VRIJDAG 28 OCTOBER 1892.
125
oefenen. Maar wanneer het later blijkt dat er meer geld noodig is.
bijv. een f 1000, uit welken post moet het dan betaald worden, men
kan toch niet alles betalen uit den post voor Onvoorziene Uitgaven?
Ik blijf er bij dat naar mijne meening de hier voorgestelde vermin
dering te sterk is.
De Voorzitter. De heer Van Djjk. waarvan de heer Juta zeide
dat hij van 600 is gebracht op ƒ260, heeft mjj gezegd dat toen de
lieeren hem gevraagd hadden of men te veel geschrapt had. zijn ant
woord was geweest: het kan mij niets schelen, als ik geld te kort
kom vraag ik meer aanik ben altijd zuinig geweest en zal het ook
blijven.
De heer Juta. Ik weet niet wat de heer Van Dijk tegen u heeft
gezegd, maar tegen ons heeft hjj gezegd: ik wist niet dat ik zoo
zuinig ben geweest, tegen de voorgestelde 260 heb ik geen bezwaar.
Wjj zijn bepaaldelijk naar hem toe gegaan om hem te vragen of hij
tegen die som geen bezwaar had. Was dit wel het geval geweest,
dan zouden wij het bedrag verhoogd hebben.
De Voorzitter. Mij heeft hij gezegd: ik heb niets tegen de ver
mindering, want als het geld op is vraag ik meer aan.
Doet de heer De Goeje een voorstel om den post te verhoogen.
De heer De Goeje. M. d. V.! Onder waardeering van de pogingen
tot bezuiniging door het Dag. Bestuur aangewend, stel ik toch voor
den post met 1000 te verhoogen.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan derhalve
een onderwerp van beraadslaging uitmaken.
De heer Was. M. d. V.! Ik wensch nog even mijne meening te
zeggen over het amendement, waaraan ik mijne stem niet zal geven,
hoezeer ik ook de vrees van den heer De Goeje deel dat de post niet
toereikend zal blijken te zjjn.
Mjj dunkt, dat het beter is den Wethouder van Onderwijs, die
meent dat men in dit opzicht te weelderig is, nu eens aan het werk
te zien. Wij kunnen daarmede nooit kwaad, want blijkt het nader
hand, dat er te weinig is uitgetrokken, dan zal men op de eene of
andere wijze toch bij den Raad moeten komen met een voorstel tot
verhooging. Ik heb geenerlei gegevens om te weten waar de grens
kan getrokken worden en daarom ook kan ik niet medegaan met het
amendement van den heer De Goeje. Ik begrijp dat, wanneer men
zuinigheid op de scholen wil betrachten, dit vooral mogelijk is bij posten
zooals van de Volgnrs. 133 en 134, maar ik vrees, dat wanneer men
al te veel gaat bezuinigen op Volgn. 133, dit inderdaad er toe zal
leiden, dat aan de bestaande verordeningen b. v. de prijsuitdeeling
op de lagere scholen geene goede uitvoering zal worden gegeven.
Den Wethouder van Onderwjjs zou ik daarom wel op het hart willen
drukken dal die naleving der verordeningen, zooals zjj tegenwoordig
plaats heeft, ook in dien geest verzekerd blijve.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer De Goeje wordt in stemming ge
bracht en verworpen met 20 tegen 4 stemmen.
Voor stemden de heeren Kaiser, Hasselbach, Van Hamel en De
Goeje.
Volgn. 133 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 134. Kosten van verlichting en verwarming
en het schoonhouden der lokalen.
De Voorzitter. Dit Volgn. moet worden verhoogd met 100,
omdat de raming voor de Jongensschool le klasse moet zjjn 250.
Ik geloof dat ook dit artikel aanleiding zal geven tot teleurstelling.
De post voor verlichting en verwarming is 475 lager geraamd dan
verleden jaar. Als men een zachten winter heeft kan het medevallen,
doch dat is onzeker.
Dat op den post voor schoonhouden ook belangrijk is geschrapt,
vind ik bedenkelijker. Er is gevraagd voor de Meisjesschool le klasse
260, Jongensschool le klasse J 260, terwjjl zij maar ontvangen
ƒ150. Aan de hoofden der scholen is gevraagd of zjj met de ver
laging te vreden waren en allen hebben geantwoord dat zij veel te
weinig kregen.
De heer De Sturler. Behalve de heer Van Wijk die een brief
heeft geschreven waarin hij zegt zijn best te zullen doen om aan
onzen wensch gevolg te geven. Vervolgens heeft een onzer nog ge
sproken met mej. Winkler, die de begrootingspost wel wat kras vond,
maar toch ook haar best zou doen om toe te koinen. En dat zal wel
het geval zijn met meerdere hoofden van scholen. When there is a
will there is a way.
De Voorzitter. Wanneer men nagaat wat door de verschillende
hoofden van scholen is gevraagd voor schoonmaken der lokalen, en
wat zij zullen krijgen, dan komt men tot de volgende eijfers:
Meisjesschool 1ste klasse aangevraagd f 260.krjjgt 150.
Jongensschool 1ste 260.150.
Meisjesschool 2de 300.— 150.—
Jongensschool 2de 150.150.
de Leerschool 200.— 150.
School 3de n*. 1 150— 150.
d 3de n®. 2 325.175.
3de n®. 3 275.200.
3de n®. 4 250.175.—
4de n®. 1 200.200.—
4de n®. 2 300.200.
te zamen 820.minder.
De heer Van Dijk, die ook 50 minder krijgt, heeft mij gezegd
zijne vrouw geraadpleegd te hebben, maar die kan voor niet minder
dan f 200 de lokalen schoon houden. Ik geloof ook niet dat de
meeste scholen voor zoo weinig geld zullen zijn schoon te houden.
Het gevolg zal zjjn dat de lokalen vuil bljjven.
De heer De Goeje. Een der onderwijzers heeft mij voorgerekend
hoeveel hij moest betalen aan bezems, zeep, uurloon van de schoon
maakster enz. en zeide vervolgens: zooals u ziet, kan ik het voor
hetgeen tnen mij nu wil geven niet doen. Eene schoonmaakster o. a.
kan men voor niet minder bekomen dan 10, 11 cent per uur.
De heer Juta. De heer Van Wijk vraagt 150 wat hem natuurlijk
ook is toegestaan. Nu vraag ik: als men in de school van den heer
Van Wijk komt, maakt die dan den indruk van slecht te worden
schoongemaakt, of van vuil te zijn? Het tegendeel is waar, er is
nooit daarop door iemand aanmerking gemaakt. Als dit zoo is, waarom
kan dan eene school waar meisjes komen die doorgaans wat minder
ruw te werk gaan dan jongens en waar ongeveer 80 leerlingen
minder zijn, met minder lokaliteiten als de heer Van Wijk heeft,
niet voor hetzelfde geld worden schoongemaakt. Dat moet kunnen!
En als men niet weet hoe men dat doen moet, dan moet men dit
leeren bij een ander hoofd van eene school die het wel en goed ook
kan doen. Ik kan niet inzien, dal wanneer eene school als die van
den heer Van Wijk met 13 lokalen, trappen enz., kan worden schoon-
gehouden voor 150, dit niet zou kunnen bij scholen waar 160, 140
leerlingen minder zijn en die niet meer hebben dan 9 of 10 lokalen.
Laten zij het dan maar eens aan den heer Van Wijk vragen hoe
men moet schoonhouden.
De school 4de klasse n®. 2 heeft aanmerkelijk meer gevraagd dan de
school 4de klasse n°. 1, terwijl laatstgenoemde school in 1891 600
leerlingen telde tegen 450 op eerstgenoemde school. Waarom moet
nu de school met 150 leerlingen en een lokaal minder meer geld
gebruiken voor schoonmaken dan de andere
Ik neem wel aan dat de schoolhoofden gelooven het niet voor
minder te kunnen doen, maar dan moeten zjj maar eens te rade gaan
met hen die het wel kunnen, dan zullen zjj het ook wel leeren.
Dat is de reden waarom wij die lagere sommen hebben uitgetrokken.
De beraadslaging wordt gesloten.
Volgn. 134 wordt zonder hoofdeljjke stemming goedgekeurd.
Volgn. 135: Kosten van het Plaatselijk Schooltoeiicht.
De begrooting van het Plaatselijk Schooltoezicht wordt zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
De Volgns. 137138 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdeljjke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 139: Kosten voor het onderwijs in Kunsten
en Wetenschap.
De heer Verhey van Wijk. Moet bjj dit artikel niet eene beslissing
worden genomen omtrent de subsidie aanvrage van de Maatschappij
van Tuinbouw?
De Voorzitter. Die aanvrage moet eerst worden onderzocht, dat
kan zoo niet en passant behandeld worden.
Volgn. 139 wordt zonder hoofdeljjke stemming goedgekeurd.
De Volgns. 140146 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdeljjke stemming goedgekeurd.
Volgn. 147: Onderhoud, vervoer- en verplegingskosten, mitsgaders die
van geneeskundige hulp aan arme en doortrekketïde personen.
De Voorzitter. Deze post moet worden verhoogd met 100.
De Volgns. 147153 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Volgn. 144: Rente van de tijdelijke geldleening ter voorsiening in de
behoefte aan kasgeld.
De Voorzitter. Dit artikel moet alsnog worden verhoogd met
f 250.—.
De Volgns. 154156 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging
of hoofdeljjke stemming goedgekeurd.
Beraadslaging over Volgn. 157: Aflossing van de geldleening.
De heer Drucker. M. d. V.! Ik heb niet behoord tot die afdeeling
waarin het denkbeeld is ter sprake gebracht om dit jaar weder
f 8000.af te lossen. Nu echter geen der leden van dit denkbeeld
op 't oogenblik een voorstel maakt, zal ik het overnemen.
Het antwoord van Burg. en Weth. op dit punt komt mjj niet vol
doende voor. Zjj zeggen het niet «voorzichtig" te achten thans meer
af te lossen. Ik zou liever zeggen, dat het wèl voorzichtig is. Wat is
de quaestie? Volgens het leeningsplan moet elk jaar worden afgelost
7500.Nu geschiedt de aflossing in ronde sommen van /"1000.
zoodat men nu voor de keus staat ƒ7000.of ƒ8000 af te lossen.
Daar er nu een paar jaren 8000.zijn afgelost, zou men thans met
eene aflossing van ƒ7000.— kunnen volstaan, maar, ook in verband
met de discussie bij gelegenheid van het leeningsplan gehouden, waar
uit blijkt dat vele leden van den Raad voor eene sterkere aflossing
waren, komt het mij voor dat men beter zou doen ƒ8000.af te
lossen. Ik stel dus voor den post te verhoogen met ƒ1000.
De heer De Goeje. Ik ondersteun zeer hetgeen door den heer
Drucker is gezegd. Als het eenigszins kan moeten wij ƒ8000 aflossen.
En aangezien dit jaar zich nogal vrij gunstig laat aanzien, acht ik het
zeer wenschelijk thans tot aflossing van dit bedrag te besluiten.
De Voorzitter. De heeren trachten nu door eene andere deur bin
nen te komen dan waardoor zjj zijn uitgelaten. Volgens het leenings
plan moet de leening worden afgelost in 80 jaren, terwjjl de clausule
er is bijgevoegd dat men telken jare ƒ8000.of ƒ7000.kan af
lossen, zoodat wanneer er het eene jaar afgelost is ƒ8000het an
dere jaar volstaan kan worden met ƒ7000.waardoor het gemid
delde van ƒ7500.per jaar wordt bereikt. De meerderheid van den
Raad heeft dit zoo beslist en wij moeten ons daaraan ook nu houden.
En al kunnen wij ook meer aflossen, de financieele toestand is toch
niet van dien aard, dat wij meer moeten aflossen dan noodig is.