oogenblik komen dat dit niet ineer kan, dat alle ontvangsten en uitgaven zijn uitgeput. En waar moet dan het geld van daan komen De heer ürucher. Ik geloof dat wanneer wy dit gebruik van art. 41 niet hadden, het beheer der financien een anderen loop zou hebben. Door dat artikel gevoelt men zich eenigszins vrijer. Hoe dan anders te handelen? Lr zijn verschillende middelen; als uiterste middel bestaat de mogelijkheid van suppletoire heffing van belasting. De Voorzitter. Ik constateer dal ik geen antwoord op mijn vraag heb ontvangen. De heer Cock. M. d. V.! Ik wensch mijne adhaesie te betuigen aan hetgeen door den^ heer Drucker is gezegd; vooral zijne laatste woorden beaam ik. Sedert eenigen tjjd begint men zich hier te Leiden, naar myn inzien zeer terecht, ongerust te maken over den toestand onzer gemeente-financien en te klagen over financieele poli tiek, door het Gemeente-Bestuur gevolgd. Wat kan daarvan wel de reden zijn? Ongetwijfeld de steeds toenemende door ons gevoteerde uitgaven, die natuurlijk tot verhooging van belasting leiden Welnu, ik houd mij overtuigd, dat dit toenemen der uitgaven voor een goed deel is toe te schrijven aan de gemakkelijkheid, die de door den heer Drucker gewraakte wijze van handelen aanbiedt, om tot uit gaven te besluiten, zonder dat tevens in werkelijkheid de gelden aanwezig zijn noodig om die uitgaven te dekken. De heer Juta. De heer Drucker heeft het doen voorkomen alsof art. 41 ons aanleiding geeft wat vrijer te zijn in het doen van uit gaven. Daartegen moet ik protesteeren. Al bestond dat art. niet, dan ge loof ik toch niet dat er met meer zorg zou kunnen gewaakt worden tegen het doen van uitgaven. Er worden volstrekt geene uitgaven meer of lichtvaardig gedaan omdat er een art. 41 bestaat. De heer Drucker. Dat heb ik ook niet bedoeld. Ik heb niet ge zegd dat met opzet uitgaven werden gedaan, maar dat dit onwille keurig, onbewust geschiedde, omdat art. 41 het zoo gemakkelijk maakt, daarvoor schijnbare dekking aan te wijzen. De beraadslaging wordt gesloten. De motie van den heer Drucker om het voorstel van Burg. en Weth. aan te houden, wordt in stemming gebracht en aangenomen met 15 tegen 10 stemmen. Tegen steraden de heeren: Juta, Du Rieu. Zillesen, Was, De Goeje, Hasselbach, Le Poole, De Sturler, Dekhuyzen en Tieleman. XVIII. Tweede Suppletoir Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1892. (Zie Ing St. n#. 391.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. XIX. Voorstel tot verlenging van de pacht van den afval der Beestenmarkt. (Zie Ing. St. n°. 386.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. XX. Bezwaarschriften tegen het Kohier der Plaatselijke Directe Belasting, dienst 1892, eerste gedeelte. (Zie Ing. St. n°. 371.) Zijn in de zitting met gesloten deuren behandeld. Niemand verder het woord verlangende, wordt de Vergadering gesloten. Te Leiden ter Boekdrukkerij van Gebroeders Muré.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 4