VRIJDAG 28 OCTOBER 1892 119 De heer Zillesen. Ik ben het met den heer De Sturler eens, dat het bezwaar door den heer Hasselbach genoemd, dat het nl. niet aan gaat om het personeel van de spuiten zoo in eens af te danken, van ondergeschikt belang is. Hoofdzaak is en blijft hier of het gemeentebelang medebrengt al dan niet over te gaan tot de aanschaffing van eene stoomspuit. Een der Wethouders meent dal dit in het belang der gemeente beter is, een lid van de Commissie van Fabricage oordeelt, dat zulks niet het geval is. Nu wordt het voor de leden van den Raad zeer moeielijk om hunne stem uit te brengen. Ik meende altyd dat eene stoomspuit voordeeliger was dan eene handspuit. De heer Juta. Een der argumenten die pleiten voor het aanschaffen van eene handstoomspuit is, mijns inziens, niet genoeg op den voor grond gesteld, nl. de besparing die wij jaarlijks zullen krijgen en welke gesteld kan worden op ongeveer 10 pCt. van de aanschaffings- kosten. Dat komt tegenover de uitgaaf van ƒ3600.te staan. Daar enboven, gaan wij niet tot de aanschaffing over, dan zullen de twee oude opgelapte handspuiten het vrij zeker niet heel lang meer uit houden, terwijl zij in dien tijd nog vry veel aan reparatïën zullen kosten, wil men er ten minste nog wat aanhebben. Indien men meer dere stoomspuiten wil aanschaffen, geloof ik dat het veel beter is zulks over eenige jaren te verdedeneene geheele reorganisatie van de brandweer in eens, zou te veel geld kosten. Dit jaar is een vrij gunstig financieel jaar, inzoover de hoofdelijke omslag niet hoog is. wij kunnen dus nu gemakkelijker dan anders de eene of andere extra uitgave doen Ik ben het overigens met den heer Hasselbach niet eens, dat de financieele toestand voor 1893 zoo slecht is. Alles pleit er voor om nu de twee oude spuiten in reserve te plaatsen, die, zooals ik zeide, anders toch veel aan onderhoud zouden kosten, en over te gaan tot de aanschaffing van eene stoomspuit. De heer Hasselbach. Een enkel woord slechts om den heer Zillesen gerust te stellen. Een handstoomspnit is niet spoediger gereed dan eene handspuit, terwijl bij groote branden van eenige uitgebreidheid de groote stoomspuit in staat is met zijne 3 slangen den brand te beheerschen. De handspuiten die spoedig gereed zijn kunnen dus gebezigd worden voor allerlei kleine brandjes, terwijl bij branden van eenigen omvang de groote stoomspuit zijne diensten kan bewijzen, terwijl eene enkele spuit dan als wachtspuil dienst kan doen. Daarom durf ik gerust tegen den heer Zillesen zeggen: gij kunt nu beslissen voor welk voorstelof u stemmen zal. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer Hasselbach wordt in stemming ge bracht en met 17 tegen 6 stemmen verworpen. Voor slemden de heeren: Zillesen, Kaiser, Hasselbach, Van Hoeken, Le Poole en Zaayer. Volgn. 113 wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. Volgn. 114: Belooningen en premiën aan de brandspuitlieden en beambten. De Voorzittek. Dit artikel moet worden verhoogd met 22. wegens te lage raming. De Volgn. 114118 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Bij Volgn. 115 wordt voorloopig vastgesteld de bcgrooting van den Schuttersraad voor 1893. Beraadslaging over Volgn. 119: Jaarwedde van den torenwachter en zijn adsistent. De heer De Goeje. M. d. V.! Ik wensch het voorstel te doen om de som van ƒ355 weder op de begrooting te brengen. Ik zal tot motiveering van myn voorstel, om de'betrekking van torenwachter te bestendigen, niet veel behoeven te zeggen. Er moet in het College van Dag. Bestuur eene zekere continuiteit wezen, eene zekere ver antwoordelijkheid voor hetgeen door een vorig College is gedaan. Wat door een College van Burg. en Weth. is gezegd of beloofd, moet niet zoo gemakkelijk door ditzelfde eenigszins anders samengesteld College weder te niet worden gedaan. Verleden jaar is gezegd: het is de meening van het Dag. Bestuur, dat zoolang de tegenwoordige titularis in functie bljjft, de betrekking van torenwachter moet gehandhaafd worden. Komt de man te overlijden, dan kan de zaak in nadere over weging worden genomen. Op dergelijke verklaringen wordt gerekend. Ik vind dit argument van het Dag. Bestuur van toen ook thans nog volkomen geldig, en stel dus voor den post met 355.— te verhoogen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en kan derhalve een onderwerp van beraadslaging uitmaken. De heer Juta. Ik zou de consequentie van hetgeen daar zooeven door den heer De Goeje is gezegd niet willen aanvaarden, dat nl. een College van Dag. Bestuur zich zoude moeten nederleggen bij al wat door een vorig College, anders samengesteld, is medegedeeld of gedaan. Over deze quacstie wil ik echter niet verder uitweiden. De uitgaaf voor een torenwachter is eenvoudig eene luxe uilgaaf, willen de heeren uit medelijden die betrekking handhaven mij is het wel De heer Was. Wanneer werkelijk elke luxe uitgaaf en ik geef niet toe dat dit eene luxe uitgaaf is van de begrooting moest ver dwijnen, dan zouden wij ook het klokkenspel cn het carillon moeten afschaffen. De ingezetenen kunnen de klok hooren slaan, en daarbij is het heele uur gemakkelijk van het halve uur te onderscheiden, dus is het klokkenspel eene volkomen overbodige zaak. Maar indien men al dergelijke posten wilde schrappen, dan zou ik vreezen, dal wij hier eindelijk geheel gelijk zouden worden aan de Utililarissen, die inder tijd voorstelden om den Dain te Amsterdam met graan te bezaaien. Wij hebben hier te doen rnet eene betrekking die jaren lang is be kleed. De zaak is hier herhaaldelijk ter sprake gekomen, en toen in een der laatste jaren een lid wederom op de quaestie terug kwam, heeft men gezegd: laten wij de principieele quaestie onbesproken laten, totdat de tegenwoordige torenwachter dood is. In dien zin vat ik dan ook het gezegde van den heer De Goeje op, dat men op der gelijke verklaringen blijft vertrouwen. De heer De Goeje. In den door den heer Was aangegeven zin moeten natuurlijk ook mijne woorden worden opgevat. Een andere zin kan er niet aan worden gegeven. De beraadslaging wordt gesloten. Het amendement van den heer De Goeje wordt in stemming ge bracht en aangenomen met 18 tegen 5 stemmen. Tegen stemden de heeren: Van Hoeken, Juta, De Sturler, Dekhuyzen en Du Rieu. Volgn. 119 wordt daarop zonder hoofdelyke stemming goedgekeurd. Volgn. 120 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goed gekeurd. Volgn. 121: Kosten voor het vaccineeren van behoeftigen. De Voorzitter. Ik stel voor dien post met ƒ300.te verhoogen, en de ontvangsten afzonderlijk in rekening te brengen V?ordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over Volgn. 122: Kosten voortvloeiende uit het nemen van maatregelen ten behoeve van den openbaren gezondheidstoestand. De heer Drucker. Uok bij dit artikel is dunkt mij het antwoord van Burg. en Weth. op het sectieverslag teleurstellend. Er is in een der afdeelingen met eenige uitvoerigheid, en ik mag welzeggen met eenigen nadruk, gesproken over de onbewoonbaarverklaring van ongezonde huizen. En wat lezen wij nu in het antwoord van Burg. en Weth. 1®. dat de onbewoonbaarverklaring van woningen geregeld is bij de artt. 157 en Volgn. van de Algcmeenc Politie-Verordening; iets wat dengenen die dit punt ter sprake brachten niet onbekend was; 2°. dat de daarbij voorgeschreven formaliteiten van eenigszins om- slachtigen aard zijn, zoodat vereenvoudiging daarvan wenschelyk is; 3®. dat de bepalingen dienaangaande onlangs zijn toegepast. Welk verband er tusschen de beide laatste opmerkingen bestaat, ontsnapt mij geheel. Had men gezegd: de verordening is zoo om slachtig dat ze niet kan toegepast worden, dan zou dit duidelyk zijn, maar nu wordt er gezegd: de verordening is omslachtig en wij hebben ze toegepast. Het antwoord over deze werkelijk gewichtige zaak, waaraan ik veel waarde hecht, is dus niet zeer bevredigend. En wat nu betreft de laatste alinea van het antwoord van Burg. en Weth., ik heb met genoegen gezien dat waar het Dag. Bestuur dit noodig achtte, de verordening ook is toegepast, maar ik zou wel wenschen dat die toepassing meer plaats vond. Niemand zal toch kunnen tegenspreken dat hier in Leiden daartoe alle aanleiding be staat. Wanneer ik in art. 166 van dezelfde Politie-Verordening voor geschreven zin, dat tweemaal per jaar openbare aankondiging zal worden gedaan van hetgeen er ten aanzien van de toepassing dier verordening is geschied, dan geloof ik dat in den regel die aankon digingen al heel mager zijn in vergeljjking tot de behoeften, waarin die verordening moet voorzien. Ik zou dus twee dingen in overweging willen geven; Vooreerst om bij de aanstaande herziening van de Politie-Veror dening aan deze zaak bijzondere aandacht te schenken, opdat wat er in de bestaande verordening onpraktisch of onuitvoerbaar is worde verbeterd, en ten tweede om zoolang die verbetering niet heeft plaats gehad, voort te gaan met de toepassing der verordening, zooals volgens de laatste alinea van het antwoord van Burg. en Weth. nog onlangs is geschied, wat, mijns inziens, het bewijs levert dat men er met deze verordening ook wel komen kanik voeg er bij, dat zy zelfs niet in al hare strengheid is toepast want de zaak is niet bij den Raad gebracht. De Voorzitter. In het door Burg. en Weth. in hun antwoord aangehaalde geval, is de toepassing der verordening beter verzekerd geweest, dan wanneer de zaak by den Raad ware gekomen. Dit gunstige resultaat hebben wij te danken aan ons geacht medelid, den heer Hasselbach, wiens vader de eigenaar is van de zoogenaamde 24 huizen, en wien hij heeft weten le bewegen alles te doen ver bouwen. Want zooals de verordening nu luidt, is zij bijna onuit voerbaar en zeer omslachtig, als de menschen niet willen medewerken kan men met de verordening feitelijk weinig uitrichten. Ik zou den heer Drucker wel willen verzoeken geduld te hebben tot dat de herziening der Politie-Verordening aan de orde komt. Wij zullen daarbij overwegen of niet betere maatregelen zijn te nemen dan die welke nu zijn voorgeschreven. De heer Drucher, M. d. V.! In de eerste plaats dank ik u voor de toezegging dat, voor zoover u betreft, de zaak zal worden ter hand genomen bij de herziening van de Polite-Verordening. Intusschen zou ik gaarne zien dat, waar het eenigszins mogelijk is, gedaan blijve worden wat gedaan kan worden. Dat de door Burg. en Weth. aangehaalde verbouwing een gevolg is van welwillendheid doet mij in zekeren zin genoegen, inaar wanneer ik in dit opzicht op een dwaalspoor gebracht ben, dan is dit door hetgeen ik las in het antwoord van Burg. en Weth., dat de zaak wel zeer langzaam ging, maar dat de verordening toch was toegepast. De Voorzitter. De redactie van de laatste zinsneden mogen niet mooi zijn, het verband tusschen heide bestaat toch. Er is nu ge bleken met hoeveel moeite en omslag eene onbewoonbaarverklaring gepaard gaal; en bad de heer Hasselbach niet zijn invloed aangewend ik zou durven zeggen dat de menschen nog in die oude huisjes waren. Wij zullen echter trachten eene betere regeling le maken die minder omslachtig is, en dan zullen wij veel kwaad kunnen wegnemen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1892 | | pagina 3