te treden, verdient weinig meer dan de helft van de jaarwedde des
laatsten.
Naar het bescheiden oordeel van adressante zou het eene groote
verbetering zijn, wanneer het aantal dienstjaren en praktische en
theoretische bekwaamheid (de laatste blijkende uit behaalde akten)
de grondslagen vormden eener nieuwe regeling. Ijverige plichtsbe
trachting en studie moesten den onderwijzer bet vooruitzicht openen
op eene voldoend beloonde betrekking, hetgeen buiten kijf ook het
onderwijs grootelijks zou ten goede komen. Thans verkeeren velen
in de noodzakelijkheid hun schraal inkomen door allerlei bezigheden
te vermeerderen en zijn daardoor van tijd en lust verstoken om
buiten de schooluren nog eenige aandacht te wijden aan de studie
van hun eigenlijk werk: onderwijs en opvoeding.
Het traktement 550), waarmee een onderwijzer in deze stad
zijne loopbaan begint, kan men als voldoende beschouwen voor een
jongmensch van achttien- a twintigjarigen leeftijd Daarin behoeft
dus geene wijziging gebracht te worden. Doch, wat blijkens het
voorgaande wel dringend verandering eischt, is de voor den onderwijzer
ontmoedigende en pijnlijke onzekerheid, of hij het ooit aanmerkelijk
beter zal krijgen. Daarom zou het gewenschl zijn, dat hij telkens
na verloop van een bepaald aantal dienstjaren recht had op verhooging
tot hij een zeker maximum bereikt had, zoodat hij, op derligjarigen
leeftijd bijv. eene jaarwedde genoot, die hem in staat zou stellen
burgerlijk te leven.
Mocht onverhoopt op dit verzoek door U niet gunstig beschikt
worden, adressante zal toch iedere verbetering der onderwijzerstrak-
temenlen, naar welken maatstaf dan ook, dankbaar aanvaarden.
Namens de afdeeling Leiden van den
Bond van Ned. Ond.
L. Van Oeveren, Voorzitter.
J. M. Vos Rz., Secretaris.
Aan den Raad der gemeente Leiden.
EdelAchtb. Heeren!
De ondergeteekenden, onderwijzers en onderwijzeressen aan open
bare lagere scholen alhier, betuigen hunne adhesie aan het adres,
door de afdeeling Leiden van den Bond Nederlandsche Onderwijzers
aan Uw EdelAchtbaar Collegie gericht, en wenschen mitsdien mede
eene betere regeling hunner jaarwedden.
Leiden, Mei 1891. D. J. M. De Hondt.
Volgen de namen van 78 adressanten.
Leiden, 23 Juni 1891.
De Plaatselijke Schoolcommissie heeft de eer, onder terugzending
van de in haar handen gestelde adressen: 1°. van het Bestuur der
afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers, 2*.
van ouderwijzers en onderwijzeressen aan openbare scholen in deze
gemeente, het onderstaande te berichten.
De Schoolcommissie houdt zich sedert eenigen tijd onledig met de
voorbereiding van een voorstel tot herziening der Verordeningen op
het Lager Onderwijs in deze gemeente, die noodig is om deze Ver
ordeningen in overeenstemming te brengen met de gewijzigde wet
tot regeling van het Lager Onderwjjs van 8 December 1889 (Staats
blad n°. 175). Bij het onderzoek of bovendien andere wijzigingen
wenschelijk zijn, heeft de Commissie ook aan de regeling der be
zoldiging van het personeel hare aandacht geschonken. Voorloopig
kan zij als uitkomst van hare beraadslaging omtrent dit onderwerp
mededeelen, dat zjj in geen geval eene verhooging van het maximum
bezoldiging der onderwijzers 3e klasse noodig acht, hoewel het haar
wenschelijk schijnt, de gelegenheid te openen om verdienstelijke
onderwijzers 3e klasse, die men gaarne aan de school wil verbonden
houden, bij uitzondering tot onderwijzers 2e klasse te bevorderen.
Daarentegen heeft ze plan U voor te stellen om het maximum dezer
bezoldiging te verlagen.
Wat de bezoldiging der onderwijzers le en 2e klasse betreft, indien
men de regeling van 1880 vergelijkt met die der aan dit jaar vooraf
gaande periode, dan zal ieder toegeven, dat toen inderdaad voldaan
is aan de wenschen, thans in het eerst aangehaald adres uitgedrukt,
zoover men namelijk meende te mogen gaan met het oog op de be
zoldiging van andere gemeente-ambtenaren en op die der onderwijzers
in andere groote gemeenten; zoozeer is de toestand sedert 1880 niet
veranderd, dat wat toen ruim voldoende geacht werd, nu geheel
onvoldoende moet heeten. Echter zou de Commissie stellig eene
verhooging der maxima van deze jaarwedden voorstellen, indien het
waar was, dat de taak hier den onderwijzer opgelegd »den geheelen
mensch" vordert. Want met f 900, het maximum der onderwijzers
2e kl., kan de onderwijzer, aan wien toch zekere maatschappelijke
eischen gesteld worden, indien hij geen eigen middelen bezit en een
gezin te zijnen laste heeft, te nauwernood rondkomen. Maar de school
vraagt slechts een deel van den beschikbaren t(jd. Voor allen is in
de stad gelegenheid de avonduren productief te maken en bijna allen
maken daarvan gebruik. Dientengevolge kan van geen der onder
wijzers in functie met grond gezegd worden, dat zij niet in staat
zijn «burgerlijk te leven Wat nu de adressen zelve betreft, heeft
de Commissie nog twee opmerkingen le maken;
Vooreerst: dat de kansen om aan 't hoofd eener school te komen
of tot onderwjjzer Ie kl. bevorderd te worden, voor de meeste onder
wijzers 2e kl. klein zijn, is door geene verhooging van bezoldiging
weg te nemen, daar deze toch nimmer zóó zal kunnen klimmen, dat
de wensch naar verhooging van rang en jaarwedde wordt opgeheven;
ten tweede dat de tjjd voor het verzoek slecht gekozen is, nu velen,
die hun bedrijf of beroep in deze gemeente hebben, door buiten de
gemeente te gaan wonen, niet meer helpen de lasten te dragen, ten
gevolge, waarvan de gemeente zich elke niet dringende vermeerdering
van uitgaven moet ontzeggen.
Op grond van het bovenstaande geeft de Schoolcommissie U in
overweging aan den Raad voor te stellen op de adressen afwijzend
te beschikken.
Aan HH. Burg. en Weth. De Plaatselijke Schoolcommissie,
van Leiden. D. Bierens de Haan, Voorzitter.
J. A. Van Hamel, Secretaris.
Leiden, 2 September 1891.
Ter voldoening aan het verzoek, vervat in Uwe apostille van den
2en Juli 11, nos. 1241 en 1583, hebben wij de eer U le berichten,
dal wij eene betere regeling van de tractementen van het onder
wijzend personeel der openbare lagere scholen in deze gemeente zeer
wenschelijk achten en daarom hopen, dat bij de te verwachten her
ziening van de Gemeente-Verordeningen op hel lager onderwijs dit
punt in ernstige overweging genomen zal worden.
Aan HH. Burg. en Weth. De Hoofden van de openbare lagere
der gemeente Leiden. scholen der gemeente Leiden.
J. A. Van Dijk.
Volgen de namen van de overige hoofden der scholen.
Aan HH. Burg. en Weth. der gemeente Leiden.
EdelAchtb. Heeren!
De afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers
(goedgekeurd bij Ron. Besluit van 22 Maart 1890) verzoekt UEdel
Aclilb. beleefd, in dc aanhangige voorstellen in zake de regeling van
de jaarwedden der onderwijzers en onderwijzeressen de volgende
bepalingen op te nemen:
a. Aan iedere school zijn 2 eerste ouderwijzers of onderwijzeressen.
b. De derde onderwijzers en onderwijzeressen genieten een minimum-
jaarwedde van f 550, met uitzicht op verhoogingen van f 50, tot een
maximum van f 700.
Bovenstaand verzoek steunt op gronden, die in bijgaande Memorie
van Toelichting uiteengezet zijn.
Namens de afdeeling Leiden van den
Bond van Ned. Und.,
Leiden, 28 Juni 1892. L. Van Oeveren, Voorzitter.
J. M. Vos Rz., Secretaris.
Memorie van Toelichting.
Adressante acht zich verplicht U hare erkentelijkheid te betuigen
voor het goede, dat in de voorgestelde wijzigingen te vinden is.
Nochthans neemt zij de vrijheid, in Uwe welwillendheid eenige op
merkingen aan te bevelen, die zij onder meer zou te berde gebracht
hebben, wanneer Uw College haar vereerd had met de uitnoodiging,
hare wenschen meer in bijzonderheden kenbaar te maken.
Vergeleken met andere plaatsen, als: Amsterdam en's Gravenhage,
is te Leiden het aantal betrekkingen van eersten onderwijzer relatief
zeer klein. Terwijl in de hoofdstad aan iedere school met 8 leer
krachten twee en in 's Gravenhage op een personeel van gemiddeld
12 onderwijzers twee tot vier eerste onderwijzers aangetroffen worden
telt men er hier slechts één. Neemt men nu in aanmerking, dat te
Leiden ongeveer 130 onderwijzers werkzaam zijn, verdeeld over elf
scholen, dan behoeft het geen nader betoog, dat de kans om eerste
te worden, al zeer gering is. De ervaring leert dan ook, dat soms
in jaren een dergelijke betrekking niet openvalt. Deze ongunstige
verhouding zou veel verbetering ondergaan door verdubbeling van het
aantal eerste onderwijzers. Bovendien was dan aan iedere school een
derde onderwijzer minder noodig, waardoor de vooruitzichten van
dezen iets gunstiger zouden worden.
Verder wijst adressanle met den raeesten nadruk er op. dat de
derde onderwijzers, behoudens de exceptioneele gelegenheid om tot
tweeden bevorderd te worden, met de aanneming der voorgestelde
regeling in geen enkel opzicht gebaat zullen zijn. De waarheid, dat
de arbeider zijn loon waard is, behoort ook voor die ambtenaren
erkend en betracht te worden. Men zal toch gereedeljjk toegeven,
dat iemand, die eenige jaren zjjne betrekking met ijver en toewijding
heeft waargenomen, meer geschikt is voor de vervulling zijner plichten
en dus sanspraak heeft op hooger bezoldiging dan een eerstlieginnende.
Mindere geschiktheid voor het afleggen van examens en tegenspoed
kunnen oorzaak zijn, dat een goed derde onderwijzer zijn leven lang
zich moet vergenoegen met het maximum van f 600. Hoewel adres
sante erkent, dat voor den derden onderwijzer de exceptioneele be
vordering tot tweeden een voordeel is, doet het haar leed, dat niet
alle ambtenaren dier klasse uitzicht hebben op een meer bevredigend
maximum. In de huidige omstandigheden heeft de derde onderwijzer
meestal den leeftijd van 25 a 28 jaren bereikt, eer hij in een hoogere
klasse overgaat. Bovendien moet hij dan nog 6 jaren wachten, eer
hem een salaris van f 1000 ten deel valt. Een traktementsregeling,
die de mogelijkheid uitsluit, dat eene gansche klasse van ambtenaren,
welke eene reeks dienstjaren achter den rug hebben, in de toekomst
aanspraak maakt op eenige belangrijke verhooging van inkomsten,
mag niet billjjk genoemd worden. Op grond van het voorgaande
kan men een bezoldiging tot een maximum van f 700 geenszins als
een maatregel van weelde beschouwen. Werd dit cijfer aangenomen,
dan zou het verschil tusschen het maximum van den derden en dat
van den tweeden onderwijzer, evenals thans, f 300 bedragen, terwijl
bij de aanneming van de voorgestelde wijzigingen dat verschil nog
100 grooter zal zijn.
Ook betreurt adressante het, dat de maximum-jaarwedde van den
derden onderwijzer met 50 verminderd is. Het heeft allen schijn,
alsof Uw College is uitgegaan van de onderstelling, dat alleen inge
zetenen van Leiden (die bij hunne familie en derhalve goedkoop
kunnen inwonen) tot die betrekking zullen benoemd worden. Alleen
in dat geval zou het voorgestelde cijfer eenigszins te verdedigen zijn.
Deze klimmen in beide steden op tot ƒ1400, terwijl in Leiden hun jaarwedde
slechts ƒ1200 zal bedragen.