GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 95 INGEKOMEN STUKKEN. N*. 353. Leiden, 14 November 1892. Aan de leden Uwer Vergadering is voor eenigen tijd toegezonden een exemplaar van het voorstel der Plaatselijke Schoolcommissie tot wijziging van de Verordeningen tot regeling van het Lager Onderwijs, met Toelichting. Wij stellen U voor thans tot de behandeling van de voorgestelde wijzigingen, waarmede wij ons over het algemeen zeer goed kunnen vereenigen, over te gaan. Omtrent enkele punten zijn wij in nader overleg getreden met de Plaatselijke Schoolcommissie, welk overleg tot het aanbrengen van eene enkele wijziging heeft geleid. In art. 5, laatste alinea van de Verordening I bepalende het getal der scholen enz., wordt voorgesteld te doen vervallen de woorden: »in gemeenschappelijk overleg tusschcn de betrokken hoofden der scholen te verdeelen" op grond dat krachtens de Verordening III, houdende Instructie voor de hoofden der scholen, in art. 4 is bepaald dat de plaatsing der kweekelingen geschiedt door Burg. en Weth. in overleg met den Directeur der Kweekschool en het Hoofd dier school. In art. 9 wordt geregeld de tractementsverhooging van de onder wijzers en onderwijzeressen, die belast zijn met het onderwijs in teckenen, gymnastiek en handwerken voor meisjes, voor bijzondere acten van bevoegdheid en wel 50 voor de acte S (gymnastiek) en 25 voor de aanteekening voor J (de vrye- en ordeoefeningen der gymnastiek) Naar onze meening kan een onderwijzer of onderwijzeres die 50 ontvangt voor S geen aanspraak maken op 25 voor J, welke ziens wijze door de Schoolcommissie wordt gedeeld. Wij achten het noodig dit beginsel in de Verordening uit te drukken door toevoeging van de volgende bepaling: »By het genot van eene tractementsverhooging van f 50, voor de acte S, vervalt de aanspraak op de tractementsverhooging van f25 voor de aanteekening voor J." Wat de tractementsverhoogingen betreft, kunnen wij ons mede met het voorstel der Schoolcommissie vereenigen. Bij de behandeling van dit punt kan dan tevens beschikt worden op het vroeger door onderscheiden onderwijzers en onderwijzeressen ingediend adres met toelichting, waaromtrent advies is uitgebracht door de Schoolcom missie en de hoofden der scholen, alsmede op het nader aan ons College ingediend adres van de Afdeeling Leiden van den Bond van Nederlandsche onderwijzers, met toelichting, welke stukken hierbij worden overgelegd. Wij geven alzoo in overweging de jaarwedden vast te stellen als in de conceptwijziging wordt voorgesteld en tevens overeenkomstig den wensch der Schoolcommissie, voorkomende op bladz. 2 der Toe lichting tot de voorgestelde wijzigingen, eene personeele toelage ad f 200 per jaar toe te kennen aan den heer J. D. Van Wijk, hoofd der Jongensschool 2de klasse. Eindelijk behoort te worden overwogen de vraag of de onderwijzers J. A. Buys, J. Korswagen en H. H. Bolland, allen lijdelijk belast met het geven van onderwijs in het Fransch aan leerlingen van de scholen 3e en 4e klasse, eenige tegemoetkoming zullen ontvangen wegens de vermindering van inkomsten bij opheffing van het onderwijs in dit vak aan genoemde scholen. Wy schreven daaromtrent aan de Schoolcommissie dat volgens de billijkheid, al werd niet geheel hel verlies vergoed, dan toch een gedeeltelijke toelage moet behouden blijven in den vorm van wacht geld ol personeele toelage opdat, wanneer genoemde onderwijzers later hooger tractement ontvingen, het wachtgeld of personeele toelage zoude kunnen vervallen. De Schoolcommissie heeft ons daarop bericht dat de onderwijzers Buys en Korswagen bjj aanneming van art. 9 der Verordening elk eene verhooging van /lOO ontvangen, die hun het gemis der toelage voor het Fransch minder smartelijk zal maken en gaf, wat den onder wijzer Bolland betreft, in overweging hem een wachtgeld van f 100 toe te kennen, dat zal vervallen, indien hem een even hoog of hooger bezoldigd dienstwerk wordt opgedragen. Het komt ons billyk voor in dit geval het stelsel toe te passen, aangenomen in de Verordening betreffende het verleenen van pensioen en wachtgeld aan gemeente-ambtenaren (Gem.blad n». 5 van 1884) waarbij is bepaald dat bij opheffing der betrekking wachtgeld wordt verleend ten bedrage van de helft der bezoldiging, gedurende vier jaren na de opheffing der betrekking, wanneer de titularis op hel tijdstip van zjjn ontslag den leeftijd van 40 jaren heeft bereikt en gedurende twee jaren wanneer hij dien leeftyd nog niet heeft bereikt De onderwijzer J. A. Buys geb. 2 Augustus 1851 geniet voor het onder wijs in het Fransch f 350, J. Korswagen geb. 10 Mei 1854 en H. H. Bolland, geb. 10 December 1838 elk 300. De beide eerstgenoemde onderwijzers zullen bij aanneming der verordening eene tractementsverhooging genieten van 100, laatst genoemde geniet geen tractementsverhooging. Aan genoemde onderwijzers wenschen wij alsnu een wachtgeld toe te kennen en wel ten bedrage van de helft van hetgeen zij door de opheffing van het onderwijs in het Fransch verliezen na aftrek van de bovenbedoelde tractementsverhooging wat beide eerstgenoemden betreft en alzoo aan J. A. Buys ad /125 per jaar, aan J. Korswagen van f 100 en aan den onderwijzer H. H. Bolland een van 150 en wel voor den tijd van vier jaren, aan Buys en Bolland als hebbende deze titularissen den leeftijd van 40 jaren bereikt, en gedurende twee jaren aan Korswagen, die den veertigjarigen leeftijd nog niet heeft bereikt onder bepaling dat dit wachtgeld vervalt indien hun een even hoog of hooger bezoldigd dienstwerk wordt opgedragen. Wij geven Uwe Vergadering alsnu in overweging: 1*. de door de Plaatselijke Schoolcommissie voorgestelde wijzigingen in de Verordeningen in zake het lager onderwijs vast te stellen met dien verstande dat in art 5, laatste zinsnede van de Verordening I, bepalende het getal der scholen enz. vervallen de woorden; »in gemeenschappelijk overleg tusschen de betrokken hoorden der scholen te verdeelen en dat in art. 9, 8ste zinsnede, worden toegevoegd de woorden: Bij het genot van een tractementsverhooging van f 50 voor de acte S, vervalt de aanspraak op de tractementsverhooging van f 25 voor de aanteekening voor J." 2®, aan den heer J. D. Van Wijk, hoofd der Jongensschool 2e klasse eene personeele toelage toe te kennen van f 200 'sjaars; 3°. wegens de opheffing van de lessen in het Fransch aan leer lingen der scholen 3e en 4e klasse een wachtgeld toe te kennen aan de onderwijzers J. A, Buys tot een bedrag van f 125, J. Korswagen tot een bedrag van 100 'sjaars en aan den onderwijzer H. H. Bolland van 150 sjaars, gedurende vier jaren, voor de onderwijzers Buys en Bolland en gedurende twee jaren voor den onderwijzer Korswagen, onder bepaling dat dit wachtgeld vervalt indien hun een even hoog of hooger bezoldigd dienstwerk wordl opgedragen. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth van Leiden. Aan den Raad der gemeente Leiden. EdelAchtbare Heeren! De aideeling Leiden van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers verzoekt ULd.Achtb. beleefd, doch dringend, de jaarwedden te ver beteren der onderwijzers en onderwijzeressen, werkzaam aan openbare lagere scholen alhier, en wel in dier voege, dat het bepalen dier jaar wedden geschiede naar het aantal hunner dienstjaren en naar hunne praktische en theoretische bekwaamheid. Adressante neemt de vrijheid, hierby eene toelichting over te leggen, waarin hare wenschen nader gemotiveerd en uiteengezet zyn. Namens de afdeeling Leiden van den Bond van Ned. Ond. Leiden, 23 April 1891. L. Van Oeveren, Voorzitter. J. M. Vos Rz., Secretaris. Toelichting. Terwijl men meer en meer getoond heeft het groote belang van goed onderwijs in te zien, is men ook hoe langer boe hooger eischen gaan stellen aan den onderwijzer. (Waar in deze toelichting sprake is van onderwijzers, worden ook onderwijzeressen bedoeld.) Algemeen is men thans doordrongen van de waarheid, dat het onderwijs eene zaak is, die een geheelen mensch vordert, en dat de onderwijzer een ontwikkeld en beschaafd man moet zjjn. Krachtens zijn gewichtig beroep nu en de hooge eischen die men aan hem stelt, heeft hij ontegenzeglijk aanspraak op eene maatschappelijke positie, welke hem een burgerlijk bestaan waarborgt. In de tegenwoordige omstandig heden echter is het hem zoo goed als onmogelijk zulk eene positie te veroveren. Noch getrouwe plichtsbetrachting, noch uitstekende bekwaamheid volstaat, om hem zijne toekomst te verzekeren. Dat deze beweringen niet op losse schroeven staan, zal uit het volgende duidelijk worden. In de laatste jaren is het aantal onderwijzers verbazend toegenomen; het aantal scholen daarentegen is uit den aard der zaak niet zoo sterk vermeerderd. Het gevolg daarvan is, dat de kans om hoofd eener school te worden aanmerkelijk geringer is dan vroeger, zoodat indien er geene verandering in den stand van zaken komt, verreweg de meeste onderwijzers zich hun geheele leven zullen moeten verge noegen met eene betrekking, die hen niet in staat stelt, voldoende in hun levensonderhoud te voorzien. Die ongunstige omstandigheid wordt nog verergerd door een bjjna overal heerschend urbanisme. De geest der bescherming, die zich allerwegen zoo krachtig openbaart in handel en nijverheid, schijnt ook doorgedrongen op het gebied van het onderwijs. Terwijl vroeger de vrije mededinging aan de onderwijzers gelegenheid schonk, door stalen volharding een betere betrekking in eene andere plaats te verkrijgen, komt dat verschijnsel thans zoo zelden voor, dal men het zonder overdrijving eene witte raaf kan noemen. De geringe kans om eenmaal, zij het dan ook op rijperen leeftyd, een behoorlijk stuk brood te verdienen, werkt verlammend op den ijver des onderwijzers, en bijgevolg ook hoogst nadeelig op de vruchtbaarheid van zijn arbeid, want om op den duur met lust en opgewektheid de taak van op voeder te vervullen, moet hij zekerheid bezitten, dat een goede toe komst hem wacht. In dien treurigen toestand vindt adressante aanleiding, Uwe aan dacht te vestigen op de onvoldoende bezoldiging der onderwijzers, werkzaam aan openbare lagere scholen te dezer stede, en neemt zij de vrijheid, U de grondslagen eener tractementsregeling in overweging te geven, die met hare wenschen rekening houdt. Adressanle acht de tegenwoordige verdeeling der onderwijzers in drie klassen eene verkeerde bazis voor eene billyke salariëering, aan gezien de gelegenheden, om tot eene hoogere klasse bevorderd te worden zich zoo schaars voordoen, dat vele derde onderwijzers er zich geene illusie van behoeven te maken, ooit tot tweeden, laat staan tot eersten, op te klimmen. En zij, die zoo gelukkig zijn, het ooit zoo ver te brengen, zullen dan zeker den middelbaren leeftijd bereikt, wellicht overschreden hebben. Overtuigender intusschen dan het helderste betoog is de logica der feiten. Neemt men, in verband met het voorgaande, in aanmerking, dat het maximum van een derden onderwijzer, met hoofdakte, 700, dat van een tweeden f 900 is, dan moet men volslagen onbekend zijn met de eischen des levens, om staande te houden, dat met deze geldsommen voldoende de diensten beloond worden van menschen, die de toekomst des vaderlands voor een groot deel in hsnden hebben. Het onvoldoende der bezoldiging springt nog scherper in het oog. wanneer men de salarissen der onder wijzers met die der hoofden vergelijkt. Zelfs een eerste onderwijzer, die toch geschikt geacht wordt als plaatsvervanger van het hoofd op

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 1