188 DONDERDAG 15 DECEMBER 1892. A. W. Kroon Jr. als duinwater hun geleverd wordende water en den toestand der duinwaterleiding licht te verschaffen, daar de achterhoudendheid en geheimzinnigheid waarmede deze bij uitnemendheid openbare zaak. behandeld is en wordt, tot ongerustheid en ontevredenheid aanlei ding geeft en de ingezetenen het vertrouwen doet verliezen dat hunne belangen en die der gemeente door het Bestuur met dien ernst, nauwgezetheid en toewijding worden behartigd, welke de ge meente het recht heelt van haar Bestuur te verwachten. Tot staving van dit hun beweren en daarop gegrond verzoek be palen zij zich met te wijzen op de volgende feiten, Onder dagteekening van 11 November jl. werd in hel Leidsch Dagblad van 12 November met hel opschrift: Cholera, eene kennis geving geplaatst van Burg. en Weth. luidende als volgt: «Overwegende dat een geval van cholera te Kalwijk-Binnen is voorgekomen, Noodigen de ingezetenen dringend uit het water, ook het duinwdler, alvorens daarvan gebruik te maken, behoorlijk te doen koken." Strookte deze kennisgeving slecht met de niet lang te voren door Burg. en Weth. bevolen en bewerkstelligde onbruikbaarmaking van putten en hunne openbare bekendmaking van melkverkoopcrs e. a. die niet aan de duinwaterleiding waren aangesloten, om langs dien weg tol hel gebruik van duinwater te dwingen, kon zij reeds daar om als een maatregel van overdreven voorzichtigheid worden aange- 1 merkt die alle overredingskracht tot opvolging mistte zij had in ieder geval vergezeld behooren te gaan met eene rechtvaardiging van de bevolen putdemping enz. of met erkenning van de overbo digheid daarvan en aanbod van schadeloosstelling aan hen die men, in de plaats van voor de gezondheid nadeelig zak- of grachtwater, even nadeelig duinwater had opgedrongen. Alleen op deze wjjze konden Burg. en Weth. aantoonen, dat z(j met de putdemping enz. te goeder trouw handelden en anders het gegrond verwijt van willekeur en misbruik van macht niet ontgaan. In het Leidsch Dagblad van 17 November volgde eene waarschu wing «aan onze Medeburgers!" van het Bestuur der Vereeniging tot verbetering der Volksgezondheid, onderteekend door Prof. Mac Gil- lavry als President en Dr. J. G. Van der Sluys als Secretaris, waarhij de Vereeniging, naar aanleiding van de kennisgeving van Burg. en Weth. verklaart zich verplicht te achten «thans openlijk en met na druk dien raad (van Burg. en Weth.) te herhalen, aangezien haar afdoende gebleken is, dat het water der Leidsche Duinwatermaal- schappij niet is te vertrouwen, wanneer het als drinkwater voor den mensch dienst moet doen en wel het allerminst in tijden dat febris typlioidea of cholera asiatica voorkomen." Uit deze waarschuwing bleek nu ten duidelijkste dat de door Burg. en Weth. opgegeven reden van hunne uitnoodiging de ware reden van het de ingezetenen dreigend gevaar niet was. en ook dal de Commissie er meer van wist, daar zij onbewimpeld te kennen gaf dat haar afdoende gebleken was de onbetrouwbaarheid van het duin water der Leidsche Maatschappij. Het is onmogelijk te gelooven dat Burg. en Weth. met den door het Bestuur der Vereeniging aangeduiden toestand der zaak niet waren in kennis gesteld. Maar het kan geen vertrouwen wekken noch tot gerustheid stemmen dal zij, in slede van zich op het gezag van dat Bestuur te beroepen, voor hunne uitnoodiging een schijn grond aanvoeren; dat zij genoemd Bestuur als T ware noodzaken om thans openlijk den raad te herhalen met bijvoeging van meer af- doenden grond, en niettemin niets tot geruststelling of lol matiging van de alarmeerende waarschuwing van het Bestuur der Vereeniging hebben te zeggen. En dat niettegenstaande de enormiteit van het gevaar, waaraan de ingezetenen der gemeente door het gebruik van duinwater volgens het Bestuur der Vereeniging waren blootgesteld. Het stilzwijgen van de Directie der Maatschappij, niettegenstaande de haar op zijn minst genomen hoogst compromitteerende verklaring der deskundige bestuurders der Vereeniging kan in de haar eigene hooghartigheid, voor dit geval geene verklaring vinden. Het kan niet anders dan den indruk maken dal zij zich van schuld of grof verzuim bewust is. W(j willen wel gelooven dat Uwe Vergadering zich in de geheime zittingen die er gehouden werden met deze zaak heeft beziggehouden, maar terwijl na zoo lang tijdsverloop van handelend optreden Uwer zijds niet blijkt, geeft die geheimzinnigheid, het stilzwijgen van Burg. en Weth. en het stilzwijgen der Directie van de Maatschappij tot allerlei verontrustende geruchten aanleiding. In ieder geval bestaat de mogelijkheid dat de rechten der ingezetenen zijn gekrenkt, dat hunne gezondheid aan ernstig gevaar wordt blootgesteld en dat hier een der laaghartigste misdrijven werd begaan zonder dat de Justitie daarmede is in kennis gesteld. Zoo meenen wij redenen te over te hebben om beleefd maar dringend ons vooropgesteld verzoek te herhalen en van Uwe Verga dering te verlangen zoodanig licht in deze zaak te doen schijnen waaruit bljjke, dat voor de belangen van de gemeente en hare in gezetenen behoorlijk wordt gewaakt, dat zij in hunne rechten zullen worden gehandhaafd, dat, zoo noodig, het recht in zijn loop niet wordt tegengehouden, of dat de kennisgevingen en waarschuwingen van allen grond tot verontrusting der gemoederen zijn ontbloot. R. Van Boneval Faure. S. C. Van üoesburgh. Leiden, 14 December 1892. D. Harte velt. H. Van der Hoeven. Verder is nog ingekomen: 10'. Verzoek van de wed. Van Oosten geb. Planjer, om bericht op haar bezwaarschrift tegen den aanslag in de PI. Dir. Belasting, dienst 1892. Worden gesteld in handen van Burg. en Weth. 11'. Voordracht voor de benoeming van een derden onderwijzer aan de Jongensschool 2e kl. Wordt in de Leeskamer nedergeld. Nog wordt medegedeeld: 1°. Dal aan den met 1 Januari a. s. eervol ontslagen stadswerkman J. Van der Sluys een pensioen is toegekend van 335.78 per jaar, berekend naar een meer dan veertigjarigen dienst, alzoo ten bedrage van 2/3 gedeelte van het weekloon ad f 505 per jaar en zulks met ingang van 1 Januari 1893. Wordt voor kennisgeving aangenomen. 2°. Dat een som van 400 wordt aangevraagd voor de aanschaffing en plaatsing van een kachel in de Kunstzaak De heer De Stürler. Ik zou er zeer prijs op stellen indien dit voorstel nog in deze Vergadering werd behandeld, omdat het der Commissie voor de Lakenhal is gebleken dat door gebrek aan goede verwarming de voorwerpen in de Kunstzaal opgehangen en die zaal zelve achteruitgaan. Het is hier eene zaak van dringende behoefte. Wij hebben verleden jaar beproefd daaraan tegemoet te komen door gewone kachels, maar die gaan 's nachts weder uit, terwijl vulkachels eene gelijkmatige temperatuur geven waarop het veel aankomt. De voorgestelde uilgaaf is, mijns inziens, alleszins gemotiveerd. De Voorzitter. Heeft iemand er iets tegen om de 400 toe te staan? Het voorstel van Burg, en Weth. wordt bij acclamatie aangenomen. Aan de orde is: I. Benoeming van eene derde onderwijzeres aan de Meisjesschool 2e klasse. (Zie Ing. St. n°. 366.) De Voorzitter. Mag ik de heeren Zaalberg, Driessen en Fockeraa Andreae verzoeken met mij het stembureau uit te maken? De uilslag der stemming is dat met 24 stemmen wordt benoemd mej. C. A. Fischer, 1 briefje was in blanco. II. Benoeming van een lid der Commissie voor de Bewaarscholen. (Zie Ing. St. n\ 392.) Wordt met algemeene stemmen benoemd de heer Dr. D. Bierens de Haan. De Voorzitter. Ik dank de heeren stemopnemers voor hunne welwillende medewerking. III. Voorstel van Burg. en Weth. omtrent den brief van de hoofden van ecnige scholen in zake de geraamde kosten voor verlichting, verwarming en schoonhouden der schoollokalen. (Zie Ing. St. n°. 383.) De Voorzitter. Ik zou wel willen voorstellen dit punt te behan delen in eene volgende Vergadering. Ik heb geen tijd gehad om de stukken behoorlijk na te zien, en er is ook volstrekt geen haast bij, want bet heeft betrekking op sommen die voor het geheele volgende jaar zijn toegestaan. De heer Juta. Ik moet toch bepaald ontraden de behandeling van dit voorstel uit te stellen. Als het hier betrof eene nieuwe zaak of eene zaak die onderzoek vereischte, zou ik mij zeker niet tegen uit stel verzetten. Maar het geldt hier eene oude bekende zaak, die én in de sectien en bij de openbare beraadslaging over de begrooting voor 1893 reeds ainpel is behandeld en met algemeene stemmen goedgekeurd. Ik weel dus waarljjk niet waarom wij op die eenmaal afgedane zaak nog eens moeten terugkomen. Oaarb(j komt nog iets. Wanneer het gebleken was dat de raming niet voldoende was, dan zou het voor de onderwijzers als gemeente-ambtenaren de natuurlijke weg geweest zijn, eerst daarover te spreken met den Wethouder van Onderwjjs of met Burg. en Weth. Doch nu willen z(j, met voorbij gang van dit College, den Raad doen terugkomen op een met alge meene stemmen genomen besluit, dat nog niet eens in werking is geweest. Ik zie geen enkele reden tot uitstel van dit voorstel. De Voorzitter. Ik stel ook niet voor wijziging te brengen in het eenmaal aangenomen Raadsbesluit; het is best mogelijk dat ik mij ten slotte geheel vereenig met het voorstel zooals het is gedaan; ik weusch de behandeling van dit voorstel alleen uit te stellen tot eene volgende Vergadering, omdat ik geen tijd heb gchad^ den brief van de Hoofden der scholen te onderzoeken. De brief is s Maandags in gekomen, terwijl de heer Juta reeds Donderdag met het voorstel kwam. Ik ben nog niet op de behandeling voorbereid. De heer Juta. Maar het is volstrekt geen nieuwe zaak die nog onderzoek vereischt! De Voorzitter. Ik zie niet in wat een uitstel van 14 dagen tot de zaak kan afdoen. Welke haast is er dan bij De heer De Goeje. Wanneer een lid van den Raad uitstel wenscht van de behandeling eener zaak omdat hij geen tijd heeft gehad de daarop betrekking hebbende stukken na te zien, dan wordt tenzjj er urgentie bij de zaak is, die wensch altijd toegestaan. Des te eer moeten wij dit nu doen, waar de Voorzitter van den Raad verklaart geen tijd tot onderzoek te hebben gehad. De heer De Sturler. Mag ik den heer De Goeje doen opmerken dat hier geene stukken zijn na te zien. De zaak is in de sectien en in de openbare beraadslaging bij de behandeling van de Gemeente- begrooting van alle zijden beziener is waarlijk geen enkele reden tot uitstel. De heer Was. Ik begrijp de bezwaren van de heeren Juta en De Sturler niet. Het geldt hier zeker een aan ons allen bekende zaak waarvan alleen nieuw is de toelichting tot het voorstel van Burg. en Weth.; die kenden wij nog niet. Wanneer nu een lid van den Raad of de Voorzitter uitstel verzoekt om de zaak nog eens te onderzoeken en te overwegen, terwijl bjj de behandeling geen haast is, dan schrjjft, dunkt mjj, de courtoisie reeds voor aan dat verzpek te voldoen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 2